ECLI:NL:RBAMS:2022:7289

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
99/000911-31
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde in een strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 oktober 2022 een beslissing genomen over de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) van een veroordeelde, die in detentie verblijft. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie toegewezen en het uitstel van de v.i. vastgesteld op 30 dagen. De beslissing is genomen naar aanleiding van een onderzoek ter terechtzitting, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, en de inbreng van de veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. A. Knol. De rechtbank heeft ook een deskundige reclasseringswerker gehoord.

De veroordeelde, geboren in 1980, heeft een gevangenisstraf van 12 jaren opgelegd gekregen, waarvan de tenuitvoerlegging is gestart op 26 juli 2013. De v.i. was oorspronkelijk gepland voor 17 september 2022, maar is meerdere keren uitgesteld op verzoek van het Openbaar Ministerie, vanwege het ontbreken van een geschikte woonvorm en de noodzaak van een klinische opname. De rechtbank heeft vastgesteld dat er momenteel geen uitvoering kan worden gegeven aan de v.i. van de veroordeelde, omdat er nog geen pakket aan voorwaarden is gerealiseerd dat het recidiverisico in voldoende mate beperkt.

De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er een concreet plan is om de veroordeelde op korte termijn te plaatsen in een Forensisch Psychiatrische Kliniek, wat de kans op een succesvolle v.i. vergroot. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen, maar de periode van uitstel beperkt tot 30 dagen, te rekenen vanaf de datum van de beslissing. De veroordeelde komt daardoor op 25 november 2022 in aanmerking voor v.i. Deze beslissing is gegeven door de rechters in tegenwoordigheid van de griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
VI-zaaknummer : 99/000911-31
Parketnummer : 23/004080-14
Beslissing op de vordering van het Openbaar Ministerie ex artikel 6:2:12 (oud) van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tot het uitstellen van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) van
[veroordeelde] (hierna: de veroordeelde),
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
nu gedetineerd in de [detentieplaats 1] ). [1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 oktober 2022. De beslissing is mondeling uitgesproken op 26 oktober 2022 en neergelegd in deze schriftelijke beslissing.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie van 17
augustus 2022 en de bij de vordering gevoegde stukken, waaronder:
  • het onherroepelijke arrest van het gerechtshof Amsterdam van 28 oktober 2015 (parketnummer: 23/004080-14);
  • de beslissing van de rechtbank tot uitstel van de v.i. van 8 juli 2021;
  • de beslissing van de rechtbank tot uitstel van de v.i. van 5 november 2021;
  • de Pro Justitia rapportage van gezondheidspsycholoog Dr. R.W. Blaauw van 24 januari 2022;
  • het reclasseringsadvies van 19 april 2022;
  • de beslissing van de rechtbank tot uitstel van de v.i. van 4 mei 2022;
  • het v.i. advies van 4 juli 2022;
  • het reclasseringsadvies van 3 augustus 2022;
  • het proces-verbaal van de zitting op 6 september 2022;
  • het reclasseringsadvies van 6 oktober 2022;
  • het proces-verbaal van de zitting op 13 oktober 2022.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat de veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. A. Knol, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder als deskundige reclasseringswerker dhr. [naam] gehoord.

2.Procesgang

Bij onherroepelijk geworden arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 28 oktober 2015 is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd van 12 jaren, met aftrek van de tijd die veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De tenuitvoerlegging van deze straf is met ingang van 26 juli 2013 gestart.
Op grond van artikel 6:2:10 Sv (oud) en 6:2:11 Sv (oud) zou veroordeelde op 17 september 2022 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld.
De eerste voorlopige v.i. datum was berekend op 24 juli 2021. De rechtbank heeft bij beslissingen van 8 juli 2021, 5 november 2021 en 4 mei 2022, telkens op vordering van het Openbaar Ministerie, de v.i. uitgesteld met respectievelijk 120, 180 en 120 dagen of zoveel korter als nodig zou zijn. Dat had te maken met – kort samengevat – het vinden van een passende woonvorm voor veroordeelde en een daaraan voorafgaande klinische opname van veroordeelde om de re-integratie geleidelijk te laten verlopen. Door die uitstelbeslissingen werd de v.i.-datum uiteindelijk 17 september 2022 of eerder indien door het stellen van voorwaarden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling het recidiverisico voldoende zou zijn in te perken.
De schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie is op 17 augustus 2022 op de griffie van de rechtbank ontvangen.
Op 6 september 2022 is de behandeling van de zaak aangehouden voor maximaal vier weken, omdat eerst een concreet plan moest worden gemaakt omtrent de plaatsing van veroordeelde in [detentieplaats 2] en de daaraan te stellen voorwaarden.
Op 13 oktober 2022 is de behandeling van de zaak nogmaals aangehouden, omdat er tussen veroordeelde en zijn toenmalige raadsvrouw sprake was van een vertrouwensbreuk.

