ECLI:NL:RBAMS:2022:7691

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
C/13/712539 / HA ZA 22-56
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bankrelatie door ING met Armans Holding B.V. en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Armans Holding B.V. en ING Bank N.V. over de beëindiging van de bankrelatie. Armans Holding, een vennootschap die adviesdiensten verleent aan een vennootschap die coffeeshops exploiteert, vorderde dat ING haar bankrelatie zou voortzetten. ING had de relatie beëindigd op grond van onacceptabele risico's op witwassen en onvoldoende informatie over de herkomst van contante stortingen. De rechtbank oordeelde dat ING gerechtigd was de bankrelatie te beëindigen, omdat Armans Holding niet voldoende had gereageerd op vragen van ING over de herkomst van grote contante bedragen en de hoogte van managementvergoedingen. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de bankrelatie niet onaanvaardbaar was en dat ING niet verplicht was een nieuwe bankrelatie aan te gaan. De vorderingen van Armans Holding werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/712539 / HA ZA 22-56
Vonnis van 21 december 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARMANS HOLDING B.V.,
gevestigd te Zijdewind,
eiseres,
advocaat mr. J.E. van Kuijk te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. F.A. van de Wakker te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Armans Holding en ING worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 december 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 8 juni 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 19 september 2022, met de daarin vermelde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam 1] (hierna: [naam 1] ) exploiteerde vanaf eind 1984 als eenmanszaak de coffeeshop [coffeeshop] in [plaats] . Hij bankiert sinds 1996 bij ING.
2.2.
In 2003 en 2004 heeft [naam 1] de vennootschappen Armans Holding, Arning B.V. (hierna Arning) en Casni B.V. (hierna: Casni) opgericht. In de laatste vennootschappen zijn twee coffeeshops, waaronder coffeeshop [coffeeshop] , ondergebracht.
2.3.
[naam 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van Armans Holding. In het Handelsregister van de Kamer van Koophandel staat weergegeven dat de activiteiten van Armans Holding zijn ‘Financiële holdings, Houdster- en financieringsmaatschappij’. Armans Holding bankiert sinds 2003 bij ING en maakt gebruik van bankrekeningen en andere bancaire producten van ING, zoals verpakt afstorten. Op de overeenkomsten zijn de Algemene Bankvoorwaarden (ABV) en de Voorwaarden Zakelijke Rekening (VZR) van toepassing. De ABV houden, voor zover hier van belang, het volgende in:

Artikel 2 Zorgplicht
(…)
1. Wij zijn bij onze dienstverlening zorgvuldig en houden hierbij zo goed mogelijk rekening met uw belangen (…)
2. U bent zorgvuldig tegenover ons en houdt zo goed mogelijk rekening met onze belangen. U werkt er aan mee dat wij aan onze verplichtingen kunnen voldoen. (…) bijvoorbeeld ook (…) tegenover toezichthouders (…) U geeft ons, als wij daarom vragen, de informatie en documentatie die wij daarvoor nodig hebben. Als het u duidelijk moet zijn dat wij die informatie of documentatie nodig hebben, geeft u die uit uzelf.
U mag onze diensten alleen gebruiken waarvoor ze bedoeld zijn en hiervan geen misbruik (laten) maken. Denkt u bij misbruik bijvoorbeeld aan strafbare feiten of activiteiten die schadelijk zijn voor ons of onze reputatie of die de werking en betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden.
Artikel 3 Activiteiten en doeleinden
(…)
1. Banken hebben een sleutelrol in het nationale en internationale financiële stelsel. Helaas wordt onze dienstverlening soms misbruikt, bijvoorbeeld voor het witwassen van geld. Wij willen misbruik voorkomen en moeten dit volgens de wet ook doen. Wij hebben hiervoor informatie van u nodig. De informatie kan bijvoorbeeld ook nodig zijn voor de beoordeling van onze risico’s of het goede verloop van onze dienstverlening. Daarom informeert u ons, als wij dat vragen, in ieder geval over:
a) uw activiteiten en doelen;
b) waarom u een product of dienst van ons afneemt of wilt afnemen;
c) hoe u bent gekomen aan geld, waardepapieren of andere zaken die u bij ons of via ons onderbrengt. (…)
2. U werkt eraan mee dat wij de informatie kunnen controleren. (…)
Artikel 35 Opzegging van de relatie
(…)
1. U kunt de relatie tussen u en ons opzeggen. Wij kunnen dit ook. Het is daarvoor niet nodig dat u in verzuim bent met de nakoming van een verplichting. Wij houden ons bij opzegging aan onze zorgplicht als genoemd in artikel 2 lid 1 ABV. Als u ons vraagt waarom wij de relatie opzeggen, dan laten wij u dat weten. (…)”
In de artikelen 3 en 7 VZR is voor partijen de mogelijkheid opgenomen om de bankrelatie op te zeggen.
2.4.
Eind 2007 heeft de gemeente Amsterdam de door Arning gedreven coffeeshop (tijdelijk) gesloten. Op 18 maart 2009 heeft het Openbaar Ministerie vanwege een strafrechtelijk onderzoek naar [naam 1] conservatoir beslag gelegd op de zakelijke rekening van [coffeeshop] en de privérekeningen van [naam 1] .
2.5.
In 2007 en 2009 heeft [naam 1] (alle aandelen in) Arning en Casni verkocht aan [naam 2] (hierna: [naam 2] ) [naam 2] is bestuurder en enig aandeelhouder van Abeka Holding B.V. (hierna: Abeka).
2.6.
In de periode van 1 tot en met 29 augustus 2011 heeft [naam 1] in totaal een bedrag van € 749.998,- in coupures van € 500,- contant opgenomen van de rekening van Armans Holding.
2.7.
