In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 december 2022 uitspraak gedaan in de zaken AMS 21/5283 en AMS 21/5284, waarbij eiseres, een autogaragehoudster uit Hoofddorp, in beroep ging tegen twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam waren opgelegd. De naheffingsaanslagen waren opgelegd op 28 en 31 juli 2021 voor voertuigen van eiseres en haar partner, die op dat moment geparkeerd stonden zonder dat daarvoor voldoende parkeerbelasting was betaald. Eiseres voerde aan dat de naheffingsaanslagen onterecht waren, omdat de voertuigen slechts kortstondig waren geparkeerd tijdens het rangeren rond de sluitingstijd van de autogarage.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de voertuigen daadwerkelijk geparkeerd stonden en niet enkel stil stonden voor het in- en uitstappen van passagiers. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de situatie van autogarages door parkeervergunningen beschikbaar te stellen. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd en dat er geen aanleiding was om de verordening onverbindend te verklaren. Eiseres verzocht om kwijtschelding van de naheffingsaanslagen, maar de rechtbank wees dit verzoek af op grond van de geldende verordening.
De rechtbank verklaarde beide beroepen ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.