ECLI:NL:RBAMS:2022:7288

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
13/239803-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een groot contant geldbedrag van €72.800,- in Amsterdam

Op 9 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte had op of omstreeks 26 april 2020 in Amsterdam een bedrag van €72.800,- voorhanden gehad, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het witwassen van dit geld, dat vermoedelijk afkomstig was uit een misdrijf. Tijdens de zitting op 26 oktober 2022 werd het bewijs besproken, waaronder de omstandigheden waaronder het geld was aangetroffen in een huurauto van de verdachte. De officier van justitie stelde dat de verdachte geen verifieerbare verklaring had gegeven voor de herkomst van het geld, terwijl de verdediging aanvoerde dat het onderzoek onrechtmatig was en dat de verdachte vrijgesproken moest worden. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een onherstelbaar vormverzuim en dat de verdachte niet geloofwaardig was in zijn verklaringen over de herkomst van het geld. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het geldbedrag van €72.800,- werd verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/239803-20 (Promis)
Datum uitspraak: 9 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedag] 1968,
wonende te [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C. van Drumpt, en van wat de gemachtigde raadslieden van verdachte, mrs. O.S. Pluimer en Z. Yeral, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op of omstreeks 26 april 2020 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan het (eenvoudig) witwassen van in totaal €72.800,00.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 26 april 2020 tegen middernacht zagen twee politieagenten een witte BMW geparkeerd staan op de Westerdoksdijk in Amsterdam. De binnen- en buitenverlichting van deze auto stond aan en de bijrijdersdeur stond volledig open, maar de agenten zagen niemand in de buurt van deze auto. Met het doel om de auto en de spullen daarin veilig te stellen, gingen de politieagenten in de auto op zoek naar iets wat zou kunnen leiden tot de eigenaar van het voertuig. Zij troffen op de achterbank eerst een zwarte tas aan met papieren op naam van (onder andere verdachte) en medicatie op naam van verdachte. Vervolgens keken zij in de kofferbak, waar zij een kartonnen tas aantroffen. Bij het openen van deze tas is een grote hoeveelheid aan contant geld gevonden. De politieagenten hebben dit geld in beslag genomen. Enige tijd later kwam verdachte met iemand – waarvan later bleek dat het medeverdachte [medeverdachte] is – ter plaatse, stapte verdachte in de witte BMW en [medeverdachte] in een andere auto. Kort daarna werden zij aangehouden vanwege verdenking van witwassen.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van €72.800,- zoals ten laste gelegd, zonder een gronddelict. Er is een grote hoeveelheid contant geld aangetroffen in de huurauto van verdachte en verdachte verklaart dat het geld van hem is. De grote hoeveelheid aan contant geld met onder meer coupures van €200 en €500 past bij meerdere witwastypologieën. Bovendien levert wat is aangetroffen op de Samsung-telefoon van verdachte ook een sterke aanwijzing op dat verdachte zich bezighoudt met internationale drugshandel. Het vermoeden van witwassen is er daarmee. Verdachte heeft vervolgens niet een verifieerbare verklaring afgelegd die op voorhand niet onwaarschijnlijk is. Verdachte is vaag over de herkomst van het geld (geld van de familie en spaargeld), noemt vervolgens een verkeerde naam van de persoon die het geld vanuit [geboorteland verdachte] zou hebben meegebracht en komt twee jaar later pas met de stukken. Uit de stukken blijkt vervolgens dat verdachte zelf niets heeft geërfd (maar zijn neef) en stroken de bedragen niet met de verklaring van verdachte zelf. Kortom, deze verklaringen zijn volgens de officier van justitie op voorhand onwaarschijnlijk. Dat betekent dat het Openbaar Ministerie (OM) niet gehouden was om nader onderzoek te doen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Verdachte moet primair worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat het onderzoek in de auto onrechtmatig is. Dit moet leiden tot bewijsuitsluiting. Er is geen wettelijke grondslag om te zoeken in de auto. Daarnaast voldoet het onderzoek niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, omdat de eigenaar van het voertuig op een minder ingrijpende manier had kunnen worden achterhaald en men na het aantreffen van de zwarte tas met documenten op naam van de verdachte niet verder in de kofferbak had mogen kijken. Dit levert volgens de verdediging een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) op, waardoor verdachte is geschonden is zijn recht op privéleven ex artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Als de rechtbank