Bij brieven van 9 augustus 2011, 23 augustus 2011 en 6 september 2011 heeft ING aan Armans Holding vragen gesteld over de achtergrond van de geldopnames, waarop Armans Holding op 13 september 2011 heeft gereageerd.
2.8.
Bij brief van 9 november 2011 heeft ING aan Armans Holding onder meer het volgende geschreven:
“Op 1 augustus 2011 is in totaal een bedrag van € 300.000,00 contant van uw Zakelijke Rekening (…) opgenomen. In uw reactie geeft u aan dat er geen specifieke bestemming is voor het opgenomen geld. U heeft het geld opgenomen in verband met uw angst voor de verloop van de krediet- en bankencrisis. Het is uw bedoeling om het geld weer te storten.
Wij hebben vastgesteld dat in de periode van 15 augustus 2011 tot en met 29 augustus 2011 in totaal een bedrag van € 449.998,00 contant van uw Zakelijke Rekening is opgenomen.
Graag vernemen wij ook nu van u wat de exacte bestemming is van de cashopnamen onderbouwd met afschriften van schriftelijke bewijsstukken”.
2.9.
Bij brief van 29 november 2011 heeft Armans Holding aan ING het volgende meegedeeld, voor zover hier van belang:
“De gelden zijn opgenomen met het oog op het verloop van de krediet- en bankencrisis. Er is op dit moment geen specifieke bestemming. Als de crisis geweken is, worden de gelden weer gestort.”
2.10.
Hierna hebben ING en (de boekhouder van) Armans Holding meermaals gecorrespondeerd, waarbij ING onder meer aanvullende vragen heeft gesteld, stukken heeft opgevraagd (waaronder aangiften vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting 2010) en Armans Holding informatie heeft verstrekt.
2.11.
Op 1 mei 2012 heeft ING het cliëntenonderzoek afgerond en heeft zij besloten geen gevolgen te geven aan de opname van contante gelden.
2.12.
In 2014 is de strafrechtelijke procedure tegen [naam 1] geëindigd met toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht (schuldigverklaring zonder oplegging van straf). De conservatoire beslagen op de bankrekeningen zijn opgeheven.
2.13.
Armans Holding en Abeka hebben op 9 januari 2015 een managementadviesovereenkomst gesloten, waarin staat opgenomen dat Armans Holding met ingang van 1 januari 2015 als managementadviseur van Abeka adviesdiensten verleend. In deze overeenkomst staat verder vermeld dat de taken van Armans Holding primair advisering en ondersteuning op het gebied van de inkoop bij de ondernemingen van Arning en Casni betreffen. Artikel 2 van de managementovereenkomst bepaalt:

Artikel 2: fee
a. Ter vergoeding van de door Armans in het kader van deze overeenkomst te verrichten diensten is Abeka aan Armans een fee verschuldigd ten bedrage van € 11.000 (…) exclusief btw per maand. (…)
c. Na afloop van elk boekjaar van Abeka zal een effectrapportage met betrekking tot de adviezen/ondersteuning van Armans worden opgesteld, op grond waarvan een naverrekening op de fee ex artikel 2.a kan worden overeengekomen; (…)”
2.14.
In de periode van 4 tot en met 18 december 2019 heeft [naam 1] in totaal een bedrag van € 398.500,- in coupures van € 500,- gestort op de rekening van Armans Holding.
2.15.
Bij brief van 30 januari 2020 heeft ING Armans Holding om nadere informatie verzocht met betrekking tot haar bedrijfsactiviteiten (een exacte omschrijving van de bedrijfsactiviteiten), de herkomst en de grondslag van de gestorte bedragen en de vraag welke tegenprestatie ten grondslag ligt aan de transacties met Abeka, van wie de inkomsten van Armans Holding voor het grootste deel afkomstig zijn, en wat de (handels-)relatie inhoudt.
2.16.
Bij brief van 4 februari 2020 heeft Armans Holding gereageerd op voornoemde brief en meegedeeld dat de in 2019 gestorte gelden deel uitmaken van de in augustus 2011 opgenomen bedragen, die zijn bewaard en steeds zijn opgenomen in de jaarrekeningen en aangiften vennootschapsbelasting. Op de vraag over de bedrijfsactiviteiten heeft Armans Holding geantwoord dat zij bedrijfsadviezen aan horecaondernemingen geeft en geaccumuleerde winsten in vermogenswaarden belegt. Met betrekking tot de relatie met Abeka heeft Armans Holding geantwoord dat Abeka via drie dochtervennootschappen horecaondernemingen exploiteert en dat Armans Holding is ingehuurd om daarbij te adviseren. Op de vraag naar de ten grondslag liggende tegenprestatie heeft Armans Holding verwezen naar de managementadviesovereenkomst en deze aan ING gestuurd.
2.17.
Bij brief van 5 februari 2020 heeft ING Armans Holding onder meer gevraagd om toezending van de op de managementadviesovereenkomst betrekking hebbende facturen van oktober, november en december 2019 en gevraagd naar de reden om in 2011 contante opnames te doen, die negen jaar contant onder zich te houden en pas weer in 2020 (bedoeld zal zijn 2019) op de rekening te storten. In deze brief staat ook dat ING correspondentie na zeven jaar verwijdert en dus niet beschikt over de oude(re) documenten.
2.18.
Op 6 februari 2020 heeft Armans Holding herhaald dat [naam 1] de gelden destijds heeft opgenomen om deze veilig te stellen met het oog op het verloop van de krediet- en bankencrisis, die naar haar mening nog steeds niet is geweken, en dat de stortingen in december 2019 nodig waren in verband met een dividenduitkering van Armans Holding aan [naam 1] en de betaling van de daarover verschuldigde belasting (€ 200.000,-). Verder heeft Armans Holding voldaan aan het verzoek tot toezending van de facturen over de maanden oktober, november en december 2019.
2.19.
