ECLI:NL:RBAMS:2022:7591

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
22-015743
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • K. Duker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen afname DNA-materiaal van minderjarige veroordeelde in het kader van Wet DNA

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een bezwaar tegen de afname van DNA-materiaal van een minderjarige veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 2007, had een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren opgelegd gekregen voor diefstal. Het bezwaar richtte zich tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel, waarbij de raadsman aanvoerde dat de afname in strijd zou zijn met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat er een voornemen van de Minister van Justitie en Veiligheid bestond om geen DNA-materiaal van minderjarigen met een taakstraf onder de 40 uren af te nemen.

De rechtbank heeft de zaak behandeld in een besloten raadkamer, waar de veroordeelde, zijn moeder, zijn raadsman en de officier van justitie aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat het bezwaar tijdig was ingediend, maar dat er geen uitzonderingen van toepassing waren volgens de Wet DNA. De rechtbank oordeelde dat het voornemen van de Minister niet in een wetsvoorstel was vastgelegd en dat de afname van DNA-materiaal gerechtvaardigd was, gezien de aard van het misdrijf en de omstandigheden van de veroordeelde.

De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden die de afname van het DNA-profiel konden rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de veroordeelde opnieuw in contact was gekomen met de politie en dat er twee gedagvaarde zaken op zijn strafblad stonden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Parketnummer : 13-027034-22
Raadkamernummer : 22-015743
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[veroordeelde],

geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman
mr. K.Y. Ramdhan, [kantooradres],
hierna te noemen: de veroordeelde.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 21 juli 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft de veroordeelde, zijn moeder, zijn raadsman en de officier van justitie op 1 december 2022 in besloten raadkamer gehoord.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde.
De veroordeelde stelt dat sprake is van een uitzondering zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA, nu redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Namens de veroordeelde heeft de raadsman aangevoerd, onder verwijzing naar zijn pleitaantekeningen, dat de minderjarige veroordeelde de strafbare feiten heeft gepleegd in de situatie van een ouderlijk gezagsvacuüm; zijn moeder was tijdelijk niet in Nederland en zijn vader was er ook niet. Daarvan is nu geen sprake meer, omdat zijn moeder en de Raad toezicht op hem houden. Het bepalen en verwerken van het DNA-profiel is gelet op de jonge leeftijd van veroordeelde in strijd met artikel 8, eerste lid, van het EVRM. Het gaat in deze zaak om een veroordeling tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren en er mag volgens een voornemen van de Minister van Justitie en Veiligheid (de Minister) geen DNA-materiaal van minderjarigen met een taakstraf onder de 40 uren worden afgenomen.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift op tijd is ingediend en dat zich geen uitzondering voordoet in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA. Het voornemen van de Minister is niet verder uitgewerkt. Daarnaast is blijkens het strafblad van de veroordeelde sprake van een nieuwe strafzaak.

Beoordeling

Bij vonnis van 4 mei 2022 is de veroordeelde door de kinderrechter in deze rechtbank veroordeeld ter zake van artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), te weten diefstal door middel van braak gepleegd op 28 september 2021 en diefstal in vereniging gepleegd op 5 november 2021. Hij is veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank is bevoegd en het bezwaar is tijdig en op de juiste wijze ingediend. De veroordeelde kan daardoor in het bezwaar worden ontvangen.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA kan een bevel tot afname van celmateriaal enkel worden bevolen ter zake van een veroordeling van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv. De rechtbank stelt vast dat het misdrijf waarvoor het bevel is afgegeven, aan dit vereiste voldoet.
De maatstaf 'bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd' hangt samen met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Blijkens de wetsgeschiedenis moet dan gedacht worden aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die het misdrijf in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstige lichamelijke beperkingen, ook nooit meer zal kunnen begaan. Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen de veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
De rechtbank stelt vast dat het voornemen van de Minister uit 2018 niet in een wetsvoorstel is vastgelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, gelet op voornoemde jurisprudentie van de Hoge Raad waarin is bepaald dat uitzonderingen in de Wet beperkt moeten worden uitgelegd, niet geanticipeerd mag worden op mogelijk komende wetgeving omdat onduidelijk is hoe de regeling uiteindelijk zal komen te luiden. Daarbij merkt de rechtbank op dat de veroordeelde tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren is veroordeeld waardoor hij niet in aanmerking zou komen voor de eventueel voorgenomen uitzondering.
De rechtbank is voor het overige van oordeel dat wat door of namens de veroordeelde is aangevoerd niet leidt tot een uitzonderingssituatie. Mede gelet op de omstandigheid dat veroordeelde opnieuw in contact is gekomen met de politie en er twee gedagvaarde zaken op zijn strafblad staan, kan niet gezegd worden dat de kans op herhaling er niet of nauwelijks is.
Dit alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen sprake is van een uitzonderingssituatie en dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. K. Duker, rechter,
in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2022.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.