het bewijs niet uitsluit op basis van het voorgaande, moet verdachte alsnog worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Het kan namelijk niet worden bewezen dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit een misdrijf afkomstig is. Als er al een witwasvermoeden zou zijn, heeft verdachte immers vanaf het begin concrete en verifieerbare verklaringen afgelegd over de (legale) herkomst van het geld. Deze verklaringen zijn niet op voorhand onwaarschijnlijk en bovendien heeft verdachte een nadere onderbouwing gegeven van de legale herkomst van het geld. Het OM had dus nader onderzoek moeten doen, maar heeft dat nagelaten. Subsidiair doet de verdediging een voorwaardelijk verzoek om een aantal personen als getuigen te horen. Het gaat om de familie van verdachte (in het specifiek de dochter, schoonzoon, zus en neef), de kopers van de geërfde goederen en de personen die het geld naar Nederland hebben gebracht.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vormverzuim
Om te beginnen moet de rechtbank de vraag beantwoorden of er sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat het door de verbalisanten verrichte onderzoek in de auto niet heeft plaatsgevonden in een (voorbereidend) strafrechtelijk onderzoek en dat verdachte op dat moment ook nog niet aangemerkt werd als verdachte in de zin van artikel 27 Sv, maar dat zij hebben gehandeld op grond van artikel 3 van de Politiewet. In dat geval is 359a Sv niet van toepassing. Op grond van artikel 3 Politiewet heeft de politie tot taak de rechtsorde te handhaven en hulp te verlenen aan hen die deze behoeven. Om die reden waren de verbalisanten gelet op de omstandigheden waaronder het voertuig van verdachte is aangetroffen [1] , naar het oordeel van de rechtbank gerechtigd een onderzoek in te stellen naar gegevens die tot de identiteit van de bestuurder zouden kunnen leiden. Daarom mochten zij de deur, en bij geen resultaat daarna de achterbak, openen. Het betrof immers een vreemde situatie, waarin van de politie gelet op hun uit dit artikel voortvloeiende taak verwacht mag worden dat zij een (nader) onderzoek instellen en daartoe in de geopende auto zoekend rondkijken en vervolgens indien nodig de afgesloten achterbak openen. Echter, verbalisanten hadden op de achterbank in de zwarte tas al papieren gevonden waaruit bleek dat verdachte de auto had gehuurd van [autoverhuurbedrijf] en medicatie op naam van verdachte. [2] Vervolgens is toch verder gezocht in de kofferbak, wat voor het voornoemd doel niet meer noodzakelijk was. De identiteit van de bestuurder was immers al vastgesteld. Met minder vergaande middelen had vervolgens contact gelegd kunnen worden met verdachte om de veiligheid van de goederen te garanderen. Naar het oordeel van de rechtbank hadden de verbalisanten op dat moment derhalve geen bevoegdheid meer om de kofferbak te doorzoeken en is derhalve niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit verzuim heeft echter geen consequenties voor deze procedure, nu er slechts sprake is van een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte als bedoeld in artikel 8 EVRM, die wordt gedekt door algemene taakstelling als genoemd in artikel 3 Politiewet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in
HR 5 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2010:BL5629volgt uit rechtspraak van het EHRM dat bij een niet-gerechtvaardigde inbreuk op artikel 8 EVRM geen rechtsgevolg hoeft te worden verbonden aan een dit verzuim, als het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM daardoor niet wordt geraakt. Hiervan is in dit geval geen sprake. Voorts is het belang van verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, volgens de Hoge Raad geen in dit verband te rechtens respecteren belang
(HR 4 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM6673). Verdachte heeft geen nadeel ondervonden dat compensatie behoeft. Dat betekent dat de rechtbank geen rechtsgevolg verbindt aan het geconstateerde verzuim.
Beoordelingskader witwassen uit enig misdrijf
In het dossier zitten geen aanknopingspunten voor een specifieke misdrijf waaruit het aangetroffen geld afkomstig zou zijn. Uit vaste rechtspraak volgt echter dat ook als niet duidelijk is uit welk specifiek misdrijf het geld afkomstig is, in sommige gevallen toch witwassen bewezen kan worden. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat het geld van enig misdrijf afkomstig is. Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de (legale) herkomst van het geld. Zo’n verklaring moet concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Vervolgens ligt het dan op de weg van het OM om nader onderzoek te doen naar de uit die verklaring blijkende alternatieve herkomst van het geld. Alleen als vervolgens uit dit onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, kan het witwassen bewezen worden.
