ECLI:NL:RBAMS:2022:7285

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
13/026137-22 (A), 13/024719-22 (B), 13/285880-21 (C) (ttz. gev)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling, bedreigingen, mishandelingen en wederspannigheid met gevangenisstraf als gevolg

Op 9 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder vernieling, bedreiging, mishandeling en wederspannigheid. De zaak betreft incidenten die zich hebben voorgedaan in Amsterdam op verschillende data in 2021 en 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 31 januari 2022 een zwaailamp van de politie heeft vernield en twee surveillanten van de politie heeft bedreigd met zware mishandeling door met krukken in hun richting te zwaaien en te spugen. Daarnaast heeft de verdachte op 30 januari 2022 een andere persoon mishandeld en diens telefoon vernield. Op 20 oktober 2021 heeft de verdachte zich met geweld verzet tegen ambtenaren, wat heeft geleid tot lichamelijk letsel bij een van hen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 105 dagen, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen, waaronder de Nationale Politie, toegewezen, maar de vordering van een andere benadeelde partij is afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. De uitspraak is gedaan in een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/026137-22 (A), 13/024719-22 (B), 13/285880-21 (C) (ttz. gev)
Parketnummers tul: 13/328653-21 + 08/112536-21 (Promis)
Datum uitspraak: 9 november 2022.
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1976,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat de gemachtigde raadsvrouw van verdachte, mr. S.R. Nahar, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
in zaak A:
1. vernieling van een zwaailamp van de politie op 31 januari 2022 te Amsterdam;
2. bedreiging van [slachtoffer] en/of [slachtoffer 2] op 31 januari 2022 te Amsterdam, door met krukken in hun richting te zwaaien en/of daarmee slaande bewegingen te maken;
3. bedreiging van [slachtoffer] op 31 januari 2022 te Amsterdam door naar hem te spugen, subsidiair tenlastegelegd als belediging van een ambtenaar.
in zaak B:
1. mishandeling van [slachtoffer 3] op 30 januari 2022 te Amsterdam, door met een fles tegen zijn arm te slaan;
2. vernieling van de telefoon van [slachtoffer 3] op 30 januari 2022 te Amsterdam.
in zaak C:
1. wederspannigheid jegens de ambtenaren [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] op 20 oktober 2021 te Amsterdam, terwijl dit lichamelijk letsel bij [slachtoffer 5] ten gevolge heeft gehad;
2. mishandeling van [slachtoffer 4] op 20 oktober 2021 te Amsterdam, terwijl hij werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat ten aanzien van de feiten 2 en 3 in zaak A sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. De politie heeft disproportioneel geweld tegen verdachte gebruikt, terwijl de noodzaak daartoe ontbrak. Verbalisanten hebben daarmee een inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid en lichamelijke integriteit van verdachte. Ook heeft het Openbaar Ministerie (OM) het gelijkheidsbeginsel geschonden, doordat verdachte voor het zwaaien met een loopkruk en spugen is vervolgd, terwijl het door de verbalisanten toegepaste geweld slechts intern wordt geëvalueerd. Door het handelen van de politie en het OM is op grove wijze het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak geschonden. Er is sprake van een vormverzuim dat niet valt te herstellen. In de visie van de raadsvrouw dient de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de politie toegepaste geweld buitensporig is geweest en dat dat een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering oplevert. Volgens de officier van justitie kan de rechtbank echter volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en overweegt hiertoe als volgt. De rechtbank stelt voorop dat het handelen van de politie, te weten het gebruiken van buitensporig geweld tegen verdachte, laakbaar en kwalijk is. De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of dat een vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering oplevert. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend, nu het handelen van de politie niet de strafprocesrechtelijke positie van verdachte heeft geraakt in die zin dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Als reactie op het foute optreden van de politie staan andere wegen open, die op dit moment ook bewandeld worden. Zo loopt er op dit moment een artikel 12 Sv-procedure en een interne klachtenprocedure bij de politie.
