Beslissingen van de rechtbank op verzoeken in 26Marengo, besproken op de regiezitting van 6 december 2022
1. Ten behoeve van de regiezitting van 6 december 2022 heeft mr. I.N. Weski namens verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] op 2 december 2022 onderzoekswensen ingediend. Ter zitting van 6 december 2022 heeft het Openbaar Ministerie aan de hand van een schriftelijk stuk op deze onderzoekswensen gereageerd. Daarna heeft re- en dupliek plaatsgevonden.
2. Ter terechtzitting van 6 december 2022 hebben enkele raadslieden en het Openbaar Ministerie verzoeken gedaan naar aanleiding van het verzoek van de rechters-commissaris aan de rechtbank van 31 oktober 2022 inzake, kort gezegd, de mogelijkheden met betrekking tot een verhoor (in Marokko) van getuige [getuige 1] .
3. Hieronder volgen de beslissingen van de rechtbank op de gedane verzoeken.
In de zaken van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3]
Herhaald verzoek inzake tegen verdachte [verdachte 3] ingezette BOB-middelen en de volledigheid van het dossier
Verzoek van de verdediging
4. De verdediging van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] verzoekt opnieuw, kort gezegd, om (inzage ter) voeging van informatie over ingezette hackactiviteiten bij de opsporing van verdachte [verdachte 3] , al of niet vanuit de eigen bevoegdheden, dan wel in samenwerking met een inlichtingendienst. Ook verzoekt de verdediging opnieuw om (inzage ter) voeging van de tot heden onthouden BOB-stukken.
5. De verdediging stelt daartoe, kort samengevat, dat inmiddels veel meer bekend is geworden over de betrokkenheid van de AIVD, de MIVD en andere inlichtingendiensten bij de opsporing van verdachte [verdachte 3] en de omstandigheid dat daarbij bijzondere opsporingsmiddelen al of niet in samenwerking met Amerikaanse diensten zijn ingezet, zoals de hacksoftware Pegasus of Predator. Gelet daarop mag de rechtbank geen genoegen meer nemen met de mededeling van het Openbaar Ministerie, dat het geen opdracht heeft gegeven voor de inzet van die opsporingsmiddelen maar dient daarover verantwoording in het dossier te worden afgelegd.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
6. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat de onderbouwing van de herhaalde verzoeken feitelijk niet anders is dan de twee voorgaande keren dat deze verzoeken werden gedaan. Onder verwijzing naar de eerdere reacties op deze verzoeken herhaalt het Openbaar Ministerie dat de AIVD en de MIVD niet door het Openbaar Ministerie of de politie zijn ingezet in het kader van het strafrechtelijk onderzoek ter aanhouding van verdachte [verdachte 3] , dat er vanuit het Openbaar Ministerie geen bijstandsverzoek op grond van artikel 95 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (hierna: Wiv 2017) is gedaan en dat de AIVD en de MIVD niet belast zijn geweest met de opsporing van strafbare feiten/ter aanhouding in opdracht van het Openbaar Ministerie. De AIVD is wel op de hoogte gehouden op grond van de artikelen 93 en 94 van de Wiv 2017. Dit is echter de kern van hun werk en betreft geen inzet ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek. Op het moment dat de AIVD over informatie beschikt die relevant is voor de opsporing van strafbare feiten kan dit via een ambtsbericht ex artikel 66 Wiv 2017 worden gedeeld met het Openbaar Ministerie, zoals dat is gebeurd met de
devicesuit Dubai. Die zijn via het ambtsbericht van 14 januari 2020 met het Openbaar Ministerie gedeeld. Ten aanzien van de verwijzing door de raadsvrouw naar de samenwerking met het Cyber Intel/Info Cel (hierna: CIIC) stelt het Openbaar Ministerie dat het CIIC nog niet bestond toen verdachte [verdachte 3] in december 2019 werd aangehouden en ook overigens een volstrekt ander doel heeft dan de raadsvrouw veronderstelt. Het CIIC is namelijk expliciet ingesteld voor cyberdreigingen en niet om voortvluchtige verdachten op te sporen. Het Openbaar Ministerie meent dan ook dat de verzoeken moeten worden afgewezen. Dit geldt eveneens voor de herhaalde verzoeken om verstrekking van de nog onthouden artikel 565 (oud) Sv BOB-stukken. Aan die verzoeken zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd, zodat ook deze moeten worden afgewezen.