Witwasvermoeden
De rechtbank oordeelt op basis van de feiten en omstandigheden die blijken uit het dossier dat er sprake is van een witwasvermoeden. Verdachte heeft namelijk een grote hoeveelheid contant geld voorhanden gehad [3] , wat zeer ongebruikelijk is naar normale opvattingen. De coupures die hierbij zijn aangetroffen (meerdere coupures van € 500,-) worden zelden gebruikt in het normale economische verkeer en het is een feit van algemene bekendheid dat de internationale drugshandel vaak samen gaat met grote hoeveelheden contant geld. Met het OM is de rechtbank van mening dat daarmee wordt voldaan aan meerdere witwastypologieën. Bovendien blijkt uit onderzoek naar de Samsung-telefoon [4] van verdachte dat:
  • er gesprekken zijn die vermoedelijk gaan over internationale drugstransporten
  • foto’s zijn gevonden van grote stapels met contant geld, flesjes met vermoedelijk oranje/bruine vloeistof erin, opgestapelde zilverkleurige verpakkingen (die de verbalisant ambtshalve bekend zijn als pakjes harddrugs, waaronder cocaïne)
  • foto’s van transacties zijn gevonden die duiden op internationale drugshandel.
Hoewel verdachte verklaart dat hij deze telefoon nog maar een week in zijn bezit heeft [5] , blijkt uit het onderzoek naar deze telefoon dat er selfies van verdachte zijn aangetroffen met eerdere data (namelijk februari en maart 2020) en dat maakt aannemelijk dat verdachte al eerder de eigenaar was van deze telefoon dan hij stelt. [6] De rechtbank vindt de verklaringen van verdachte hierover dus niet geloofwaardig. Gelet op al het voornoemde is het witwasvermoeden dan ook aanwezig.
Concrete, verifieerbare verklaring die op voorhand niet onwaarschijnlijk is
De rechtbank oordeelt vervolgens dat de verklaringen van verdachte niet als concreet, verifieerbaar en op voorhand niet onwaarschijnlijk kunnen worden aangemerkt. De verklaringen die verdachte bij de politie geeft zijn namelijk vaag en niet-verifieerbaar. Zo verklaart verdachte bij het eerste politieverhoor in 2020 dat het geld van zijn familie is en een klein beetje van hem [7] , noemt hij desgevraagd de voornaam van zijn dochter en schoonzoon maar geeft verder geen concrete (contact)gegevens [8] en zegt hij dat een kennis genaamd [naam 1] het geld met het vliegtuig heeft meegenomen uit Bulgarije. [9] Verdachte verklaart bij het tweede politieverhoor, ook in 2020, dat een autohandelaar die [naam 2] heet in totaal €75.000 heeft gebracht, maar kan geen achternaam noemen. [10] Vervolgens blijkt uit onderzoek dat degene die het geld heeft gebracht waarschijnlijk [naam 3] heet [11] , wat dus een totaal andere naam is. Verdachte herhaalt dat het geld van zijn gezin en spaargeld van hem is, verklaart vervolgens dat zijn spaargeld op een bankrekening in [geboorteland verdachte] stond maar cash naar hem is gestuurd vanwege wantrouwen richting [herkomst] banken [12] en weet desgevraagd vervolgens niet de [herkomst] bankrekening te noemen waar het spaargeld op zou hebben gestaan. [13] Vervolgens is op 8 maart 2021 door de politie contact opgenomen met de raadsman van verdachte om een derde politieverhoor te plannen (naar aanleiding van het onderzoek naar de Samsung-telefoon en de ‘ontdekking’ van de identiteit van [naam 3] ), maar heeft de raadsman aangegeven dat de verdachte geen tijd heeft voor een verhoor en zich toch geheel op zijn zwijgrecht zou beroepen. [14]
Middels de zogenaamde witwasbrief van het OM van 15 maart 2021 is verdachte vervolgens in de gelegenheid gesteld om de (legale) herkomst van het geld (binnen 3 weken) te onderbouwen. Pas (ongeveer) anderhalf jaar na die brief (en 2 jaar 4 maanden na het ten laste gelegde feit en de politieverhoren) overlegt verdachte een verklaring met bijbehorende stukken om de door hem gestelde herkomst van het geld te onderbouwen. Wat vervolgens uit de overgelegde stukken zou moeten blijken rijmt niet met de eerdere verklaringen van verdachte en is ook anderszins niet overtuigend. In de verklaring van de dochter van verdachte staat dat er sprake zou zijn van een erfenis (waaronder antieke spullen) van de zijde van de moeder van verdachte en zouden deze antieke spullen zijn verkocht. Vervolgens zou €70.000,- zijn verzameld door de verkoop van deze geërfde spullen en is het verzamelde geld aan een vriend meegegeven om aan verdachte te overhandigen, omdat de dochter geen tijd kwijt wilde raken aan bankoverboekingen. [15] Ook de schoonzoon verklaart dat de €70.000,- die is opgestuurd naar verdachte is verzameld door het verkopen van antieke spullen uit de erfenis. [16] De zus van verdachte verklaart hetzelfde als de schoonzoon. [17]
