ECLI:NL:RBAMS:2022:7344

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
13/751678-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke feiten

Op 29 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat op 19 december 2019 door de Poolse autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1995 in Polen, heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar opgelegd gekregen, welke op 25 juni 2018 is omgezet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek inmiddels was verstreken, wat betekent dat er geen grondslag meer was voor overleveringsdetentie.

Tijdens de zitting op 15 november 2022 heeft de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aangevoerd dat de omzetting van de voorwaardelijke straf in een onvoorwaardelijke straf moet worden getoetst aan artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De officier van justitie was van mening dat de overlevering kon worden toegestaan, verwijzend naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Ardic. De rechtbank oordeelde dat artikel 12 OLW niet van toepassing was, omdat de omzetting van de straf de aard of de duur van de oorspronkelijke straf niet had gewijzigd.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering aan de Poolse autoriteiten toe te staan voor de feiten zoals beschreven in het EAB. De uitspraak is gedaan door mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en R. Godthelp, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. V.D. Reinders. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751678-20
RK nummer: 20/3809
Datum uitspraak: 29 november 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 augustus 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 december 2019 door de
Sąd Okręgowy in Kielce, III Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1995,
verblijfadres: [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22, eerste en derde lid, OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, al is verstreken. Dit betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgmentvan de
Sąd Okręgowy in Tarnobrzeg(Polen) op 13 maart 2017 (referentienummer: II K 50/17). De opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf is bij beslissing van de
Sąd Okręgowy w Sandomierzu(Polen) op 25 juni 2018 omgezet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf (referentienummer: II Ko 486/18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog tien maanden en tien dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de beslissing van de
Sąd Okręgowy w Sandomierzu(Polen) van 25 juni 2018, waarbij de voorwaardelijke gevangenisstraf is omgezet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, moet worden getoetst aan artikel 12 OLW. Het is niet duidelijk of de rechter enige beoordelingsvrijheid heeft gehad bij de omzetting van de straf. De raadsvrouw heeft primair verzocht om de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren, omdat geen van de omstandigheden zoals genoemd in artikel 12, a tot en met d, OLW zich hebben voorgedaan bij de omzettingsprocedure. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden en hierover aanvullende informatie op te vragen bij de Poolse autoriteiten.
De officier van justitie is van mening dat de overlevering kan worden toegestaan. Op de omzetting van de voorwaardelijke gevangenisstraf naar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 december 2017 in de zaak Ardic van toepassing. De aard en de duur van de straf zijn bij de omzetting immers niet aangepast. [1] Toetsing van de omzettingsbeslissing aan artikel 12 OLW is daarom niet nodig. Er is geen aanleiding om de behandeling te schorsen om hierover nadere vragen te stellen.
Uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op de zitting die tot het vonnis heeft geleid van de
Sąd Okręgowy in Tarnobrzeg(Polen) van 13 maart 2017. Om die reden is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing op dit vonnis.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat – volgens vaste rechtspraak – artikel 12 OLW niet ziet op beslissingen tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, voor zover deze de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf niet wijzigen. [2] In deze zaak is aanvankelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar opgelegd, welke bij beslissing van 25 juni 2018 ten uitvoer is gelegd. Om die reden valt deze laatste beslissing niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de zaak aan te houden voor nadere vragen hierover aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 3 en 11 Opiumwet en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy in Kielce, III Criminal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 november 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2017:1026.
2.zie het genoemde arrest Ardic en bijvoorbeeld Rechtbank Amsterdam 11 januari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:153.