ECLI:NL:RBAMS:2022:7590

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
22-018203
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • K. Duker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen DNA-afname op grond van bijzondere omstandigheden en certificering van opsporingsambtenaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een bezwaar tegen de afname van DNA van een veroordeelde, geboren in 2002. Het bezwaar is ingediend op 18 augustus 2022 en betreft de vraag of de afname van het DNA-profiel gerechtvaardigd is, gezien de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd. De veroordeelde stelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die de afname van DNA onterecht maken, omdat het misdrijf niet van betekenis zou zijn voor de opsporing van toekomstige strafbare feiten. De raadsman van de veroordeelde voerde aan dat de afname is uitgevoerd door een niet-gecertificeerde opsporingsambtenaar en dat er geen informed consent was voor de afname.

De officier van justitie betwist deze claims en stelt dat de veroordeelde correct is geïnformeerd over de afname en dat de procedure volgens de wet is gevolgd. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de afname van het DNA-profiel is uitgevoerd door een gecertificeerde opsporingsambtenaar en dat er geen reden is om aan de geldigheid van de afname te twijfelen. Bovendien is er geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden die de afname zouden kunnen rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het bezwaar ongegrond verklaard, met de overweging dat de veroordeelde na de eerdere veroordeling opnieuw in contact is gekomen met de politie, wat duidt op een risico op herhaling. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Parketnummer : 13-308944-21
Raadkamernummer : 22-018203
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[veroordeelde],

geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezend op het kantooradres van haar raadsman
mr. M. Rafik, [adres],
hierna te noemen: de veroordeelde.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 18 augustus 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft de gemachtigde raadsman van veroordeelde en de officier van justitie op 1 december 2022 in besloten raadkamer gehoord.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde.
De veroordeelde stelt dat sprake is van een uitzondering zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA, nu redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
De raadsman heeft aangevoerd, onder verwijzing naar zijn pleitaantekeningen, dat er geen sprake is van een aangewezen en gecertificeerde opsporingsambtenaar. Er is verder geen sprake geweest van een informed consent voor afname door een ander dan een arts. Daarnaast is er geen sprake van eerdere of nieuwe veroordelingen en levert de afname een ernstige inbreuk op de privacy en lichamelijke integriteit van de veroordeelde.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt dat zich geen uitzondering voordoet in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA. De veroordeelde is geïnformeerd over het bevel tot afname. Er is een brief met alle relevante informatie naar haar huisadres (conform GBA) gestuurd en zij heeft zich vervolgens op de in de brief vermelde dag en tijdstip bij de politie gemeld voor afname van het celmateriaal. De onderliggende stukken waaruit blijkt dat de verbalisanten zijn gecertificeerd en aangewezen door de officier van justitie worden niet meer door het Openbaar Ministerie in het dossier gevoegd. Het proces-verbaal van de verbalisant is op ambtseed opgemaakt en er is geen reden om aan de inhoud hiervan te twijfelen. In het geval de rechtbank beslist dat het bezwaar op deze grond wordt toegewezen, dan is het Openbaar Ministerie verplicht om opnieuw een bevel tot afname celmateriaal voor DNA-onderzoek te bevelen. Verder blijkt uit het strafblad van de veroordeelde dat sprake is van een nieuwe strafzaak.

Beoordeling

Bij vonnis van 10 juni 2022 is de veroordeelde door de meervoudige strafkamer in deze rechtbank veroordeeld ter zake van artikel 282 en 317 Wetboek van Strafrecht (Sr). Zij is veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende jeugddetentie en een voorwaardelijk jeugddetentie van 90 dagen met een proeftijd van 2 jaar.
De rechtbank is bevoegd. Het bezwaar is tijdig en op de juiste wijze ingediend. De veroordeelde kan daardoor in het bezwaar worden ontvangen.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA kan een bevel tot afname van celmateriaal enkel worden bevolen ter zake van een veroordeling van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv. De rechtbank stelt vast dat het misdrijf waarvoor het bevel is afgegeven, aan dit vereiste voldoet.
De maatstaf 'bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd' hangt samen met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Blijkens de wetsgeschiedenis moet dan gedacht worden aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die het misdrijf in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstige lichamelijke beperkingen, ook nooit meer zal kunnen begaan. Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen de veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
Door de raadsman is onder meer aangevoerd dat de DNA-afname heeft plaatsgevonden door een niet daartoe aangewezen en gecertificeerde opsporingsambtenaar, nu het schriftelijke certificaat en de aanwijzing daartoe ontbreken in het dossier. De rechtbank stelt vast dat uit het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van afname celmateriaal blijkt dat de DNA-afname is verricht door een daartoe aangewezen en gecertificeerde opsporingsambtenaar. De rechtbank is van oordeel dat er in dit stadium geen aanwijzingen zijn op basis waarvan moet worden aangenomen dat de DNA-afname niet heeft plaatsgevonden volgens de eisen die de wet daaraan stelt, zodat het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De rechtbank vindt verder dat wat namens de veroordeelde is aangevoerd niet leidt tot het oordeel dat sprake is van een uitzonderingssituatie. Mede gelet op de omstandigheid dat zij na onderhavig vonnis opnieuw in contact is gekomen met de politie, kan niet gezegd worden dat de kans op herhaling niet of nauwelijks aanwezig is.
Dit alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen sprake is van een uitzonderingssituatie en dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. K. Duker, rechter,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2022.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.