ECLI:NL:RBAMS:2022:7627

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
C/13/673659 / HA ZA 19-1077
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor verzakkingsschade na funderingsherstel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 december 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Stichting Ymere en de gedaagden, B.V. Bouwadviesbureau Strackee en De Betonhoeve B.V. De zaak betreft een geschil over verzakkingsschade aan panden van Ymere, die zou zijn veroorzaakt door funderingsherstelwerkzaamheden aan een naastgelegen pand. Ymere stelt dat de aannemer en de bouwbegeleider aansprakelijk zijn voor de schade die is ontstaan door onzorgvuldig handelen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. De rechtbank heeft deskundigenonderzoek laten uitvoeren om het causaal verband tussen de werkzaamheden en de schade vast te stellen.

De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 24 maart 2021 overwogen dat de afwijking van de werkvolgorde door de Betonhoeve mogelijk onrechtmatig was, maar dat het causaal verband tussen de werkzaamheden en de gestelde schade niet kon worden vastgesteld. De deskundige heeft geconcludeerd dat de door de Betonhoeve gevolgde werkwijze niet verantwoord was, maar dat de verzakkingen ook andere oorzaken hadden, zoals de slechte staat van de belendende panden. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de vorderingen van Ymere tegen Strackee en de Betonhoeve worden afgewezen, omdat het vereiste causaal verband ontbreekt.

Ymere is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die zijn begroot op € 16.027,00 per partij. De rechtbank heeft ook de nakosten toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/673659 / HA ZA 19-1077
Vonnis van 21 december 2022
in de zaak van
de stichting
STICHTING YMERE,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. R.N.E. Visser te Amsterdam,
tegen
[De zaak tegen de oorspronkelijke gedaagden 1 t/m 7 is doorgehaald.]
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. BOUWADVIESBUREAU STRACKEE,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. S.M. Bordewijk te Amsterdam,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE BETONHOEVE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.M. de Bruijn te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Ymere en gedaagden genoemd worden. De gedaagden zullen Strackee en de Betonhoeve genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 oktober 2021,
  • het deskundigenrapport van 16 mei 2022,
- de conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van Ymere,
- antwoordconclusie na deskundigenbericht aan de zijde van Strackee,
- de conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van de Betonhoeve, met een productie
- akte uitlaten productie aan de zijde van Ymere.
1.2.
De zaak tegen gedaagden nr. 1 t/m 7 is doorgehaald.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
Deze zaak gaat over het pand aan de [pand 4] dat is gesplitst in appartementsrechten. Gedaagden nr. 1 t/m 7 zijn de eigenaren van die appartementsrechten en de VvE, waar die appartementseigenaren lid van zijn. Er heeft in 2018 herstel plaatsgevonden van de fundering van het pand. Ymere is de eigenaar van de naastgelegen panden ( [belendende panden 1 t/m 3] ) en stelt dat door het funderingsherstel ernstige verzakkingsschade is toegebracht aan haar panden. Ymere heeft in eerste instantie de eigenaren, de VvE, de bouwbegeleider en de aannemer van de funderingswerkzaamheden aangesproken voor vergoeding van haar schade. De zaak tegen de eigenaren en de VvE is doorgehaald. De vraag die resteert is of de bouwbegeleider, Strackee, en/of de aannemer, de Betonhoeve, aansprakelijk zijn voor de schade.
2.2.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 24 maart 2021 overwogen dat de afwijking van de in de omgevingsvergunning neergelegde werkvolgorde door de Betonhoeve vanwege obstakels in de grond een onrechtmatige daad kan opleveren, indien daardoor schade is ontstaan die bij het volgen van de werkvolgorde niet zou ontstaan. De rechtbank heeft overwogen dat beoordeeld moet worden of de afwijking van de werkvolgorde de door Ymere gestelde schade heeft veroorzaakt. Dat is het geval als door de afwijkende werkvolgorde – mede gelet op de wijze waarop de werkzaamheden zijn uitgevoerd – het verzakken van de panden van Ymere zodanig is versneld dat op korte termijn maatregelen noodzakelijk waren, die bij het volgens de werkvolgorde uitvoeren van de werkzaamheden niet nodig zouden zijn geweest. Daarbij is van belang dat Ymere alleen inklinking en ontspanning van de grond als oorzaak aanmerkt en niet dat de verzakking het gevolg kan zijn geweest van aantasting van het funderingshout door grondwateronttrekking. Van belang is ook of de werkzaamheden, vanwege de obstakels, op een andere wijze hadden kunnen worden verricht die minder schadelijk was. Tevens heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 24 maart 2021 bepaald dat zij een deskundige gaat benoemen om inlichtingen over het voorgaande in te winnen. Bij tussenvonnis van 27 oktober 2021 is vervolgens de heer prof. dr. ir. A.E. van der Stoel (hierna: de deskundige) benoemd als deskundige.