7. De rechtbank stelt vast dat de verdediging voor de derde keer het verzoek doet om
informatie over de rol die de inlichtingendiensten zouden hebben gespeeld bij de opsporing en informatieverzameling ten aanzien van verdachte [verdachte 3] en de inzet daarbij van (onder andere) de hacksoftware Pegasus. Ook is eerder verzocht om (inzage ter) voeging van niet verstrekte BOB-stukken betreffende de opsporing van verdachte [verdachte 3] . De rechtbank heeft deze eerdere verzoeken afgewezen bij beslissingen van 3 juni 2022en 8 juli 2022.
8. De huidige verzoeken komen in de kern op hetzelfde neer. De raadsvrouw stelt echter dat de aanwijzingen voor betrokkenheid van de inlichtingendiensten inmiddels verder zijn toegenomen. Daarbij heeft zij onder andere gewezen op:
- een rapport van het Europees Parlement uit mei 2022 over Pegasus;
- een op 8 november 2022 gehouden persconferentie door Europarlementariër [naam Europarlementariër] over het gebruik van Pegasus;
- het rapport 2021-23 van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) over de opsporing, vervolging en het tegenhouden van cybercriminaliteit en de oprichting van het CIIC;
- een persbericht van 10 mei 2022 over de samenwerkingsbesprekingen met Marokko en de beantwoording op 4 juli 2022 van Kamervragen daarover.
9. Deze door de raadsvrouw gedane verwijzingen vormen naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzing voor betrokkenheid van inlichtingendiensten bij het strafrechtelijk onderzoek naar verdachte [verdachte 3] . Waar het gaat om de samenwerking binnen het CIIC geldt bovendien dat dit samenwerkingsverband nog niet bestond toen verdachte [verdachte 3] in december 2019 in Dubai werd aangehouden. Onder verwijzing naar haar eerdere beslissing van 8 juli 2022 wijst de rechtbank het verzoek om (inzage ter) voeging van de verzochte nadere informatie dan ook af.
10. De rechtbank stelt verder vast dat de artikel 565 (oud) Sv BOB-stukken reeds ter inzage zijn verstrekt aan de verdediging en dat enkele stukken inmiddels ook deel uitmaken van het dossier. Voor zover het verzoek om (inzage ter) voeging ziet op de (nog steeds) met machtiging van de rechter-commissaris onthouden stukken wordt het verzoek afgewezen. De rechtbank verwijst in dit verband eveneens naar haar beslissing van 8 juli 2022.
11. De verzoeken ontberen overigens enige onderbouwing ten aanzien van verdachten [verdachte 1] en [verdachte 2] . In hun zaken is die omstandigheid al een reden om de verzoeken af te wijzen.
Verzoek met betrekking tot getuige [getuige 1]
Inleiding en verzoek van de rechters-commissaris
12. Het verhoor van de getuige [getuige 1] is bij beslissing van de rechtbank naar aanleiding van de pro formazitting van juli 2019 toegewezen in de zaken van de verdachten in het onderzoek Ster (verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] , [verdachte 6] , [verdachte 7] , [verdachte 8] , [verdachte 1] en [verdachte 3] ).
13. Deze getuige is gedetineerd in Marokko. Hoewel al in januari 2020 een rechtshulpverzoek is uitgestuurd naar dat land, heeft het getuigenverhoor nog niet plaatsgevonden, kort gezegd wegens problemen bij de uitvoering van het rechtshulpverzoek. De rechtbank heeft daaromtrent in haar beslissingin de zaak van verdachte [verdachte 9] van 28 september 2022 het volgende opgemerkt:
“(…) gelet op het tijdsverloop ziet de rechtbank wel aanleiding de rechters-commissaris te gelasten om (via de AIRS) navraag te doen of de hierboven weergegeven problemen bij de uitvoering van het verhoor ook nu nog bestaan, dan wel of een verhoor nu wel mogelijk is. Indien wel een verhoor kan worden gepland, dient dat mede in de zaak van verdachte gehouden te worden.”
