In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 21 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning in Amsterdam. De heffingsambtenaar had de waarde voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 668.000,-, maar na bezwaar werd deze verlaagd naar € 625.000,-. Eiser, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waarde en stelde dat de woning een waarde van € 587.600,- had. Tijdens de zitting op 9 juni 2022 werd de heffingsambtenaar gevraagd om nadere informatie over de gebruikte vergelijkingsobjecten, maar de rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar onvoldoende had aangetoond dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de vergelijkingsobjecten niet voldoende vergelijkbaar waren met de woning van eiser, die zich in een appartementencomplex bevond, terwijl de vergelijkingsobjecten dat niet deden. Uiteindelijk heeft de rechtbank de WOZ-waarde vastgesteld op € 590.000,-, omdat geen van de partijen de waarde aannemelijk had gemaakt. De rechtbank vernietigde de eerdere uitspraak van de heffingsambtenaar en bepaalde dat deze nieuwe uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraak. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht van € 49,-.