2.3.
Aan hem zijn de volgende vragen voorgelegd:
De Betonhoeve is vanaf eind oktober 2018 van de door Hektec opgestelde werkvolgorde (zoals vermeld in het tussenvonnis onder 2.9) afgeweken. Heeft die afwijkende werkwijze, te weten het later plaatsen van de damwanden vanwege de obstakels, en dus ook het later plaatsen van het stempelframe, zoals door de Betonhoeve in de conclusie van antwoord en op de zitting van 4 februari 2021 uiteengezet, geleid tot inklinking en ontspanning van de grond? Zo ja, is als gevolg daarvan (versnelde) zakking van de panden van Ymere opgetreden en indien dat zo is, in welke mate?
Was de gevolgde werkwijze zoals door de Betonhoeve en in de conclusie van antwoord en op de comparitie uiteengezet gezien alle omstandigheden een verantwoorde keuze, of had gezien de kans op schade moeten worden gekozen voor een beschikbare reële alternatieve werkwijze (zie tussenvonnis onder 4.7.), zo ja welke?
Kunt u met elkaar vergelijken de schadelijke gevolgen van de werkzaamheden door inklinking en ontspanning van de grond voor de panden van Ymere in de volgende situaties
- indien de door Hektec omschreven werkvolgorde zou zijn gevolgd,
- de in dit geval gevolgde afwijkende werkvolgorde,
- indien deze afwijkt van de gevolgde werkwijze: de werkwijze zoals deze in de gegeven omstandigheden gevolgd had moeten worden (zie vraag 2).
4) Als uw antwoord op vraag 3 leidt tot vaststelling dat de gevolgde werkwijze heeft geleid tot een bepaalde mate van verzakking, die bij een juiste werkwijze niet zou zijn opgetreden, heeft deze verzakking dan tot schade aan de panden van Ymere geleid die anders niet door Ymere zou zijn geleden? Zo ja, welke schade?
U kunt hier volstaan met het noemen van schadeposten en/of een beschrijving van de wijze waarop de schade vastgesteld en berekend kan worden.
5) Hebt u overigens opmerkingen die voor de beslissing van deze zaak van belang kunnen zijn?
2.4.
De deskundige heeft een rapport (hierna: het rapport) uitgebracht, waarin hij bovenstaande vragen heeft beantwoord.
2.5.
De rechtbank komt gelet op de bevindingen van de deskundige in het rapport tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat de afwijking van de werkvolgorde door de Betonhoeve de door Ymere gestelde schade heeft veroorzaakt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
2.6.
De deskundige heeft in antwoord op vraag 2 (zie pagina 11 en 12 van het rapport) geantwoord dat de door de Betonhoeve gehanteerde werkwijze, met name ook in het licht van de slechte staat van de belendende panden, niet verantwoord was. De Betonhoeve is omdat er diep in de grond obstakels zaten, eerst gaan graven om de obstakels weg te zagen, waarna pas de damwanden gefaseerd geplaatst konden worden. Doordat er eerder is gegraven, is de grond waarvan de damwand steundruk zou krijgen, geroerd. De damwand is vervolgens vastgemaakt aan een ringgording (dat zijn bouwmuren waaraan de gording gefixeerd is), die de enige waarborging is van de standzekerheid van de damwand. Dit terwijl de insteek moet zijn dat de damwand stabiliteit ontleent aan de krachtswerking van binnenuit en niet aan objecten die juist beïnvloed worden door de damwand. Er is ten onrechte een stabiele damwand berekend, aldus de deskundige. In december 2018 bevond zich namelijk geen stempelframe op ontgravingsniveau. Volgens de deskundige had de Betonhoeve vanwege de obstakels het damwandtracé voor moeten prikken om vervolgens daar waar de obstakels worden aangetroffen deze met een crusher kapot te maken.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de door de Betonhoeve gehanteerde werkwijze onverantwoord en dus onrechtmatig was.
