ECLI:NL:RBAMS:2022:7089

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
AMS 22/1143
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing gespreksleider intervisie door de Nederlandse Orde van Advocaten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam als intervisiebegeleidster, en de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA). Eiseres had een aanvraag ingediend om aangewezen te worden als gespreksleider intervisie, maar deze aanvraag werd door de NOvA afgewezen op basis van het ontbreken van een academische graad, zoals vereist in artikel 13c van de Regeling op de advocatuur (Roda). Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij zij haar ruime ervaring en eerdere erkenning als intervisiebegeleidster naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken al geoordeeld dat de NOvA onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres en dat de motivering van de afwijzing gebrekkig was. In de huidige uitspraak heeft de rechtbank geconcludeerd dat de NOvA opnieuw niet heeft voldaan aan de opdracht om de belangen van eiseres in ogenschouw te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, ondanks het ontbreken van een academische graad, voldoet aan de doelstellingen van artikel 13c van de Roda, gezien haar jarenlange ervaring en de kwaliteit van haar trainingen. De rechtbank heeft daarom het bestreden besluit van de NOvA vernietigd en bepaald dat eiseres met terugwerkende kracht moet worden aangewezen als gespreksleider intervisie. Tevens is de NOvA opgedragen het griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1143

uitspraak van de enkelvoudig kamer van 29 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten, verweerder

(gemachtigde: mr. V. de Kruijf-Stellaard).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 9 maart 2020 om te worden aangewezen als gespreksleider intervisie afgewezen.
Bij besluit van 5 januari 2022 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Bij besluit van 28 juni 2022 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I ingetrokken en het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit wederom ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2022. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat voorafging aan deze uitspraak van de rechtbank
1.1.
Eiseres is sinds 2008 werkzaam als intervisiebegeleidster. In 2013 heeft zij de door verweerder erkende opleiding tot intervisiebegeleidster gevolgd en deze succesvol afgerond met het behalen van het certificaat ‘Opleiding gespreksleider intervisie voor advocaten’. Vanaf 2011 heeft eiseres intervisiebijeenkomsten begeleid van advocaten en in 2017 is zij als intervisiebegeleidster erkend door de vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators (vFAS). Sinds 2016 is zij hoofdtrainer intervisie begeleiding voor advocaten bij de [naam] Advies Groep.
1.2.
Op 9 maart 2020 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend om te worden aangewezen als gespreksleider intervisie (deskundige kwaliteitstoetsen) op grond van artikel 26 van de Advocatenwet. Die aanvraag is afgewezen op 6 mei 2020 op de grond dat eiseres niet academisch geschoold is als bedoeld in artikel 13c, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling op de advocatuur (Roda).
1.3.
Bij besluit van 6 juli 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.4.
Bij tussenuitspraak van deze rechtbank van 25 maart 2021 [1] heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat zij het niet onrechtmatig acht dat verweerder om als deskundige en gespreksleider intervisie te kunnen worden aangewezen eist dat moet worden beschikt over een academische graad. [2] Verder is in deze tussenuitspraak onder meer overwogen dat de belangen van eiseres niet in de beoordeling zijn betrokken bij het besluit van 6 juli 2020 en evenmin bij het aan dit besluit ten grondslag liggende nieuwe voorschrift omtrent intervisie aan advocaten, welke belangen door het besluit van 6 juli 2020 en dit voorschrift rechtstreeks worden geraakt, waar dat voorschrift en dat besluit ertoe leiden dat eiseres niet langer als intervisiebegeleider kan werken. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat ongemotiveerde onverkorte toepassing van artikel 13c van de Roda in strijd is met artikel 3:4, eerste lid, van de Awb [3] en met het tweede lid, daarvan. Dit laatste omdat verweerder niet heeft bekeken of de gevolgen van het besluit van 6 juli 2020 evenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Ook heeft geen overleg met eiseres plaatsgevonden. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld de geconstateerde gebreken te herstellen.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 29 juni 2021 heeft verweerder het besluit van
6 juli 2020 ingetrokken en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.6.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 9 november 2021 [4] heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 juli 2020 niet-ontvankelijk verklaard en heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 29 juni 2021 gegrond verklaard en verweerder opgedragen opnieuw een besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van die uitspraak en de tussenuitspraak. Aan deze gegrondverklaring ligt ten grondslag dat verweerder de geconstateerde motiveringsgebreken met het besluit van 29 juni 2021 niet heeft hersteld. Daarbij is onder meer van belang dat verweerder ten onrechte niet alsnog overleg heeft gevoerd met eiseres over de door haar ondervonden benadeling en evenmin daarop een toetsing aan artikel 3:4 van de Awb heeft verricht. Verder is in deze uitspraak geoordeeld dat verweerder, nu eiseres gemotiveerd heeft gesteld dat haar trainingen voldoen aan de hoogste professionaliteitsstandaards, zich moet beraden op de vraag of hoewel in het geval van eiseres naar de letter niet is voldaan aan artikel 13c van de Roda, het doel van die bepaling (het beter borgen van de professionaliteit van de deskundigen) in haar geval feitelijk al niet geheel of gedeeltelijk is behaald.