Bij e-mail van 14 februari 2020 heeft ING Armans Holding bedankt voor de informatie en meegedeeld zich weer tot Armans Holding te zullen wenden, in het geval ING in de toekomst opnieuw vragen zou hebben.
2.20.
Bij e-mail van 3 juni 2020 heeft ING weer vragen gesteld aan Armans Holding, deels vragen die al eerder waren gesteld en deels nieuwe vragen onder meer betrekking hebbend op de bedrijfsactiviteiten van Armans Holding, de betalingen van Abeka en de gestorte bedragen. Meer concreet heeft ING gevraagd naar een uitgebreide toelichting op de bedrijfsactiviteiten, eventuele werkmaatschappijen, leveranciers en afnemers van Armans Holding en een toelichting gevraagd op de betalingen van in totaal € 610.268,- van Abeka in de periode van 12 mei 2019 tot en met 11 mei 2020, meer in het bijzonder waar deze transacties betrekking op hebben. Ook heeft ING vragen gesteld over de gestorte coupures van € 500,- op de zakelijke rekening, waaronder de vraag om te laten weten op welke wijze Armans Holding waarborgt dat de coupures van € 500,- niet afkomstig zijn uit het criminele circuit. Diezelfde dag heeft (de boekhouder van) Armans Holding op de e-mail gereageerd en onder meer geantwoord dat Armans Holding geen werkmaatschappijen heeft, geen goederenstroom en geen leveranciers, omdat zij haar vermogen belegt en adviesdiensten verleent waarvan de enige afnemer Abeka is. Op een deel van de vragen is geen inhoudelijk antwoord gegeven maar gesteld dat de vragen bij een vorig verzoek al zijn beantwoord. Dit betreffen onder meer de vragen naar de bedrijfsactiviteiten, de toelichting op de betalingen van Abeka en de gestorte bedragen.
2.21.
In een e-mail van 30 november 2020 heeft ING onder meer de volgende aanvullende vragen aan Armans Holding gesteld::
“1. U heeft aangegeven dat Armans Holding B.V. adviesdiensten verleent en haar
vermogen belegt en dat Abeka Holding B.V. en de werkmaatschappijen van Abeka
Holding B.V. de enige afnemers zijn. U heeft dit onderbouwd met een managementovereenkomst. Echter is het ons nog steeds onduidelijk wat de
adviesdiensten van Armans Holding exact inhouden. Graag uitgebreid toelichten.
(...)
8. In de periode van 24-11-2019 t/m 23-11-2020 zien wij contante stortingen op de
betaalrekening in hoge coupures die niet worden gebruikt in het normale handelsverkeer. De contante stortingen in de orde van grootte zoals u die gedaan hebt, zijn in het algemeen in het tijdperk van digitale betalingen niet acceptabel zijn, zeker niet in het licht van de Wet ter voorkoming van Witwassen en Financieren van Terrorisme. In het afgelopen jaar heeft u totaal 797 coupuren van € 500 gestort. Kunt u aangeven wat de herkomst van deze contante gelden zijn en waarom u het wenselijk acht om in die hoeveelheid te storten? Kunt u daarbij aangeven of dergelijke stortingen in hoge coupures in de toekomst nog zullen plaatsvinden?”
In deze e-mail staat ook vermeld:
“Let op: niet of onvoldoende (met schriftelijk bewijs) reageren op onze informatieverzoeken kan ertoe leiden dat wij de bankrelatie met u heroverwegen. Ook kan de uitkomst van ons eigen onderzoek ertoe leiden dat wij de bankrelatie met u heroverwegen. Als er op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat er sprake is van een onacceptabel risico, is ING gehouden de bankrelatie te beëindigen.”
2.22.
Bij e-mail van 4 december 2020 heeft (de boekhouder van) Armans Holding ING ten aanzien van de inhoud van de adviesdiensten van Armans Holding het volgende meegedeeld:
“ (…) kunnen de adviezen alle aspecten van het uit te voeren management betreffen. In de praktijk blijken ook al deze aspecten op enig moment aan de orde te komen. Deze aspecten betreffen bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, de strategie en of het beleid op het gebied van marketing, organisatie, personeel en inkoop. Armans Holding B.V. fungeert hierbij met name als klankbord voor de ideeën van de uitvoerenden namens Abeka Holding B.V., maar brengt ook zelf ideeën en zienswijzen in en assisteert zo nodig bij de uitvoering (…).”
Met betrekking tot de stortingen heeft Armans Holding meegedeeld dat deze informatie al is verstrekt en bij brief van 14 februari 2020 akkoord is bevonden.
2.23.
Bij brief van 8 januari 2021 heeft ING de bankrelatie met Armans Holding met ingang van 8 april 2021 beëindigd. Als reden heeft ING vermeld dat zij het volgens de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) vereiste cliëntenonderzoek onvoldoende kan uitvoeren, omdat Armans Holding de vragen van ING, met name naar de achtergrond van de hoge managementvergoedingen en de contante stortingen van grote bedragen in hoge coupures – die als risicofactoren worden aangemerkt – te summier heeft beantwoord. In de brief staat verder het volgende opgenomen, voor zover hier van belang:

Storting van grote hoeveelheden hoge coupures
Wij hebben vragen gesteld over de grote hoeveelheid hoge coupures die zijn gestort op uw betaalrekening. Zo zijn er in het afgelopen jaar 797 coupures van EUR 500,- gestort. U heeft in uw reactie van 4 december 2020 te kennen gegeven dat u de vragen inzake deze stortingen op 04/02/2020 heeft beantwoord en dat u niet begrijpt dat wij nu aangeven dat deze stortingen in deze coupures niet acceptabel zijn. (…) Als argument voor de contante stortingen heeft u in uw mail van 7 februari 2020 aangegeven dat de contante storting nodig was uit het oogpunt van bancaire liquiditeit. U heeft daarbij aangegeven dat de gestorte gelden in augustus 2011 contant van dezelfde rekening waren opgenomen. Sindsdien zijn de opgenomen gelden bewaard. Wij achten deze verklaring zeer onwaarschijnlijk en niet voldoende onderbouwd. Een goede onderbouwing met de daarbij noodzakelijke bewijsstukken is daarnaast ook niet door u aangeleverd.