2.7.
De Betonhoeve heeft aangevoerd dat de door de deskundige geschetste alternatieve en volgens hem meer geschikte werkwijze geen reëel alternatief is gelet op de specifieke omstandigheden. De crusher past onmogelijk in de ruimte, past niet door de voordeur van het pand en zou veel te zwaar zijn geweest. Daarnaast brengt crushen van obstakels aanzienlijke trillingen met zich mee, hetgeen juist tot schade kan leiden. Ymere heeft hiertegen aangevoerd dat er crushers zijn in alle soorten en maten en dat er ook geschroefd kan worden zonder trillingen. Gelet hierop gaat de rechtbank voorbij aan de door de Betonhoeve aangevoerde bezwaren tegen het door de deskundige aangedragen alternatief van crushen.
2.8.
Echter heeft de deskundige in antwoord op vraag 2 ook geantwoord dat hij het zeer onwaarschijnlijk acht dat de door de Betonhoeve gevolgde werkwijze van aanbrengen van damwanden de oorzaak is van de opgetreden verzakkingen op een afstand van 6 meter tot zelfs 12 meter uit de damwand. De deskundige stelt in antwoord op vraag 1 dat de funderingen [belendende panden 1 t/m 3] in zo slechte staat waren dat deze als fundering op staal reageren en niet als paalfundering;
“Op grond van het bezwijkvlak behorende bij een fundering op staal is het aannemelijk dat op een afstand van 2m uit de ontgraving een funderingsconstructie niet meer beïnvloed wordt.”Dit betekent dus dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de verzakkingen op een afstand van 6 meter tot 12 meter zijn veroorzaakt door het onrechtmatig handelen door de Betonhoeve.
De rechtbank komt op grond van dit deskundig oordeel tot de conclusie dat voor dit deel van de gestelde verzakkingsschade, namelijk het deel van de schade aan de panden op een afstand van 6 meter tot 12 meter uit de damwand, causaal verband ontbreekt met het onrechtmatige handelen. Voor zover de vordering tot schadevergoeding ziet op deze schade, strandt de vordering in ieder geval op deze grond.
2.9.
Voor de schade dichtbij de werkzaamheden komt de deskundige tot een genuanceerde benadering. Hij heeft in antwoord op vraag 1 (zie pagina 9) geantwoord dat er wel enige mate van zakking zal zijn opgetreden ten gevolge van het later plaatsen van de damwanden (lees: ten gevolge van de afwijking in de werkvolgorde), terwijl de grondwaterstand werd verlaagd. Ook heeft de deskundige in antwoord op vraag 3 geantwoord dat door de werkwijze die de Betonhoeve heeft gehanteerd om de damwand te plaatsen, de
kansop schade aan de dichtstbijzijnde panden werd vergroot. De deskundige heeft vraag 4 als volgt beantwoord:
De mate van zakkingsschade die eventueel ontstaan is bij [belendende panden 1 t/m 3] ten gevolge van de grondwaterstandverlaging is moeilijk in te schatten. Uit oriënterende zettingsberekeningen blijkt dat maaiveldzakkingen in de orde van grootte van 5 à 20 mm zijn te verwachten als de grondwaterstand gedurende één maand 50 à 60 cm wordt verlaagd. De exacte zakking die is opgetreden, kan niet aan de hand van de nauwkeurigheidswaterpassingen worden achterhaald omdat ten eerste op de maatgevende momenten geen herhalingsmeting is uitgevoerd en ten tweede bij de meetbouten van het meetboutennet in de periode voor aanvang van de werkzaamheden ook plotselinge toenames in de zakkingssnelheid zijn gemeten (zie Tabel 6 in Bijlage 3). Zoals ook aangegeven bij vraag 1 is de tijdelijke grondwaterstandverlaging niet de oorzaak van de redelijk abrupte zakking van 4 à 6mm tussen 4 en 11 december 2018 bij [belendend pand 2] . Hier zal iets anders aan ten grondslag liggen.