1.7.
Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.8.
Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het bestreden besluit I ingetrokken. Daarbij heeft verweerder het bezwaar van eiseres wederom ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit II legt verweerder onder meer ten grondslag dat in artikel 13c, eerste lid, van de Roda bewust onderscheid is aangebracht in het hebben van een scholingsniveau dat gelijk is aan dat van aan intervisie deelnemende advocaten en het hebben van kennis en/of praktijkvaardigheden op het gebied van gespreksleiding. Deze laatste eis is daarmee verdisconteerd in het eerste kwaliteitsvereiste. Met alleen kennis en ervaring als gespreksleider kan daarom nooit worden voldaan aan de totale kwaliteitsdoelstelling van de regelgeving en aan de met het besluit te dienen doelen. Kennis en/of ervaring op het gebied van gespreksleiding kan namelijk niet gelijk worden gesteld aan een academisch scholingsniveau. Juist vanwege de wettelijke eis om deskundigen aan te wijzen en gelet op de aard en het niveau van de werkzaamheden van gespreksleider met advocaten, is besloten dat de gespreksleider ook academisch geschoold moet zijn, opdat zowel de gespreksleider en de advocaten academisch zijn geschoold en op een gelijk niveau gecommuniceerd kan worden. In verband met de ratio van het vereiste van een voltooide academische opleiding is bewust geen hardheidsclausule opgenomen in de regelgeving. Aan dit vereiste voldoet eiseres niet. De trainingen die eiseres geeft, hebben bovendien geen betrekking op de in artikel 13 eerste lid van de Roda gestelde kwaliteitseisen. Artikel 13c van de Roda ziet namelijk niet op werkzaamheden van eiseres als opleider tot intervisiebegeleider, maar op begeleiding van haar zelf van intervisiebijeenkomsten van advocaten. Gelet op het voorgaande voldoet eiseres met haar hoedanigheid als opleider van gespreksleiders intervisie en haar overige kennis en praktijkervaring niet aan de gestelde cumulatieve kwaliteitseisen die artikel 13c van de Roda stelt. Daarom is het doel van dat artikel in haar geval niet al behaald. Daarom kan de academische scholingseis niet reeds om die reden in het kader van de evenredigheidstoetsing buiten toepassing worden gelaten, aldus verweerder.
1.9.
Eiseres is het daarmee niet eens en is in beroep gegaan bij de rechtbank. Voordat het vereiste om over een academische graad te beschikken werd ingevoerd heeft zij jarenlang naar tevredenheid als gespreksleider intervisiebijeenkomsten van advocaten geleid. Eiseres wil dit werk in de toekomst blijven doen. Ondanks de opdracht van de rechtbank aan verweerder zet verweerder de hakken in het zand. Verweerder heeft nog steeds niet gekeken naar haar kennis en ervaring en alleen maar de nadruk gelegd op het niet beschikken over een academische graad.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het bestreden besluit I
2. Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het bestreden besluit I ingetrokken. De rechtbank verklaart daarom het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit I wegens het ontvallen van procesbelang niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het bestreden besluit II
3. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit II, nu partijen daarbij voldoende belang hebben.
Relevante regelgeving
4. Artikel 13c, van de Roda luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Een gespreksleider wordt uitsluitend als deskundige als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Advocatenwet aangewezen indien deze:
academisch is geschoold; en
in de afgelopen vijf jaar voor de datum van de aanvraag een cursus heeft gevolgd op het gebied van gespreksleiding voor intervisie bestaande uit ten minste twee dagdelen en een terugkombijeenkomst.
2 (..)
(..).
4 Met een cursus wordt gelijkgesteld het hebben gevolgd of gegeven van een opleiding waarin vergelijkbare kennis is opgedaan, en waarbij bovendien in de afgelopen vijf jaar voor de datum van de aanvraag ingeval een aanvraag gespreksleider ieder jaar ten minste eenmaal per jaar een intervisiebijeenkomst is verzorgd, of ingeval een aanvraag reviewer ten minste twee reviews zijn verzorgd.