Uw antwoorden verklaren naar mening van ING niet de herkomst van deze coupures, die in het normale betalingsverkeer niet gebruikelijk zijn. Het uitblijven van inzicht op dit vlak, maakt dat ING haar cliëntenonderzoek op dit onderdeel niet voldoende kan invullen.
De hoge managementfees
Wij hebben in onze mail van 3 juni 2020 gevraagd wat de activiteiten zijn van uw organisatie. U heeft op 3 juni 2020 gereageerd en aangegeven dat Armans Holding B.V. adviesdiensten verleent en haar vermogen belegt en dat Abeka Holding B.V. en de werkmaatschappijen van Abeka Holding B.V. de enige afnemers zijn. Als tegenprestatie ontvangt u daarvoor € 30.250,- per maand. Op 30 november 2020 hebben wij u per mail gevraagd wat de adviesdiensten van Armans Holding exact inhouden. U heeft aangegeven dat de adviezen alle aspecten van het uit te voeren management betreffen. Waaronder het bepalen van de strategie en/of het beleid op het gebied van marketing, organisatie, personeel en inkoop. U heeft daarbij aangegeven dat Armans Holding B.V. te allen tijde naar eigen inzicht handelt, en er geen sprake is van een gezagsverhouding. Wij hebben in dit kader onvoldoende inzicht gekregen wat de daadwerkelijke tegenprestatie betreft. U heeft geen plausibele verklaring gegeven die de hoogte van de managementfees rechtvaardigt.
Uitkomst onderzoek
Omdat wij onvoldoende reactie hebben ontvangen op onze vragen over het gebruik van uw
betaalrekening, kunnen wij onvoldoende invulling geven aan het wettelijk verplichte cliëntenonderzoek in de zin van artikel 3 Wwft. Daarnaast menen wij dat de door ons in het kader van ons cliëntenonderzoek gesignaleerde risico’s onvoldoende zijn weggenomen, nu (onder meer):
1. Onvoldoende inzicht is verkregen in de tegenprestatie en de hoge managementfees;
2. Sprake is van contante betalingen in onverklaarbaar hoge coupures van EUR 500,-.
Dit alles maakt dat naar het oordeel van ING sprake is van een onacceptabel risico en dus dat ING op grond van haar wettelijke taak gehouden is de bancaire relatie te beëindigen. Daarnaast geldt dat het voor voortzetting van de bancaire relatie vereiste vertrouwen onvoldoende aanwezig is. Dit onder meer vanwege de gesignaleerde risico’s. Dit geeft ons onvoldoende vertrouwen naar de toekomst toe.”
Ten slotte deelt ING mee dat zij de (persoons)gegevens zal opnemen in het Interne Verwijzingsregister (IVR) van ING voor de duur van maximaal acht jaar.
2.24.
Op 15 februari 2021 heeft (de advocaat van) Armans Holding bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 januari 2021 van ING, verzocht dat te heroverwegen en de bankrelatie voort te zetten.
2.25.
Bij brief van 23 maart 2021 heeft ING aan Armans Holding meegedeeld haar besluit te handhaven.
2.26.
Tegen deze beslissing heeft Armans Holding op 3 mei 2021 weer bezwaar gemaakt. Armans Holding heeft daarbij onder meer effectenrapportages en een schriftelijke verklaring van 30 april 2021 van [naam 2] overgelegd.
2.27.
Bij brief van 8 juli 2021 heeft ING Armans Holding meegedeeld de beëindiging te handhaven, met dien verstande dat de einddatum van de bankrelatie 8 oktober 2021 zal zijn.
2.28.
Armans Holding heeft in de loop van 2021 geprobeerd rekeningen te openen bij SNS, Rabobank en ABN AMRO Bank. Deze hebben allen op de verzoeken afwijzend gereageerd.
2.29.
Armans Holding heeft in een kort gedingprocedure onder meer gevorderd om ING te veroordelen de bankrelatie voort te zetten. Bij vonnis van 21 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vorderingen van Armans Holding afgewezen.
2.30.
ING heeft de beëindiging van de bankrelatie gedurende deze procedure opgeschort.

3.Het geschil

3.1.
Armans Holding vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. ING veroordeelt tot het voortzetten van de bankrelatie met Armans Holding;
subsidiair
II. ING gebiedt een (nieuwe) bankrelatie met Armans Holding aan te gaan onder dezelfde voorwaarden als de huidige bankrelatie met Armans Holding;
meer subsidiair
III. ING veroordeelt de bankrelatie met Armans Holding voort te blijven zetten onder dezelfde voorwaarden met uitzondering van de mogelijkheid tot verpakt afstorten en/of de mogelijkheid om contant geld te storten op de bankrekening bij ING;
IV. ING gebiedt een (nieuwe) bankrelatie met Armans Holding aan te gaan onder dezelfde voorwaarden als de huidige bankrelatie met uitzondering van de mogelijkheid tot verpakt afstorten en/of de mogelijkheid om contant geld te storten bij ING;
en in alle gevallen
V. ING gebiedt de (persoons)gegevens van Armans Holding uit het IVR te verwijderen en verwijderd te houden, dan wel de registratietermijn van acht jaar te verkorten;
VI. ING veroordeelt om aan Armans Holding te betalen een bedrag van € 21.197,10, te vermeerderen met de wettelijke rente;
VII. dwangsommen zal opleggen wat de vorderingen I tot en met IV betreft;
VIII. ING veroordeelt in de kosten van deze procedure, inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Armans Holding legt – samengevat – het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. De gronden van de beëindiging zijn onjuist/ontoereikend, omdat geen sprake is van onacceptabele risico’s op witwassen of terrorismefinanciering. De herkomst van de bedragen op de rekeningen van Armans Holding is volledig herleidbaar zodat ING voldoende invulling heeft kunnen gegeven aan het cliëntenonderzoek. Ook is de beëindiging van de bankrelatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar omdat Armans Holding een zwaarwegend belang heeft om over een bankrekening bij ING te beschikken. Door de onterechte beëindiging van de bankrelatie heeft Armans Holding schade geleden onder meer bestaande uit de kosten voor het voeren van de interne bezwaarprocedures. ING heeft er verder geen belang bij om de gegevens van Armans Holding op te nemen in het IVR, aldus steeds Armans Holding.