14. De rechters-commissaris hebben de rechtbank bij e-mailbericht van 31 oktober 2022 laten weten dat zij op 18 oktober 2022 aan de betrokken procespartijen hebben medegedeeld:
“Met betrekking tot het verhoor vangetuige [getuige 1]heeft de rechter-commissaris navraag gedaan bij AIRS. Dit heeft opgeleverd:
-
het horen via videoverbinding is nog steeds niet mogelijk. De Marokkaanse autoriteiten hebben deze mogelijkheid nog niet in de nationale wetgeving verwerkt. Er wordt gewerkt aan een conceptwet maar het is lastig aan te geven wanneer de nieuwe wet in werking zal treden;
-
tijdelijke overbrenging van de getuige is niet mogelijk: dat kan alleen indien de persoon uitgeleverd zou kunnen worden en dat kan niet nu getuige (ook) de Marokkaanse nationaliteit heeft en Marokko levert geen eigen onderdanen uit;
-
het zou wel mogelijk kunnen zijn om de heer [getuige 1] te horen als getuige in Marokko, maar dan alleen op navolgende manier:
Het verhoor wordt dooreen Marokkaanse rechter-commissarisafgenomen;
Er mogengeen Nederlandse advocatendeel uitmaken van de bezoekende delegatie; bij het verhoor zijn voor Marokko alleen welkom de Nederlandse rechter-commissaris, tolk en griffier (en de Nederlandse officier van justitie, maar de rechter-commissaris zal de officier van justitie niet uitnodigen mee te gaan naar het verhoor);
Het rechtshulpverzoek dient meteen opgave te doen vande schriftelijk vragen voor de getuige van procespartijen, anders wordt het niet beoordeeld. Opgave van vragen kan dus niet achteraf.
-
Met betrekking tot de termijn waarbinnen dit verzoek door Marokko zou kunnen worden uitgevoerd: het is lastig aan te geven, dit lijkt per verzoek te verschillen. Er zijn recent gesprekken met Marokko gevoerd over het weer oppakken van de samenwerking. De rechtshulprelatie met Marokko lijkt dus wel enigszins te verbeteren. Over het algemeen wordt 9-12 maanden aangehouden voor uitvoering, maar aan dit onderhavige verzoek kan hoogste prioritering worden gegeven, zodat licht optimisme dat het verhoor sneller, bijvoorbeeld binnen een paar tot zes maanden, kan plaatsvinden op zijn plaats is.
Gelet op deze berichten kan de rechter-commissaris proberen een verhoor binnen aanvaardbare termijn te laten plaatsvinden. U wordt daartoe verzochtop kortst mogelijke termijn, uiterlijk 25 oktober 2022, uw schriftelijke vragen voor getuige [getuige 1]bij de rechter-commissaris in te dienen, zodat het rechtshulpverzoek snel daarna kan worden ingezonden.”
15. In datzelfde e-mailbericht hebben de rechters-commissaris de hierop ontvangen reacties van mr. I.N. Weski, mede namens mr. G.N. Weski alsmede die van mr. Splinter, mrs. Dunsbergen en Van ’t Land en de reactie van het Openbaar Ministerie beschreven. Alleen in de reactie van mr. I.N. Weski zijn (naast verzoeken en te stellen voorwaarden aan een verhoor van de getuige) vragen geformuleerd. Mr. Splinter heeft laten weten geen vragen in te dienen. Mrs. Dunsbergen en Van ’t Land hebben laten weten rond eind november 2022 hun vragen in te kunnen dienen en hebben verzocht om de mogelijkheid te onderzoeken om tijdens het verhoor in Marokko ruggenspraak met de rechter-commissaris te kunnen hebben zodat vervolg- en verduidelijkingsvragen kunnen worden gesteld. Het Openbaar Ministerie heeft laten weten op korte termijn met vragen te zullen komen.
16. Verder staat in dat e-mailbericht dat door de rechters-commissaris nogmaals navraag bij AIRS is gedaan en dat dit heeft opgeleverd, voor zover hier van belang:
“(…) Indien een getuige gedetineerd is zal hoogstwaarschijnlijk geen toestemming gegeven worden door de Marokkaanse autoriteiten om buitenlandse advocaten in de gevangenis toe te laten om vanuit een andere kamer met de Nederlandse rechter-commissaris ruggenspraak te kunnen voeren met betrekking tot het verhoor. AIRS heeft ook laten weten dat de manier waarop de schriftelijke vragen worden geformuleerd invloed kan hebben op de snelheid waarmee het verzoek wordt opgepakt. Met betrekking tot de rechtsbijstand bij een verhoor heeft AIRS aan de rechter-commissaris laten weten dat Marokko alleen in geval van een verhoor als verdachte toestaat dat de verdachte wordt bijgestaan door een advocaat en dat mag alleen een Marokkaanse advocaat zijn. Ingeval van verhoorals getuige- zoals hier het geval is - wordt rechtsbijstand of aanwezigheid van een Marokkaanse advocaat evenmin toegestaan, tenzij daarvoor speciale toestemming is gegeven door het ministerie van justitie. Toestemming om een Marokkaanse advocaat aanwezig te laten zijn bij het verhoor van een getuige zou zeer uitzonderlijk zijn en mogelijk ook tot vertraging kunnen leiden.”