Met betrekking tot het volgens de raadsvrouw geschonden gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank als volgt. Het oordeel omtrent de opportuniteit van een strafvervolging is een exclusieve bevoegdheid van de officier van justitie. De aard van deze bevoegdheid brengt een grote mate van vrijheid met zich mee. Wel dient de officier van justitie er voor te waken dat vergelijkbare gevallen gelijk worden behandeld. In de onderhavige zaak heeft de officier van justitie in zijn brief van 23 juni 2022 met argumenten onderbouwd waarom hij niet tot strafrechtelijke vervolging van de verbalisanten overgaat. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
Ook de dagvaardingen zijn geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle feiten, waaronder de primair tenlastegelegde bedreiging onder feit 3 in zaak A. De officier van justitie heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van de feiten in zaak B en C gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over het bewijs ten aanzien van het tenlastegelegde feit 1 in zaak A.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 2 in zaak A
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het enkel om je heen zwaaien of slaan met een kruk geen bedreiging met zware mishandeling kan opleveren. De bedreiging is niet van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij aangevers in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde onder feit 3 in zaak A
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde bedreiging, nu hij niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever bang zou worden voor een coronabesmetting door het spugen, die zou leiden tot zwaar lichamelijk letsel of de dood. Deze bewuste aanvaarding dient te blijken uit bepaalde gedragingen zoals corona-gerelateerde uitlatingen, waarvan geen sprake is. De raadsvrouw is van mening dat in dit geval wel sprake kan zijn van belediging, zoals subsidiair is tenlastegelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de wettige bewijsmiddelen in het dossier bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder feit 1, 2, 3 primair in zaak A, feit 1 en 2 in zaak B en feit 1 en 2 in zaak C heeft begaan.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 in zaak A
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw van verdachte, van oordeel dat verdachte door het met kracht zwaaien en door slaande bewegingen te maken met krukken in de richting van verbalisanten [slachtoffer] en [slachtoffer 2] , zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling. De gedragingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm gedragingen waarvan zonder meer een bedreiging met zwaar lichamelijk letsel jegens de aangevers uitgaat. Bij laatstgenoemden kon in redelijkheid de vrees ontstaan dat zij, indien zij geraakt zouden worden met de krukken, zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het primair tenlastegelegde onder feit 3 in zaak A
Ten aanzien van de primair tenlastegelegde bedreiging overweegt de rechtbank als volgt.
Voor een veroordeling van bedreiging met zware mishandeling is vereist dat door de gedraging bij aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel of de dood zou kunnen oplopen, en dat het opzet van verdachte daarop was gericht.
De rechtbank stelt voorop dat ten tijde van het tenlastegelegde – 31 januari 2022 – algemeen bekend was dat het Coronavirus de functie van vitale organen ernstig kan aantasten en dat een aanzienlijk aantal mensen niet (volledig) herstelden van het virus. Het nieuws werd ten tijde van de tenlastegelegde gedraging gedomineerd door berichten over deze mogelijke gevolgen van het Coronavirus, waardoor de gevolgen als een feit van algemene bekendheid kunnen worden aangemerkt. Ook was bekend dat het virus onder meer tussen personen kan worden overgedragen door middel van speeksel.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat ook bij aangever [slachtoffer] , door het spugen door verdachte in zijn gezicht waarbij het speeksel van verdachte deels op de mond van aangever is terechtgekomen, in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van verdachte daarop, in ieder geval in voorwaardelijke vorm, ook was gericht. Dat er geen sprake was van corona-gerelateerde uitlatingen doet daar niet aan af, gelet op de context waarin het bespugen plaatsvond. De rechtbank acht dan ook bewezen dat sprake is van bedreiging met zware mishandeling.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 3 in zaak C
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [slachtoffer 4] heeft mishandeld. Nu in de tenlastelegging niet staat omschreven dat [slachtoffer 4] werkzaam was als ambtenaar, levert dit feit een eenvoudige mishandeling als bedoeld in artikel 300 Wetboek van Strafrecht op.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
in zaak A, feit 1:
op 31 januari 2022 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een zwaailamp, dat aan de politie Eenheid Amsterdam toebehoorde heeft vernield;
in zaak A, feit 2:
op 31 januari 2022 te Amsterdam, [slachtoffer] , surveillant politie Eenheid Amsterdam, en [slachtoffer 2] , surveillant politie Eenheid Amsterdam, heeft bedreigd met zware mishandeling, door met kracht te zwaaien en slaande bewegingen te maken met krukken in de richting van die [slachtoffer] en [slachtoffer 2] ;
in zaak A, feit 3, primair:
op 31 januari 2022 te Amsterdam, [slachtoffer] , surveillant politie Eenheid Amsterdam, heeft bedreigd met zware mishandeling, door te spugen naar die [slachtoffer] , waarbij die [slachtoffer] spetters speeksel op zijn gezicht voelde komen;
in zaak B, feit 1:
op 30 januari 2022 te Amsterdam, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door meermalen met een fles te slaan tegen een arm;
in zaak B, feit 2:
op 30 januari 2022 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, die