3.3.
ING concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van Armans Holding in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Voor de beoordeling van de vorderingen van Armans Holding is van belang of ING de bankrelatie met Armans Holding mocht beëindigen en – voor zover de beëindiging rechtsgeldig is – of ING verplicht is een nieuwe zakelijke bankrelatie met Armans Holding aan te gaan. Hieronder zal eerst aan de orde komen of ING de bankrelatie mocht beëindigen.
maatstaf
4.2.
Het uitgangspunt is dat ING op grond van de artikelen 35 ABV en 7 VZR in beginsel de contractuele bevoegdheid heeft om de bankrelatie met Armans Holding te beëindigen. De rechtsgeldigheid van de beëindiging door de bank wordt echter niet alleen bepaald door hetgeen uitdrukkelijk is overeengekomen, maar ook door de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de bank van de overeengekomen opzeggingsbevoegdheid gebruik maakt (vgl. HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929).
4.3.
In het kader van de bij die beoordeling te maken afweging komt mede gewicht toe aan de bancaire zorgplicht op grond waarvan ING bij haar dienstverlening zorgvuldigheid in acht moet nemen. Daarbij wordt het belang van toegang tot betalingsverkeer voor de rekeninghouder(s) meegewogen. Het is immers voor (rechts)personen van groot belang dat zij toegang hebben tot het bancaire systeem. Daarnaast komt gewicht toe aan de verplichting van Armans Holding om ingevolge artikel 2 lid 2 ABV eraan mee te werken dat ING aan haar verplichtingen jegens (onder meer) toezichthouders kan voldoen en om geen misbruik van haar diensten te (laten) maken, bijvoorbeeld door middel van activiteiten die schadelijk zijn voor de reputatie van ING en die de werking en de betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden.
4.4.
Verder is van belang dat ING op grond van artikel 3 Wwft verplicht is een cliëntenonderzoek te doen. Banken hebben op grond van de Wwft een verantwoordelijkheid bij het signaleren van zogenoemde financieel-economische criminaliteit en andere integriteitsrisico’s. Zij moeten zoveel mogelijk voorkomen dat het financiële systeem voor oneigenlijke doelen wordt gebruikt (of: misbruikt). Het cliëntenonderzoek houdt onder meer in dat ING een voortdurende controle behoort uit te oefenen op de zakelijke relatie en op de transacties die tijdens de duur van de relatie worden verricht. ING moet zich ervan verzekeren dat de transacties overeenkomen met de kennis die zij heeft van de klant en diens risicoprofiel, met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die gebruikt worden (artikel 3 lid 2 aanhef en onder d Wwft). Indien ING haar cliëntenonderzoek niet kan voltooien of omdat het gebruik door de klant van de bankrekening(en) een (ander) onacceptabel risico op witwassen of terrorismefinanciering vormt, moet zij de relatie met die klant beëindigen (artikel 5 lid 3 Wwft). ING kan in dat geval immers het risico van misbruik van de door haar aangeboden producten en diensten niet overzien. Voor een rechtsgeldige beëindiging van de bankrelatie is niet noodzakelijk dat er concrete bewijzen zijn dat Armans Holding betrokken is bij criminele gedragingen, zoals het witwassen van geld. ING is bij haar cliëntenonderzoek aangewezen op haar kennis van transacties, antwoorden die zij van haar klanten krijgt en informatie die zij uit openbare bronnen kan halen. Armans Holding is als klant verplicht ING te voorzien van de nodige informatie over – onder meer – haar activiteiten en de wijze waarop zij aan het geld is gekomen dat zij bij de bank onderbrengt (artikelen 2 lid 2, 3 en 7 AVB).
4.5.
ING mag bij de invulling van de open normen uit de Wwft redelijkerwijs betekenis toekennen aan de door De Nederlandsche Bank opgestelde Leidraad Wwft en Sw (vgl. gerechtshof Amsterdam 19 januari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:281). Als voorbeelden van onacceptabele risico’s vermeldt de Leidraad Wwft en Sw onder meer (pagina 25):
 Cliënten die geen of onvoldoende informatie willen verstrekken over (dan wel ontoereikende documentatie ter verificatie daarvan kunnen overleggen) de aard en achtergrond van de cliënt, het doel van de zakelijke relatie, en in het bijzonder de bron van de middelen van de cliënt;
 Organisatiestructuur van de cliënt of het doel van de structuur waar de doelvennootschap toe behoort blijkt na onderzoek complex of niet transparant, gelet op de activiteiten van de cliënt, zonder dat hier een logische bedrijfseconomische verklaring aan ten grondslag ligt;
 (Beoogd) cliënt geeft de instelling onvoldoende inzicht met betrekking tot structuren, geldstromen en/of zijn fiscale motieven.
4.6.
De vraag of ING de bankrelatie mocht beëindigen moet naar de omstandigheden ten tijde van de opzegging (ex tunc) worden beoordeeld. In dit geval moet de vraag worden beantwoord naar de situatie op 8 januari 2021 (zie 2.23).