Verdachte heeft aanvankelijk zelf niets verklaard over een erfenis. Bovendien blijkt uit de door verdachte aangeleverde stukken bovendien dat niet hij maar (zijn neef) [naam 4] de erfenis -al in 2015- heeft verkregen, nu verdachte afstand had gedaan van de erfenis. [18] In de brief van de [herkomst] advocaat staat dat hoewel de erfenis formeel op naam van de neef staat, dit enkel een formaliteit betreft en zo begrijpt de rechtbank de erfenis in de praktijk aan verdachte zou toekomen. [19] De rechtbank vindt deze brief niet overtuigend, omdat deze pas recent en zeven jaar na de erfenis is opgemaakt en inhoudelijk de formele [herkomst] stukken tegenspreekt waarin staat dat de neef een erfenis heeft gekregen. De brief lijkt dan ook te zijn afgestemd om te passen op de verklaringen van verdachte. Hetzelfde geldt voor de verklaring van de neef die pas recent is afgegeven en waarin staat dat hij de erfenis afstaat aan de kinderen van verdachte en zijn zus. [20] Bovendien volgt uit de overgelegde verklaringen dat de familie het gehele bedrag van €70.000,- dat is opgestuurd zou hebben verkregen uit de verkoop van antieke spullen, hetgeen niet rijmt met de verklaring van verdachte dat van het geld ongeveer €30.000,- van zijn spaargeld betrof. [21] Aan de overgelegde verklaringen waaruit blijkt dat enkele mensen antieke spullen hebben gekocht van de familie van verdachte kent de rechtbank geen waarde toe. Ook met betrekking tot de reden waarom het geld niet via een bankrekening is verzonden maar cash is meegegeven aan een kennis per vliegtuig, stroken de overgeleverde verklaringen niet met de verklaringen van verdachte. Verdachte verklaart immers dat men banken niet vertrouwt en het geld daarom cash krijgt. Bovendien kan wat verdachte aanvoert niet zonder meer het aangetroffen geld verklaren, omdat uit het dossier blijkt dat in de tussentijd meerdere auto’s zijn aangekocht.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat de verklaringen van verdachte over de herkomst van het geld, in samenhang bezien met de namens hem overgelegde gegevens niet goed verifieerbaar en op voorhand onwaarschijnlijk zijn . Het OM hoeft onder die omstandigheden geen nader onderzoek te doen naar de gestelde alternatieve herkomst van het geld. De rechtbank komt gelet op de beschikbare gegevens tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat het geldbedrag van €72.800,- onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om getuigen te horen wijst de rechtbank vanwege soortgelijke overwegingen als hiervoor genoemd af. Gelet op het hoogst onwaarschijnlijke karakter van de door verdachte afgelegde verklaringen en – in een zeer laat stadium – overgelegde gegevens, acht de rechtbank nader onderzoek in de door hem gewenste zin niet aangewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op of omstreeks 26 april 2020 te Amsterdam een geldbedrag van in totaal
€ 72.800,- voorhanden heeft gehad en de werkelijke aard heeft verhuld, terwijl hij wist dat die € 72.800,- geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij woont op dit moment samen met zijn minderjarige dochter in [woonplaats verdachte] , zijn dochter gaat daar naar school, verdachte werkt als zelfstandige en hij is een ‘first offender’. Daarnaast verzoekt de verdediging om strafvermindering toe te passen vanwege het vormverzuim en de overschrijding van de redelijke termijn.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Bij de beslissing tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende meegewogen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een groot contant geldbedrag, namelijk € 72.800,-. Witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer. Het is daarmee een bedreiging voor de samenleving. Witwassen bevordert bovendien het plegen van delicten, omdat door het wegsluizen van crimineel geld en/of het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt. Zonder witwassen zou het genereren van illegale winsten daarnaast een stuk minder lucratief zijn. Het gepleegde feit is dus ernstig en heeft vergaande gevolgen.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 19 oktober 2022. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld.