aan [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft vernield;
in zaak C, feit 1:
op 20 oktober 2021 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer 4] , buitengewoon opsporingsambtenaar en [slachtoffer 5] , buitengewoon opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten het staande houden van verdachte, door met kracht zijn fiets tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 4] te gooien, en
zijn lichaam/armen/benen in tegengestelde richting te bewegen dan waar voornoemde [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] hem wilde bewegen, en tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 5] te schoppen, en tegen de politiebus te schoppen, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een wond aan het been bij die [slachtoffer 5] ten gevolge heeft gehad;
in zaak C, feit 2:
op 20 oktober 2021 te Amsterdam, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door met kracht een fiets tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 4] te gooien.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 104 dagen, met aftrek van voorarrest.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat – indien de rechtbank overgaat tot het opleggen van een straf – aan verdachte een lagere straf dan het voorarrest dient te worden opgelegd. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht aan verdachte een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreigingen, mishandelingen, vernielingen en wederspannigheid met letsel tot gevolg. Het grootste gedeelte van deze misdrijven was gericht tegen ambtenaren. Dergelijk gedrag getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. Door verzet te plegen tegen ambtenaren en door hen te mishandelen in het centrum van Amsterdam, heeft verdachte bijgedragen aan maatschappelijke gevoelens van onveiligheid op straat. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] zat buiten op een bankje terwijl hij uit het niets door verdachte werd aangevallen. Daarbij heeft verdachte zijn telefoon vernield. Dat [slachtoffer 3] zomaar door verdachte is mishandeld, moet voor hem beangstigend zijn geweest. Verdachte heeft hierbij zonder aanleiding een willekeurig slachtoffer uitgezocht.
De rechtbank heeft verder gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 9 augustus 2022 en op een Duits Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 12 oktober 2022. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld. Dat is in beginsel een reden om een hogere straf op te leggen.
De rechtbank ziet geen reden bij de straftoemeting rekening te houden met het door verbalisant [slachtoffer] toegepaste geweld. Zoals hiervoor is overwogen staan in dit verband andere wegen open, zoals bijvoorbeeld de al in gang gezette artikel 12 Sv procedure.
Anderzijds is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Bovendien lijkt bij verdachte sprake te zijn van psychische kwetsbaarheid, hoewel het niet gelukt is dit volledig te onderzoeken nu geen (volledig) contact met verdachte kon worden gelegd. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het niet wenselijk dat verdachte opnieuw in detentie terechtkomt. Daarnaast ligt het aantal dagen dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in lijn met de LOVS-oriëntatiepunten voor de feiten die verdachte heeft gepleegd. Volgens de berekening van de rechtbank heeft verdachte 105 dagen in voorarrest doorgebracht. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 105 dagen - gelijk aan het voorarrest - dan ook passend en geboden en zal dit aan verdachte opleggen.

10.De benadeelde partijen Nationale Politie en [slachtoffer]

10.1
De benadeelde partij Nationale Politie
De benadeelde partij Nationale Politie vordert € 83,95,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering van de benadeelde toe te wijzen. De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van het toe te wijzen bedrag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen wegens een gebrek aan draagkracht.
10.2
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 in zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 31 januari 2022.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. In het belang van de Nationale Politie voornoemd wordt dan ook, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
10.3
De benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 600,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer] in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu hij buitensporig geweld tegen verdachte heeft gebruikt waardoor sprake is van eigen schuld.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ook op het standpunt gesteld dat [slachtoffer] in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden verminderd tot nihil. Meer subsidiair dient de vordering aanzienlijk te worden verminderd.
10.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft immateriële schadevergoeding gevorderd, omdat hij door verdachte in zijn gezicht is gespuugd. Nadat verdachte heeft gespuugd, heeft verbalisant [slachtoffer] met zijn voet bewegingen richting het hoofd van verdachte gemaakt, terwijl verdachte gefixeerd was en op de grond lag. De benadeelde partij heeft daarbij ook zijn voet op de wang van verdachte gelegd en heeft geschopt tegen de benen van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat verbalisant [slachtoffer] op een buitensporige manier heeft gereageerd op het spugen van verdachte. [slachtoffer] heeft hiermee voor eigen rechter gespeeld. Dit kwalijke gedrag heeft geleid tot een artikel 12 Sv-procedure.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onder deze omstandigheden niet passend om de vordering tot immateriële schade toe te wijzen. De vordering tot immateriële schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen.