2.10.
Uit het antwoord op vraag 4 is af te leiden dat de deskundige de vraag
“Als uw antwoord op vraag 3 leidt tot vaststelling dat de gevolgde werkwijze heeft geleid tot een bepaalde mate van verzakking, die bij een juiste werkwijze niet zou zijn opgetreden, heeft deze verzakking dan tot schade aan de panden van Ymere geleid die anders niet door Ymere zou zijn geleden?”niet met een duidelijk ja of nee kan beantwoorden. De rechtbank leidt uit het rapport van de deskundige af dat wel aannemelijk is dat de afwijking in de werkvolgorde enige ‘extra’ verzakking van de bouwmuur [belendend pand 3] - [pand 4] heeft veroorzaakt, maar dat de omvang daarvan niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Deze invloed is in ieder geval beperkt tot twee meter vanaf de werkzaamheden. Voor het zakken van het pand als geheel zullen in ieder geval ook andere oorzaken aanwezig geweest moeten zijn. De panden van Ymere waren immers al aan het verzakken voor de graafwerkzaamheden eind oktober 2018 en het plaatsen van de damwanden vanaf 20 november 2018, zo blijkt uit tabel 2 op pagina 10 van het rapport. Uit metingen blijkt dat de panden van Ymere op 14 september 2018 al versneld aan het verzakken waren. Vervolgens is de zakkingssnelheid opnieuw gemeten in december, onder meer op 11 en 18 december 2018, en is gebleken dat de zakkingssnelheid is toegenomen. Deze hogere zakkingssnelheid moet echter ten minste gedeeltelijk worden toegeschreven aan andere oorzaken dan de werkzaamheden. Als die versnelde zakking volledig zou zijn veroorzaakt door de onjuist uitgevoerde werkzaamheden zou het zo moeten zijn dat ter plaatse van de bouwmuur [belendend pand 3] - [pand 4] de ernstigste zakking zou zijn opgetreden en bij verder weg gelegen bouwmuren minder of geen zakking. Uit Bijlage 3 bij het deskundigenrapport blijkt echter dat de ernstigste zakking in december 2018 juist niet is opgetreden bij de bouwmuur [pand 4] - [belendend pand 3] maar bij de bouwmuren [belendend pand 3] - [belendend pand 2] en [belendend pand 2] - [belendend pand 1] en is de zakking aan de kant van Ymere ( [belendend pand 1] - [belendend pand 3] ) groter dan aan de andere kant van de bouwput, [pand 5] . Zie Bijlage 3 figuur 24 en de daarbij gegeven toelichting.
“De gemeten zakking bij alle relevante meetbouten sinds 19 december 2016 zijn weergegeven in Figuur 24. De grootste zakkingen zijn gemeten bij [belendend pand 2] aan weerszijden (dus t.h.v. [belendend pand 1] / [belendend pand 2] en [belendend pand 2] / [belendend pand 3] ). De zakking is beduidend meer dan de gemeten zakking bij [pand 5] / [pand 6] (meetbout 25981734) die op eenzelfde afstand uit (bouwput) [pand 4] is als [belendend pand 1] / [belendend pand 2] (Fugro meetpunt 4).”
2.11.
De rechtbank komt tot de conclusie dat er ook andere oorzaken zijn voor de zakking van de panden van Ymere dan de werkzaamheden. Die oorzaken hebben geleid tot zakking voor de werkzaamheden begonnen. De ernstigste zakking na de werkzaamheden hebben zich voorgedaan op een plaats waarvan de deskundige heeft vastgesteld dat daar de zakking niet kan zijn veroorzaakt door de werkzaamheden, zodat die ook een andere oorzaak moet hebben.