3.De inhoud van vordering

De vordering van het Openbaar Ministerie strekt ertoe dat de voorwaardelijke invrijheidstelling opnieuw wordt uitgesteld met een termijn van 120 dagen of zoveel korter als nodig is om een geschikte vervolgplek voor veroordeelde te realiseren aansluitend aan detentie.
De vordering is – onder verwijzing naar de v.i. adviezen van Reclassering Nederland van 3 augustus 2022 en het advies van de penitentiaire inrichting van 4 juli 2022 – als volgt onderbouwd:
“Ter uitvoering van het oorspronkelijk opgestelde plan van aanpak van de reclassering is veroordeelde een tijd geleden reeds aangemeld bij diverse instellingen voor begeleid/beschermd wonen. Op de aanmeldingen volgden enkel afwijzingen omdat de instellingen veroordeelde eerst kortdurend klinisch wilden laten plaatsen alvorens hij begeleid/beschermd kon gaan wonen. Veroordeelde was niet bereid mee te werken aan een klinische plaatsing waarna de v.i. tweemaal is uitgesteld om het NIFP een psychologisch onderzoek te laten uitvoeren. Uit dit NIFP-onderzoek kwam het advies om veroordeelde aansluitend aan detentie kortdurend klinisch te plaatsen om de overgang vanuit detentie naar begeleid/beschermd wonen geleidelijk te laten verlopen. Een klinische plaatsing ter behandeling is niet noodzakelijk en wegens het gebrek aan probleeminzicht en motivatie ook niet haalbaar. Er kan veroordeelde een behandeling worden aangeboden vanuit begeleid/beschermd wonen.
Naar aanleiding van dit NIFP-advies is een indicatie aangevraagd voor veroordeelde voor een klinische plaatsing. Tijdens de behandeling op zitting van de laatste vordering tot uitstel bleek dat er een kliniek voor veroordeelde was gevonden, maar dat dit ter behandeling was voor minimaal 4 maanden. Aangezien dit niet overeenkwam met het NIFP-advies – te weten een kortdurende klinische plaatsing waarbij niet behandeld wordt – en het plan van aanpak van de reclassering, weigerde veroordeelde hier zijn medewerking aan te verlenen.
Na deze zitting is er veelvuldig contact geweest tussen reclassering, Openbaar Ministerie, Forensisch Plaatsingsloket (FPL) en Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ), maar desondanks is er nog geen geschikte vervolgplek voor veroordeelde gevonden. Vooralsnog blijkt dat het advies van het NIFP tot kortdurende klinische plaatsing ten behoeve van een geleidelijke overgang vanuit detentie (en niet ter behandeling) niet uitvoerbaar is en er tot op heden dan ook nog geen kliniek is gevonden voor veroordeelde waar hij na detentie terecht kan. Een plaatsing bij begeleid/beschermd wonen direct vanuit detentie is ook niet mogelijk gelet op de eerdere afwijzingen. Dit maakt dat het voor de reclassering onmogelijk is om een uitvoerbaar plan van aanpak op te stellen voor de v.i. en veroordeelde nog niet met v.i. kan gaan. Er zal dan ook zo snel als mogelijk duidelijkheid moeten komen waar veroordeelde terecht kan na detentie en onder welke voorwaarden, of veroordeelde bereid is hieraan mee te werken en of het voor de reclassering mogelijk is om op basis hiervan een plan van aanpak op te stellen waarmee de risico’s voldoende kunnen worden ingeperkt.”