11.De vorderingen tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

11.1
De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/328653-21
Bij de stukken bevindt zich de op 28 september 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/328653-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 29 december 2021 van de politierechter te Amsterdam waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen met aftrek, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 12 dagen niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf wordt afgewezen, nu aan verdachte een straf gelijk aan voorarrest moet worden opgelegd om de hiervoor genoemde redenen en het niet opportuun is dat verdachte opnieuw komt vast te zitten.
De raadsvrouw van verdachte heeft de rechtbank verzocht het ‘saldo’ van de voorwaardelijk opgelegde straf op nul te zetten. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de proeftijd met één jaar te verlengen.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen.
Hoewel verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, acht de rechtbank tenuitvoerlegging niet langer van toegevoegde waarde gelet op hetgeen onder 9.3 is overwogen.
11.2
De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 08/112536-21
Bij de stukken bevindt zich de op 21 oktober 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen (ongetekende) vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 08/112536-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 27 augustus 2021 van de politierechter te Zwolle waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven dagen met aftrek, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Bij de stukken bevindt zich ook het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 29 december 2021, waaruit blijkt dat voornoemde opgelegde voorwaardelijke straf reeds geheel ten uitvoer is gelegd. De rechtbank zal de officier van justitie in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 55, 57, 63, 181, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in zaak A, feit 1 en in zaak B, feit 2:
telkens: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
in zaak A, feit 2
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
in zaak A, feit 3, primair:
bedreiging met zware mishandeling;
in zaak B feit 1:
mishandeling;
in zaak C, feit 1 en 2:
de eendaadse samenloop van
mishandeling
en
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
105 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf
in minderinggebracht zal worden.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij Nationale Politie toe tot een bedrag van
€ 83,95,- (drieëntachtig euro en vijfennegentig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 januari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Nationale Politie voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt opaan verdachte de verplichting ten behoeve van Nationale Politie aan de Staat
€ 83,95,- (drieëntachtig euro en vijfennegentig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 januari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst afde vordering van [slachtoffer] .
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer
13/328653-21.
Verklaart de officier van justitie
niet-ontvankelijkin de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer
08/112536-21.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Utlu, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 november 2022.
Bijlage
Tenlastelegging inzake [verdachte]
In de zaak met parketnummer 13/026137-22 (A) is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk (een kap van) een zwaailamp, in elk geval enig goed,
dat geheel of ten dele aan de politie Eenheid Amsterdam, in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 31 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer] (surveillant politie Eenheid Amsterdam) en/of [slachtoffer 2]
(surveillant politie Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (met kracht) te zwaaien en/of slaande bewegingen te maken met een of twee kruk(ken) in de richting van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer 2]
3.
hij op of omstreeks 31 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer] (surveillant politie Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door te spugen naar die [slachtoffer] (waarbij die [slachtoffer] spetters
speeksel op zijn gezicht voelde komen)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer] (surveillant politie Eenheid
Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd,
door te spugen naar die [slachtoffer] (waarbij die [slachtoffer] spetters
speeksel op zijn gezicht voelde komen)
In de zaak met parketnummer 13/024719-22 (B) is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door eenmaal of meermalen met een fles te slaan
op/tegen een arm, in elk geval het lichaam van voornoemde [slachtoffer 3] ;
2.
hij op of omstreeks 30 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, in elk geval enig goed, die/dat geheel of
ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft
vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
In de zaak met parketnummer 13/285880-21 (C) is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer 4] , buitengewoon opsporingsambtenaar en/of [slachtoffer 5] , buitengewoon opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten het staandehouden van verdachte, door (met kracht) zijn fiets tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 4] te gooien, en/of zijn lichaam/armen/benen in tegengestelde richting te bewegen dan waar voornoemde [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] hem wilde bewegen, en/of tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 5] te schoppen, en/of tegen de politiebus te schoppen; terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een wond aan het been bij die [slachtoffer 5] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij, op of omstreeks 20 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer 4] die bezig was met de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld
door (met kracht) een fiets tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 4] te gooien.