De (op onrechtmatige wijze uitgevoerde) werkzaamheden hebben alleen invloed gehad op de nabij gelegen fundering, maar ook daar is een andere oorzaak die mede tot zakking heeft geleid niet uit te sluiten en zelfs waarschijnlijk omdat de zakking aan de andere kant van de bouwkuip minder was.
Dat betekent dat de versnelde zakking van de panden van Ymere in overwegende mate andere oorzaken heeft gehad dan de op onrechtmatige wijze uitgevoerde werkzaamheden en dat de afwijking in de werkvolgorde het verzakken van de panden van Ymere niet zo heeft versneld dat daardoor op korte termijn maatregelen noodzakelijk waren, die bij het volgens de werkvolgorde uitvoeren van de werkzaamheden niet nodig zouden zijn geweest. Hieruit volgt dat causaal verband tussen de werkzaamheden en de gestelde schade ontbreekt.
2.12.
Ymere heeft ook nog het volgorde aangevoerd. De vergunningvereisten dienen als norm (voor de wijze waarop de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd) te worden aangemerkt. De Betonhoeve is daarvan afgeweken. Het staat vast dat de fundering van de panden van Ymere niet goed was, maar de zakkingen tot medio 2018 stabiel waren. Dat veranderde toen de Betonhoeve met de werkzaamheden begon. Ymere heeft in dat verband een beroep gedaan op de omkeringsregel, inhoudende dat indien een normschending een risico op verwezenlijking van gevaar schept, en dat gevaar (lees: de schade) zich daadwerkelijk verwezenlijkt, het causaal verband tussen de verweten gedraging/nalaten en de schade voorshands wordt aangenomen, tenzij de Betonhoeve bewijst dat de schade ook zonder de normschending zou zijn ontstaan. Dit beroep gaat niet op.
Voor toepassing van de omkeringsregel is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad vereist dat een gedraging heeft plaatsgevonden die in strijd is met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade, en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het (specifieke) gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezen lijkt. Een dergelijke specifieke norm kan hier niet worden aangenomen.
Als de omkeringsregel zou zijn toegepast zou dat alleen leiden tot een aannemen van causaal verband behoudens tegenbewijs. Dat tegenbewijs is in dit geval geleverd doordat uit het deskundigenbericht kan worden afgeleid dat weliswaar een onjuiste werkwijze is gevolgd, maar causaal verband tussen de werkzaamheden en de schade niet kan worden vastgesteld, zoals hiervoor is overwogen onder 2.5-2.11.
2.13.
De slotsom is dat de vorderingen van Ymere jegens Strackee en de Betonhoeve worden afgewezen, omdat het vereiste causaal verband tussen de werkzaamheden en de gestelde schade ontbreekt. De rechtbank gaat daarom ook voorbij aan het door de deskundige genoemde percentage van maximaal 25% voor toerekening van de schade aan de werkzaamheden.
De proces- en nakosten
2.14.
Ymere zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van gedaagden Strackee en de Betonhoeve worden veroordeeld. Tevens zullen de kosten van de deskundige, welke Ymere al heeft voorgeschoten, voor rekening van Ymere blijven.
2.15.
De kosten aan de zijde van Strackee worden begroot op:
- griffierecht € 4.030,00
- salaris advocaat €
11.997,00(3 punten × tarief € 3.999)
Totaal € 16.027,00
2.16.
De kosten aan de zijde van de Betonhoeve worden begroot op:
- griffierecht € 4.030,00
- salaris advocaat €
11.997,00(3 punten × tarief € 3.999)
totaal € 16.027,00
2.17.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Tekst

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt Ymere in de proceskosten, aan de zijde van Strackee tot op heden begroot op € 16.027,00,
3.3.
veroordeelt Ymere in de proceskosten, aan de zijde van de Betonhoeve tot op heden begroot op € 16.027,00
3.4.
veroordeelt Ymere in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat aan de zijde van Strackee, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Ymere niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.5.
veroordeelt Ymere in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat aan de zijde van de Betonhoeve, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Ymere niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, rechter, bijgestaan door
mr. P. Palanciyan, griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2022. [1]

Voetnoten

1.type: PP