4.De beoordeling

4.1.
De v.i.-regeling
Volgens de v.i.-regeling geldt als uitgangspunt dat een veroordeelde, als is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:2:10 Sv (oud), vervroegd in vrijheid wordt gesteld na het ondergaan van het in dit artikel omschreven deel van de gevangenisstraf. Op grond van het bepaalde in artikel 6:2:12 Sv (oud) kan de v.i. echter worden uitgesteld of achterwege blijven, als een of meer van de in dat artikel limitatief opgesomde omstandigheden zich voordoen. Deze beslissing wordt genomen door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie.
4.2.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op de zitting de vordering tot uitstel van de v.i. gewijzigd en zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot uitstel van de v.i. tot 60 dagen moet worden toegewezen of zolang als nodig is om te komen tot plaatsing in Forensisch Psychiatrische Kliniek [detentieplaats 2] . Subsidiair dient uitstel van de v.i. te worden verleend voor de duur van 365 dagen.
Het is niet mogelijk om veroordeelde rechtstreeks in een begeleid wonen-plek te plaatsen, waardoor een tussenoplossing nodig is. Veroordeelde zou volgende week al geplaatst kunnen worden in [detentieplaats 2] . Deze plaatsing dient ter overbrugging voor een maximale termijn van vier maanden, zonder behandeling. Waarschijnlijk is deze termijn niet geheel nodig.
4.3.
Het standpunt van de veroordeelde
Veroordeelde heeft op de zitting het volgende verklaard. De term ‘Forensische Psychiatrische Kliniek’ roept sterke weerstand bij veroordeelde op, omdat hij het gevoel heeft dat daar enkel psychiatrische patiënten en tbs’ers worden geplaatst. Veroordeelde past daar niet tussen, omdat hij geen psychiatrische problematiek heeft. Hij voelt zich niet serieus genomen. Uiteindelijk heeft veroordeelde op de zitting verklaard dat hij, hoewel hij het niet eens is met de gang van zaken, bereid is mee te werken aan een tijdelijke plaatsing in [detentieplaats 2] (zonder dat behandeling plaatsvindt).
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit dat de vordering van de officier van justitie kan worden toegewezen tot 60 dagen, of zolang als nodig is om te komen tot plaatsing in [detentieplaats 2] .
4.4.
Advies deskundige
Op 3 augustus 2022 is door reclasseringswerker [naam] een reclasseringsrapport opgesteld
in aanvulling op het reclasseringsadvies van 19 april 2022. De reclassering adviseert om de
v.i. (wederom) uit te stellen. Tot op heden zijn het Nederlands Instituut voor Forensische
Psychiatrie en Psychologie (NIFP), Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ) en Divisie
Individuele Zaken (DIZ) niet in staat gebleken een oplossing te vinden voor deze casus. Er is
nog geen gesprek geweest met alle betrokkenen, ondanks dat dit door het Forensisch
Plaatsingsloket (FPL) was toegezegd. Een overleg tussen voornoemde betrokkenen en de
betrokken NIFP rapporteur heeft evenmin plaatsgevonden. Op dit moment is niet duidelijk of
de [detentieplaats 2] veroordeelde wederom accepteert en/of op welke voorwaarden. De NIFP
rapporteur heeft op 8 augustus 2022 bevestigd dat ook hij vreest dat veroordeelde niet kan
voldoen aan de voorwaarden van een klinische behandeling in de FPK. Het advies blijft om
veroordeelde zo snel mogelijk uit te laten plaatsen naar een kliniek met als doel stabilisering
en uitstroom naar begeleid wonen.
Op 6 oktober 2022 is door reclasseringswerker De Jong een reclasseringsrapport opgesteld, in aanvulling op het reclasseringsadvies van 3 augustus 2022. In het reclasseringsrapport wordt aangesloten bij de bevindingen zoals neergelegd in het reclasseringsrapport van 3 augustus 2022. Op dit moment is er een indicatie voor de FPK in [vestigingsplaats detentieplaats 2] .
De deskundige [naam] heeft in aanvulling op dit advies op de zitting het volgende verklaard.
Het idee van een behandeling is losgelaten. Ook zal veroordeelde niet langer dan vier maanden in de FKP in [vestigingsplaats detentieplaats 2] verblijven. In die tijd zal een delictanalyse worden opgemaakt en zullen de risicofactoren in kaart worden gebracht, zodat veroordeelde uiteindelijk kan doorstromen naar een begeleid wonen-traject. De deskundige heeft op de zitting aangegeven dat veroordeelde zich terecht benadeeld voelt, omdat de aanmelding van veroordeelde niet goed is verlopen. Desondanks heeft hij veroordeelde op het hart gedrukt om mee te werken aan een plaatsing in [detentieplaats 2] , omdat dat voor hem de snelste manier vormt om in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling door te stromen en uiteindelijk vrij te komen.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat er momenteel geen
uitvoering kan worden gegeven aan de v.i. van veroordeelde, nu er nog geen pakket aan voorwaarden is gerealiseerd dat het recidiverisico in voldoende mate beperkt.
Op dit moment bestaat echter een concreet plan om veroordeelde op korte termijn in [detentieplaats 2] te plaatsen. De officier van justitie heeft aangegeven dat veroordeelde mogelijk volgende week al geplaatst kan worden en veroordeelde heeft aangegeven dat hij hieraan zal meewerken.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie daarom toewijzen, maar de periode van uitstel op na te melden wijze beperken.

5.Beslissing

De rechtbank wijst de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe voor
30 (dertig) dagen, dan wel tot de dag dat er een plaats voor veroordeelde beschikbaar is bij [detentieplaats 2] .
Bepaalt dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld voor een periode van dertig dagen, te rekenen vanaf de datum van deze beslissing, te weten 26 oktober 2022. [2]
Veroordeelde komt daardoor, gelet op artikel 6:2:10: Sv, op 25 november 2022 in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Utlu, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 oktober 2022.
Tegen deze beslissing staat géén rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Het adres van de Penitentiaire Inrichting is ook het adres waarop veroordeelde is ingeschreven in de
2.* Vanaf de oorspronkelijke datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling (17 september 2022) komt dit neer op een uitstel van 76 dagen.