Het oordeel van de rechtbank
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet beschikt over een academische graad en daarmee niet voldoet aan het vereiste van academische scholing zoals thans vastgelegd in artikel 13c, eerste lid onder a van de Roda. Evenmin is in geschil dat eiseres wel voldoet aan de in dit artikel onder b vastgelegde eis in samenhang gelezen met het vierde lid van genoemd artikel. Op de zitting van 28 september 2021 heeft verweerder ook uitdrukkelijk bevestigd dat de enige afwijzingsgrond is geweest het niet voldoen aan het vereiste van academische scholing maar dat eiseres voor het overige voldoet aan de vereisten van artikel 13c van de Roda.
6. In de uitspraak van 9 november 2021 heeft de rechtbank overwogen dat eiseres gemotiveerd heeft gesteld dat haar trainingen voldoen aan de hoogste professionaliteitsstandaards. In dat kader heeft de rechtbank verweerder onder meer de opdracht gegeven zich te beraden op de vraag of hoewel in het geval van eiseres naar de letter niet is voldaan aan artikel 13c van de Roda, het doel van die bepaling (het beter borgen van de professionaliteit van de deskundigen) in haar geval feitelijk al niet geheel of gedeeltelijk is behaald, waardoor (onverkorte) toepassing van artikel 13c van de Roda in het geval van eiseres achterwege kan blijven.
7. In het bestreden besluit II heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres met alleen kennis en ervaring als gespreksleider nooit kan voldoen aan de totale kwaliteitsdoelstelling van de regelgeving en de met het besluit te dienen doelen. Kennis en/of ervaring op het gebied van gespreksleiding kan namelijk niet gelijk worden gesteld aan een academisch scholingsniveau, aldus verweerder.
Over de trainingen die eiseres geeft heeft verweerder overwogen dat die geen betrekking hebben op de in artikel 13c, eerste lid van de Roda gestelde eisen. Niet op de vereiste academische scholing en niet op de kennis en/of vaardigheden op het gebied van gespreksleiding. Dat artikel ziet namelijk niet op werkzaamheden van eiseres als opleider tot intervisiebegeleider, maar op begeleiding van haar zelf van intervisiebijeenkomsten van advocaten. Volgens verweerder voldoet eiseres met haar hoedanigheid als opleider van gespreksleiders intervisie en haar overige kennis en praktijkervaring niet aan de gestelde cumulatieve kwaliteitseisen die artikel 13c van de Roda stelt.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee niet heeft voldaan aan de opdracht van de rechtbank. Verweerder heeft ten onrechte van doorslaggevend belang geacht dat eiseres niet beschikt over een academische graad en gesteld dat om die reden niet kan worden voldaan aan het doel van artikel 13c van de Roda. Daarmee heeft verweerder (wederom) feitelijk getoetst of aan de vereisten van artikel 13c van de Roda was voldaan. De ervaring van eiseres als opleider van advocaten tot intervisiebegeleider wordt niet relevant geacht omdat artikel 13c van de Roda hier niet op ziet, maar ziet op werkervaring als gespreksleider. Bij deze redenering verliest verweerder uit het oog dat eiseres ook over ruime ervaring als intervisiebegeleider beschikt en dat juist alle werkervaring van eiseres en de genoten opleiding in samenhang moet worden afgewogen tegen de doelstelling van de regeling en dat verweerder daar zo nodig tijdens een hoorzitting nader onderzoek naar had moeten doen.
9. Verweerder heeft niet gekeken naar de volgende relevante feiten en omstandigheden van eiseres. Eiseres heeft negen jaren werkervaring als intervisiebegeleidster van intervisiebijeenkomsten van advocaten, waarvan de laatste vier jaar als door de vFAS erkend intervisiebegeleidster van intervisie aan advocaten. Daarnaast is eiseres sinds het jaar 2016 tot op de dag van vandaag bij een door verweerder erkende opleidingsinstelling (de [naam] Advies Groep) hoofdtrainer intervisiebegeleiding voor advocaten, waarbij zij advocaten opleidt tot intervisiebegeleider. Zij heeft met goed gevolg deelgenomen aan de opleiding gespreksleider intervisie voor advocaten. Verder heeft eiseres het gymnasium afgerond en aan de Universiteit van Amsterdam de propedeuse psychologie gehaald.