4.7.
ING heeft als gronden voor de beëindiging van de bankrelatie naar voren gebracht dat zij het cliëntenonderzoek niet naar behoren heeft kunnen afronden. Daarnaast is sprake van een onacceptabel risico op witwassen omdat Armans Holding zeer hoge bedragen van Abeka ontvangt, waarvoor zij geen plausibele verklaring heeft gegeven, en Armans Holding eind 2019 in totaal € 400.000,- in contanten in biljetten van € 500,- heeft gestort, waarvan zij de herkomst onvoldoende heeft verklaard. Ook heeft ING naar voren gebracht dat zij gelet op de gesignaleerde risico’s geen vertrouwen meer in Armans Holding heeft (zie 2.23). Anders dan Armans Holding lijkt te menen, blijkt uit de brief van 8 januari 2021 afdoende welke gronden ING aan de beëindiging ten grondslag heeft gelegd.
4.8.
Voorop staat dat bij ING terecht vragen zijn gerezen over de zeer hoge managementvergoeding die Armans Holding van Abeka heeft ontvangen en de contante stortingen die in 2019 door haar zijn gedaan. Dat ING in 2011 geen gevolgen heeft verbonden aan de opname van een bedrag van € 749.998,- in coupures van € 500,- door Armans Holding (zie 2.11), maakt niet dat de vragen van ING over de storting van het totaalbedrag van € 400.000,- in coupures van € 500,- in 2019, onterecht zouden zijn. Destijds heeft ING wel vragen over de opname gesteld. Anders dan Armans Holding betoogt, kon zij uit de handelwijze van ING in 2011 ook niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat zij acht jaar later zonder problemen een contante storting van een zeer hoog geldbedrag in coupures van € 500,- kon doen. Ook het feit dat Armans Holding voorafgaand aan de storting in 2019 de overeenkomst tot verpakt afstorten met ING heeft gesloten is daarvoor onvoldoende. De coupures van € 500,- zijn nu ongebruikelijk in het reguliere betalingsverkeer, maar worden wel vaak gebruikt in het criminele circuit.
4.9.
Armans Holding betoogt verder dat zij de vragen van ING afdoende heeft beantwoord. Daarin kan Armans Holding niet worden gevolgd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.10.
Vaststaat dat Armans Holding in de periode van 2015 tot en met 2020 een bedrag van in totaal ongeveer vijf miljoen euro heeft ontvangen van Akeba. Dit komt neer op een afdracht van 45% van de door de coffeeshops gerealiseerde winst. Naar aanleiding van de door ING gestelde vragen heeft Armans Holding aanvankelijk de managementadviesovereenkomst toegezonden, waarin een fee van € 11.000,- per maand is overeengekomen (zie 2.16). De daadwerkelijk betaalde bedragen zijn echter vele malen hoger. Uit de door Armans Holding aan ING toegezonden facturen van oktober, november en december 2019 blijkt dat Armans Holding maandelijks een bedrag van € 30.250,- inclusief BTW aan Abeka heeft gefactureerd voor adviezen en managementondersteuning (zie 2.18). Armans Holding heeft geen verklaring gegeven voor het verschil tussen de afgesproken fee van € 11.000,- en de gefactureerde bedragen van € 30.250,-. ING heeft aan Armans Holding verzocht om haar bedrijfsactiviteiten uitgebreid toe te lichten. Armans Holding is desondanks in algemeenheden blijven steken. Zij heeft geantwoord dat zij adviesdiensten verleent en (later) dat deze adviesdiensten alle aspecten van het uit te voeren management betreffen, zonder enige verdere onderbouwing. Anders dan Armans Holding meent, is het vereiste cliëntenonderzoek niet voltooid met de verklaring dat de vergoeding afkomstig is van een ING-rekening van Abeka. Gelet op de zeer hoge bedragen mag van Armans Holding in de gegeven omstandigheden worden verlangd dat zij toelicht waaruit de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden bestaan en een verklaring geeft voor de verschillende bedragen. Daarbij is van belang dat ING niet is gehouden om in overleg met Armans Holding te bepalen welke informatie Armans Holding aan haar verstrekt in het kader van het cliëntenonderzoek. Op Armans Holding rust de verplichting om ING te voorzien van de nodige informatie.
4.11.
Ook heeft Armans Holding onvoldoende opheldering gegeven over de contante stortingen in 2019. De verklaring van Armans Holding dat het om dezelfde biljetten gaat als die zij in augustus 2011 vanwege de kredietcrisis had opgenomen en dat zij deze eind 2019 (deels) moest (terug) storten om een dividendbetaling te kunnen doen en daarover de belasting te kunnen afdragen, is geen logische verklaring. Het besluit om dividend uit te keren is genomen door [naam 1] zelf en hij is ook degene aan wie de uitkering wordt gedaan nu hij de enige aandeelhouder is van Armans Holding. Daarnaast heeft Armans Holding in reactie op de vragen van ING laten weten dat de kredietcrisis naar haar mening nog niet is geweken, terwijl zij dit bedrag juist vanwege de kredietcrisis in 2011 zou hebben opgenomen. De vraag is dan ook gerechtvaardigd of met de in augustus 2011 opgenomen bedragen in de tussentijd niets anders is gebeurd. De toelichting die Armans Holding vervolgens heeft gegeven, volstaat niet. ING heeft daardoor onvoldoende inzicht gekregen in de herkomst van het vermogen van Armans Holding en het cliëntenonderzoek niet afdoende kunnen afronden.
4.12.