17. In genoemd e-mailbericht concluderen de rechters-commissaris vervolgens:
“(…) dat de eerder gesignaleerde problemen bij de uitvoering van een ‘normaal’ verhoor van getuige [getuige 1] in Marokko, met gelegenheid tot rechtstreekse ondervraging door de verdediging, ook nu nog bestaan. Het horen van [getuige 1] is niet mogelijk via videoverbinding met Marokko en een verzoek tot tijdelijke overbrenging van de getuige wordt niet gehonoreerd. Er is slechts de mogelijkheid, zoals ook al door de vorige rechter-commissaris was geconstateerd, vooraf opgestelde schriftelijke vragen aan getuige te laten stellen in een verhoor door een Marokkaanse rechter-commissaris. Het enige verschil ten opzichte van het verleden is dat AIRS nu de kans van slagen van een verzoek een gedetineerde getuige te horen in Marokko als ‘licht optimistisch’ inschat. Dan wordt wel bedoeld een eenvoudig verzoek met opgave van schriftelijke vragen, die diplomatiek zijn geformuleerd, waarbij geen aanvullende eisen en verzoeken worden geformuleerd die als ‘lastig’ kunnen worden ervaren. Deze factoren staan aan een voortvarende aanpak in de weg. De rechter-commissaris wijst er ook op dat, als het verzoek al in behandeling wordt genomen, de regie volledig in handen ligt van de Marokkaanse autoriteiten. Een Marokkaanse functionaris neemt het verhoor af en deze functionaris bepaalt ook of, en zo ja in welke mate, bijvoorbeeld aan de Nederlandse rechter-commissaris gelegenheid wordt gegeven om überhaupt aanvullende vragen te mogen stellen.”
18. In het e-mailbericht schrijven de rechters-commissaris vervolgens dat gelet op de ontvangen reacties een eventueel rechtshulpverzoek
niet vóór 1 december 2022naar Marokko kan worden verstuurd en dat aanvullende voorwaarden zijn gesteld en/of verzoeken geformuleerd waarvan volgens AIRS uitvoering erg lastig en/of onmogelijk is en in ieder geval vertraging gaat opleveren in de uitvoering. De rechters-commissaris zien hierin, tegen de achtergrond van de huidige stand van het geding, reden te concluderen dat het niet mogelijk is een verhoor van de getuige binnen aanvaardbare termijn te organiseren.
19. De rechters-commissaris hebben de rechtbank daarop verzocht, kort gezegd, om het hen te laten weten als de rechtbank dat anders ziet. Indien de rechtbank verlangt dat het rechtshulpverzoek in december 2022 wordt uitgestuurd is gevraagd binnen welke kaders een dergelijk verhoor zou moeten plaatsvinden, alsmede of de rechtbank daarbij een indicatie kan geven van de termijn waarbinnen dit verhoor zou moeten plaatsvinden wil dat voor de rechtbank nog aanvaardbaar zijn.
20. Ten slotte hebben de rechters-commissaris bij e-mailbericht van 17 november 2022 aan de rechtbank, de betrokken raadslieden en het Openbaar Ministerie ter informatie doorgestuurd het op 15 november 2022 van de raadsman van de getuige ontvangen bericht:
“Inmiddels heb ik cliënt, de heer [getuige 1] , uitvoerig kunnen spreken. Naar verwachting zal eind 2022 de beslissing in het hoger beroep van de lopende procedure in Marokko tegen o. [getuige 1] worden uitgesproken. Nadat dit is geschied, wenst [getuige 1] a.s.a.p. naar Nederland te worden overgedragen i.h.k.v. de WOTS. Zoals u weet is [getuige 1] bipatride en zijn er op dat vlak mogelijkheden.
Eerst nadat hij terug zal zijn in Nederland is [getuige 1] bereid te verklaren, e.e.a. gelet op het feit dat hij zich - zolang hij in Marokko verblijft - niet vrij voelt om naar waarheid te verklaren.
Kortom, de bereidheid te verklaren is er wel, maar eerst nadat hij gerepatrieerd is naar Nederland. Een verhoor in Marokko zal hoe dan ook geen “in vrijheid” afgelegde verklaring opleveren.”
Verzoek van de verdediging
21. De verdediging van verdachten, [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] heeft de navolgende vragen gesteld en verzoeken gedaan:
“ “a. Op basis van welke informatie het AIRS de kans van slagen van een verhoor van [getuige 1] als “licht optimistisch” acht.