10. Omdat verweerder deze omstandigheden niet heeft meegewogen bij de beoordeling van de vraag of het doel van artikel 13c van de Roda in het geval van eiseres feitelijk al niet geheel of gedeeltelijk is behaald, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek en niet berust op een evenwichtige belangenafweging. Dit terwijl de rechtbank verweerder twee keer (in de tussenuitspraak van 25 maart 2021 en in de einduitspraak van 9 november 2021) heeft opgedragen de belangen van eiseres in ogenschouw te nemen en te bezien of de gevolgen van het toen bestreden besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Op de zitting is de rechtbank gebleken dat verweerder niet bereid is om (alsnog) te beoordelen of het doel van artikel 13c van de Roda in het geval van eiseres is behaald. De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting verklaard dat verweerder wil vasthouden aan het vereiste van het beschikken over een academische graad, ongeacht de ervaring en staat van dienst van eiseres.
11. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder niet opnieuw in de gelegenheid te stellen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen of om het motiveringsgebrek te herstellen, maar om zelf in de zaak te voorzien.
12. Gelet op de feiten genoemd onder 9. is de rechtbank van oordeel dat niet valt vol te houden dat het doel van artikel 13c van de Roda in het specifieke geval van eiseres niet is behaald. Daarbij gaat de rechtbank uit van de doelstelling van artikel 13c van de Roda zoals door verweerder is verwoord. Gelet op de aard van de werkzaamheden van gespreksleider met advocaten, moet de gespreksleider academisch geschoold zijn opdat de gespreksleider en de advocaten beiden academisch geschoold zijn en op gelijk niveau gecommuniceerd kan worden, aldus verweerder. De rechtbank stelt met betrekking tot de aard van de werkzaamheden vast dat de werkzaamheden als gespreksleider intervisiebijeenkomsten van advocaten na aanwijzing als gespreksleider intervisie op grond van artikel 26 van de Advocatenwet niet verschillen van de werkzaamheden die eiseres gedurende negen jaar als intervisiebegeleidster van advocaten heeft verricht. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder dit bevestigd. Naast haar ruime werkervaring als (door vFAS erkende) intervisiebegeleidster van advocaten, leidt eiseres daarnaast al jarenlang (inmiddels zeven jaar) advocaten op tot intervisiebegeleider. Het jarenlang opleiden van advocaten tot intervisiebegeleider ziet de rechtbank als een meerwaarde bovenop de ervaring als intervisiebegeleidster van advocaten. Bovendien is de ervaring van eiseres relevant omdat zowel de intervisiebegeleiding als het opleiden tot intervisiebegeleider specifiek ziet op advocaten. Een vereiste dat artikel 13c van Roda niet stelt, maar die wel past bij de aard van de werkzaamheden waar het hier om gaat, namelijk gespreksleider van advocaten. Daarnaast beschikt eiseres over academisch denkniveau. Gelet op al deze omstandigheden in samenhang beschouwd valt naar het oordeel van de rechtbank niet vol te houden dat eiseres als gespreksleider intervisiebijeenkomsten niet met advocaten zou kunnen communiceren op een gelijk niveau. In het specifieke geval van eiseres is de rechtbank dan ook van oordeel dat aan de doelstelling van artikel 13c van de Roda, zoals door verweerder verwoord is voldaan en daarmee ook aan het doel van het beter borgen van de professionaliteit van de deskundigen.
13. De mate waarin eiseres financieel nadeel heeft geleden door invoering van het vereiste dat moet worden beschikt over een academische graad is niet vast komen te staan. Dat doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een evenwichtige belangenafweging. Zoals toegelicht in het voorgaande is in het specifieke geval van eiseres het doel van artikel 13c van de Roda namelijk behaald. Verder staat vast dat eiseres wordt benadeeld door invoering van het vereiste dat moet worden beschikt over een academische graad. Eiseres heeft namelijk aangegeven dat zij in de toekomst als gespreksleider intervisiebijeenkomsten van advocaten wil blijven leiden. Zij heeft in de afgelopen jaren gemiddeld achttien van deze bijeenkomsten per jaar begeleid.
Conclusie
14. Gelet op wat de rechtbank heeft overwogen in deze uitspraak, is het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit II gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens de gecombineerde strijd met de artikelen 7:12, eerste lid en artikel 3:4, tweede lid, van de Awb.
15. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat verweerder wordt opgedragen eiseres met ingang van 9 maart 2020 aan te wijzen als gespreksleider intervisie (deskundige kwaliteitstoetsen) op grond van artikel 26 van de Advocatenwet.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II;
  • herroept het primaire besluit, bepaalt dat verweerder eiseres met ingang van
9 maart 2020 aanwijst als gespreksleider intervisie (deskundige kwaliteitstoetsen) op grond van artikel 26 van de Advocatenwet en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M. de Buur, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Zie artikel 13c, eerste lid en onder a, van de Roda, zoals dat luidt met ingang van 1 maart 2020 en de toelichting hierop.
3.Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)