De conclusie op grond van het voorgaande is dat ING geen afdoende antwoord heeft gekregen op relevante vragen die zij mocht stellen aan Armans Holding, hoewel Armans Holding ruimschoots voldoende gelegenheid voor beantwoording heeft gehad. Bovendien heeft ING Armans Holding gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen als zij niet tijdig en volledig zou antwoorden. ING heeft daarmee voldoende reden en belang de bankrelatie met Armans Holding te beëindigen, op grond van artikel 35 ABV, artikel 7 VZR en eveneens op grond van artikel 5 lid 3 Wwft. ING heeft er een gerechtvaardigd belang bij dat zij voldoet aan de op haar rustende verplichtingen die voortvloeien uit de Wwft. Niet alleen mag zij zich in redelijkheid verenigen met de doelstellingen van de Wwft, maar ook loopt zij, indien zij niet aan haar wettelijke verplichtingen voldoet, het risico op reputatieschade en overheidsmaatregelen.
4.13.
Hiertegenover heeft Armans Holding naar voren gebracht dat zij een zwaarwegend belang heeft over een bankrekening te beschikken bij ING en dat zij na de opzegging geen bankrekening heeft kunnen krijgen bij een andere bank. Dat Armans Holding een dergelijk zwaarwegend belang bij een betaalrekening bij ING heeft, is echter onvoldoende gebleken. Vaststaat dat Armans Holding over een zakelijke rekening bij een andere bank beschikt. Armans Holding wordt ook niet gevolgd in haar stelling dat bij de belangenafweging moet worden betrokken dat het aannemelijk is dat de andere bank de bankrelatie met Armans Holding niet zal willen voortzetten als zij ervan op de hoogte is dat ING de bankrelatie heeft beëindigd. Mocht het al zo zijn dat de andere bank de bankrelatie beëindigt, dan moet die beëindiging op dat moment worden getoetst. Armans Holding is dus als gevolg van de beëindiging door ING niet verstoken van toegang tot het bancaire verkeer. Bovendien is Armans Holding een persoonlijke holding met slechts één medewerker ( [naam 1] ), waarin alleen advieswerkzaamheden en mogelijk beleggingsactiviteiten worden verricht, wat de gevolgen van de beëindiging verder ook nog relativeert.
4.14.
Armans Holding heeft geen andere feiten of omstandigheden gesteld die tot een succesvol beroep van Armans Holding op artikel 6:248 lid 2 BW kunnen leiden.
4.15.
De slotsom is dat de gerechtvaardigde belang van ING bij de beëindiging van de bankrelatie met Armans Holding zwaarder wegen dan het belang van Armans Holding bij het voortbestaan van die relatie, en wel in die mate, dat de beëindiging niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, en dus rechtsgeldig. De vorderingen onder I en III zullen dan ook worden afgewezen.
aangaan nieuwe bankrelatie
4.16.
ING is volgens Armans Holding verplicht een nieuwe zakelijke betaalrekening voor haar te openen onder dezelfde voorwaarden dan wel met uitzondering van de mogelijkheid tot verpakt afstorten en/of de mogelijkheid om contant geld op de rekening te storten. De rechtbank verwerpt ook dat betoog van Armans Holding en overweegt daartoe als volgt.
4.17.
Op banken kan op grond van hun maatschappelijke positie (en de daaruit voortvloeiende bijzondere zorgplicht) ook ten aanzien van niet-consumenten, de verplichting rusten een betaalrekening aan te bieden (vgl. Hoge Raad 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1652). Of een dergelijke verplichting in een concreet geval moet worden aangenomen hangt af van de uitkomst van een belangenafweging, waarbij de omstandigheden van het geval in de huidige situatie (ex nunc) moeten worden betrokken. Daarbij weegt zwaar dat het zonder betaalrekening vrijwel onmogelijk is om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en om een bedrijf te exploiteren. Verder is het zo dat banken een gerechtvaardigd belang kunnen hebben om cliënten te weigeren vanwege toezichtrechtelijke eisen of integriteitsrisico’s, en dat dit belang eraan in de weg kan staan een bank te verplichten een betaalrekening aan te bieden (zie ook 4.4).
4.18.
In dit geval is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die ING verplichten een (nieuwe) contractuele relatie aan te gaan met Armans Holding. Zoals hiervoor onder 4.13 al is overwogen, beschikt Armans Holding op dit moment nog over een bankrekening bij een andere bank en is zij dus bij de beëindiging van de bankrelatie met ING niet van het girale betalingsverkeer uitgesloten. Ook van een ander zwaarwegend belang van Armans Holding bij opening van een nieuwe zakelijke bankrekening bij ING is niet gebleken. Hierop stuit de vordering van Armans Holding tot het aangaan van een nieuwe bankrelatie al af.
4.19.
Daarbij komt het volgende. In deze procedure heeft Armans Holding zich alsnog nader uitgelaten over de ontvangen vergoedingen van Abeka en de contante stortingen. Zij heeft daarbij ook een aantal onderliggende stukken, zoals de effectenrapportages, een schriftelijke verklaring van [naam 2] , jaarrekeningen van Armans Holding en een accountantsrapportage, in het geding gebracht. Ook met deze stukken kan de zeer hoge managementvergoeding die Armans Holding van Abeka ontvangt, niet worden verklaard. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.20.
Armans Holding verwijst naar artikel 2.c van de managementovereenkomst, inhoudende dat aan het einde van het boekjaar een effectenrapportage met betrekking tot de adviezen/ondersteuning wordt opgesteld aan de hand waarvan naverrekening op de fee kan worden overeengekomen (zie 2.15) en heeft daarbij ook de effectenrapportages overgelegd. De effectenrapportages sluiten echter niet aan bij het bedrag van € 30.250,-, maar daaruit blijkt dat Armans Holding gemiddeld een bedrag van € 59.500,- per maand ontving. Bovendien wordt in de nader overgelegde stukken slechts een algemene omschrijving van de werkzaamheden wordt gegeven.
4.21.