Ook weegt de rechtbank mee dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden met iets meer dan 6 maanden, wat volgens vaste jurisprudentie een strafvermindering van 10 (tien) procent betekent.
Aan het vormverzuim verbindt de rechtbank geen rechtsgevolg . Omdat volgens de rechtbank geen sprake is van een (ernstig) nadeel van de zijde van verdachte, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om tot een strafvermindering vanwege het geconstateerde vormverzuim te komen.
De rechtbank slaat voor de strafmaat acht op de LOVS oriëntatiepunten die de rechtbanken hebben vastgesteld. Hierin zijn geen specifieke uitgangspunten opgenomen voor witwassen, maar wordt aangesloten bij de oriëntatiepunten voor fraudedelicten. Bij een benadelingsbedrag van € 70.000,00 tot € 125.000,00 geldt daarvoor als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de vijf en negen maanden.
Daarnaast acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats als stok achter de deur.
Gelet op alle genoemde punten acht de rechtbank de strafeis van de officier van justitie van vijf maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend.

8.Beslag

Onder verdachte is een geldbedrag van in totaal € 74.367,41,- in beslag genomen, zoals opgenomen in bijlage III bij dit vonnis.
De geldbedragen behoren aan verdachte toe. Nu met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan, wordt het geldbedrag van € 72.800,- verbeurdverklaard en wordt gelast de teruggave van het resterende bedrag van € 1.567,41 dat in beslag is genomen en nog niet is teruggegeven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart verbeurd:
- 3130 3130 EUR;
(Omschrijving: G5912236)
23620 EUR;
(Omschrijving: G5912237)
14350 EUR;
(Omschrijving: G5912238)
11500 EUR;
(Omschrijving: G5912239)
200 EUR;
(Omschrijving: G5912240)
20000 EUR.
(Omschrijving: G5912241)
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1,55 EUR;
(Omschrijving: G5912392)
- 45,86 45,86 EUR;
(Omschrijving: G5912396)
1520 EUR;
(Omschrijving: G5912391)
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Utlu, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 november 2022.

Voetnoten

1.Processen-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020087589-7 en PL1300-2020087589-28.
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020087589-7.
3.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020087589-7.
4.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020087589.
5.Proces-verbaal verhoor verdachte met nummer PL1300-2020087589-13
6.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020087589.
7.Proces-verbaal verhoor verdachte met nummer PL1300-2020087589-13.
8.Proces-verbaal verhoor verdachte met nummer PL1300-2020087589-13.
9.Proces-verbaal verhoor verdachte met nummer PL1300-2020087589-13.
10.Proces-verbaal verhoor verdachte met nummer PL1300-2020087589-30.
11.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020087589.
12.Proces-verbaal verhoor verdachte met nummer PL1300-2020087589-30.
13.Proces-verbaal verhoor verdachte met nummer PL1300-2020087589-30.
14.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PLl300-2020087589-46.
15.Bijlage 1 behorende bij de brief van de advocaat van 15 augustus 2022.
16.Bijlage 2 behorende bij de brief van de advocaat van 15 augustus 2022.
17.Bijlage 3 behorende bij de brief van de advocaat van 15 augustus 2022.
18.Bijlage 5 behorende bij de brief van de advocaat van 15 augustus 2022.
19.Bijlage 6 behorende bij de brief van de advocaat van 15 augustus 2022.
20.Bijlage 7 behorende bij de brief van de advocaat van 15 augustus 2022.
21.Proces-verbaal verhoor verdachte met nummer PL1300-2020087589-30.