“ b. Of en in welke zin het AIRS daaromtrent en dus over het horen van [getuige 1] contact met Marokkaanse autoriteiten heeft gehad. De verdediging verzoekt u daarbij te bepalen, dat ook de onderliggende correspondentie wordt verstrekt aan de verdediging ter eventuele voeging in het dossier
“ c
.Op basis van welke concrete feiten en omstandigheden het AIRS stelt:
Het enige verschil ten opzichte van het verleden is dat AIRS nu de kans van slagen van een verzoek een gedetineerde getuige te horen in Marokko als ‘licht optimistisch’ inschat. Dan wordt wel bedoeld een eenvoudig verzoek met opgave van schriftelijke vragen, die diplomatiek zijn geformuleerd, waarbij geen aanvullende eisen en verzoeken worden geformuleerd die als ‘lastig’ kunnen worden ervaren. Deze factoren staan aan een voortvarende aanpak in de weg.
d. De verdediging wijst op de aangehaalde recente ontwikkelingen omtrent de samenwerkingsverbanden tussen Nederland in het kader van rechtshulp met Marokko en verzoekt in dat kader dat de rechter-commissaris aangeeft of die ontwikkelingen zijn
meegenomen bij de pogingen tot het effectief bevragen van [getuige 1] . Zo niet, dat dit alsnog gebeurt en daarvan verslag wordt gevoegd in het dossier
e. De verdediging verzoekt de rechtbank te bepalen:
1. dat [getuige 1] pas gehoord wordt nadat hij is overgebracht naar Nederland, zoals diens raadsman als modaliteit beargumenteert,
2. althans, dat hij wordt gehoord wordt nadat hij overeenkomstig het met Marokko geldende rechtshulpverdrag naar Nederland is overgebracht als verdachte onder vrijgeleide van het openbaar ministerie om aanwezig te zijn bij diens berechting als verdachte, waarbij hij tevens kan worden gehoord als getuige ( zoals het Arnhemse hof in een andere zaak zoals u weet, heeft bepaald)
3. althans dat [getuige 1] wordt gehoord onder de door de verdediging hierboven bedoelde voorwaarden en condities.”
Ter onderbouwing van de verzoeken is – kort samengevat – gewezen op aanwijzingen dat de getuige in Marokko zou zijn gemarteld.
22. Op de regiezitting van 6 december 2022 heeft mr. Poelmeijer namens verdachte [verdachte 10] opgemerkt dat de wijze van verhoren van de getuige die de rechters-commissaris voorstellen hem niet heel werkbaar lijkt, omdat er dan geen sprake is van adequate ondervraging. Mr. Dunsbergen heeft namens verdachte [verdachte 9] aangegeven dat hij te maken heeft met dezelfde problematiek en dat de getuige in Marokko toch niet de waarheid gaat verklaren en mogelijk op korte termijn aan Nederland zal worden overgedragen. Mr. G.N. Weski heeft, namens verdachte [verdachte 4] , aangegeven dat hij het niet eens is met de gang van zaken betreffende (naar de rechtbank begrijpt) het verhoor van de getuige omdat hij niet de vragen kan stellen die hij wil stellen. Hij kan echter niet zeggen dat hij het getuigenverhoor niet wil op deze wijze en heeft daarom voor de vorm vragen ingediend.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
23. Het Openbaar Ministerie verzet zich tegen toewijzing van de verzoeken. Tegen een verhoor op de door de rechters-commissaris voorgestelde wijze heeft het Openbaar Ministerie geen bezwaar, mits het verhoor op een redelijke termijn vóór eindvonnis zou kunnen plaatsvinden.
24. Uit het bericht van de rechters-commissaris volgt dat het op dit moment niet te verwachten is dat de raadslieden zelf bij het verhoor in Marokko aanwezig kunnen zijn en mondeling vragen kunnen stellen, zoals zij wensen. De rechtbank heeft begrip voor die wens. Verder volgt uit het bericht van de raadsman van de getuige dat deze pas bereid is te verklaren nadat hij naar Nederland zal zijn overgebracht, en dat hij in Marokko niet – of niet naar waarheid – zal verklaren. Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank nu geen aanleiding om voort te gaan met het rechtshulpverzoek aan Marokko. Als de getuige op enig moment aan Nederland is overgedragen ontstaat een nieuwe situatie en kunnen nadere verzoeken worden ingediend. Voor zover meer of anders is verzocht wordt dit, bij gebrek aan belang voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv, afgewezen.