Als verklaring voor de hoge vergoedingen heeft Armans Holding naar voren gebracht dat Armans Holding ( [naam 1] ) managementtaken van [naam 2] heeft overgenomen toen hij langdurig ziek was en dat [naam 1] een grote specialistische kennis van zaken heeft, met name waar het de inkoop en bevoorrading van coffeeshops betreft. Dankzij Armans Holding gaat het bijzonder goed met de coffeeshops en zijn hun winsten verveelvoudigd. Armans Holding en [naam 2] hebben afgesproken dat Armans Holding (eerst 40% en later) 45% van de nettowinst van beide coffeeshops ontvangt, aldus Armans Holding.
4.22.
Ook als veronderstellenderwijs met Armans Holding wordt aangenomen dat de winst van de coffeeshops dankzij de inspanningen van Armans Holding enorm is toegenomen, hetgeen ING overigens gemotiveerd heeft betwist, blijft de vraag naar de daadwerkelijke tegenprestatie bestaan. Armans Holding wordt dan ook niet gevolgd in haar stelling dat de onderlinge afspraak tussen haar en Abeka volstaat. De hoogte van de vergoeding is met de gegeven toelichting en de in het geding gebrachte stukken (waaronder het accountantsrapport) onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Dat [naam 1] een vergoeding voor managementwerkzaamheden van 45% van de nettowinst ontvangt zonder enig ondernemersrisico te lopen, is moeilijk te begrijpen. Daarbij komt dat een van de coffeeshops in 2007 door de gemeente Amsterdam tijdelijk is gesloten en in 2009 conservatoir beslag is gelegd op de rekening van Armans Holding wegens het strafrechtelijk onderzoek naar [naam 1] op verdenking van witwassen. ING heeft terecht naar voren gebracht dat het opvallend is dat Armans Holding juist in die periode zijn coffeeshops aan [naam 2] heeft overgedragen. Nadat de strafzaak in 2014 is geëindigd, is kort daarna de managementovereenkomst gesloten. Ondanks de overdracht van de aandelen in Casni en Ansing door Armans Holding, geeft dit alles te denken over de uiteindelijke zeggenschap over Casni en Arning.
4.23.
Evenmin overtuigt de in deze procedure gegeven toelichting op de contante stortingen. De boekhoudkundige toelichting geeft geen duidelijkheid over de herkomst van de gelden. [naam 1] stelt verder dat hij de contante gelden sinds 2011 thuis zou hebben bewaard onder zijn badkuip om deze veilig te stellen in verband met de kredietcrisis. Uit de door Armans Holding overgelegde accountantsrapportage blijkt dat er sprake was van grote bedragen aan contant geld, meer dan het bedrag dat in 2011 is opgenomen. Onweersproken staat vast dat [naam 1] in de periode van 2011 tot 2019 op meerdere plekken heeft gewoond. [naam 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling geen antwoord kunnen geven op de vraag hoe ten tijde van de verhuizing het geld apart is gehouden. Een toelichting hierop is zelfs in het geheel niet gegeven.
4.24.
De conclusie is dat de vorderingen van Armans Holding tot veroordeling van ING tot het aangaan van een nieuwe bankrelatie (de vorderingen onder II en IV) moeten worden afgewezen. Ook indien de mogelijkheid tot verpakt afstorten en/of de mogelijkheid om contant geld op de rekening te storten wordt uitgesloten zijn de risico’s niet ondervangen. Deze uitsluiting kan Armans Holding dan ook niet baten.
opname in het IVR
4.25.
Uit het voorgaande blijkt dat Armans Holding niet volledig heeft geantwoord op de gerechtvaardigde vragen van ING over de diverse geldstromen op de rekeningen van Armans Holding, terwijl zij meermaals daartoe in de gelegenheid is gesteld. ING heeft hierdoor niet kunnen vaststellen of de gelden een legitieme herkomst hebben. Dit rechtvaardigt opname van de gegevens van Armans Holding in het IVR. Die opname is noodzakelijk ter behartiging van de gerechtvaardigde belangen van ING, die bestaan in het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector. Het belang van Armans Holding om niet in het IVR geregistreerd te staan weegt daar niet tegenop. Dat de registratie in het IVR Armans Holding belemmert om producten af te sluiten bij ING en bedrijven die aan haar zijn gelieerd, is niet afdoende. Niet is gebleken dat zij een bijzonder belang heeft bij een bankrelatie met ING. Immers, vaststaat dat Armans Holding ook bij een andere bank bankiert. Bovendien is de registratie van de gegevens van Armans Holding in het IVR niet voor derden inzichtelijk. Verder is er geen lichter middel om het door ING beoogde doel te bereiken, waardoor ook aan het subsidiariteitsbeginsel is voldaan. Tot slot heeft Armans Holding niet toegelicht waarom de registratietermijn moet worden verkort. De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat de opname van de gegevens van Armans Holding in het IVR gerechtvaardigd is.
4.26.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van Armans Holding tot verwijdering van de gegevens uit het IVR (vordering V) wordt afgewezen.
dwangsommen/schadevergoeding
4.27.
Nu ING het recht heeft de bankrelatie te beëindigen en niet gehouden is om een nieuwe bankrelatie aan te gaan, heeft dit tot gevolg dat de vorderingen tot het opleggen van een dwangsom en tot vergoeding van de gestelde schade (vorderingen VI en VII) ook zullen worden afgewezen.
proceskosten
4.28.
Armans Holding zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING worden begroot op:
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat €
1.442,00(2 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 4.279,00
4.29.
De nakosten worden begroot en toegewezen op de in de beslissing vermelde wijze.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Armans Holding in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 4.279,00,
5.3.
veroordeelt Armans Holding in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Armans Holding niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.H. Broesterhuizen, rechter, bijgestaan door
mr. E.C. Kleverlaan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2022.
De griffier is verhinderd
om dit vonnis te ondertekenen.