ECLI:NL:RBAMS:2022:7805

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
C/13/702552 / FA RK 21-3398
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake kinderalimentatie, erkenning en omgang in een complexe familierechtelijke zaak

Op 23 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende kinderalimentatie, vervangende toestemming tot erkenning en omgang. De vrouw, verzoekster, heeft verzocht om een kinderalimentatie van € 228,- per maand van de man, verwerende partij. De vrouw stelt dat de man, met wie zij nooit heeft samengewoond, de biologische vader is van hun minderjarige kind, maar dat hij gewelddadig is en een contactverbod heeft. De man heeft verweer gevoerd tegen de alimentatie en heeft zelfstandige verzoeken ingediend voor erkenning van het kind en een omgangsregeling. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken en de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 december 2022.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man in het verleden is veroordeeld voor mishandeling van de vrouw en dat hij momenteel onder behandeling is voor zijn verslavingsproblematiek. De bijzondere curator heeft geadviseerd dat er onderzoek moet worden gedaan naar de belangen van het kind en de vrouw, voordat er een beslissing kan worden genomen over de erkenning en omgang. De rechtbank heeft besloten dat de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek zal doen naar de situatie en de belangen van het kind. Tevens is er een voorlopige kinderalimentatie vastgesteld van € 50,- per maand voor de periode van 25 mei 2021 tot 28 september 2021 en € 100,- per maand vanaf 22 januari 2022. De rechtbank heeft de behandeling van de verzoeken om erkenning, omgang en definitieve kinderalimentatie aangehouden tot het advies van de Raad is ontvangen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/702552 / FA RK 21-3398 (KM MW)
Beschikking van 23 december 20232 betreffende kinderalimentatie, vervangende toestemming tot erkenning en omgang
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. B.J. den Hartog te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verwerende partij,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. O. Asscher te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Mr. [curator],
kantoorhoudende te Amsterdam,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over na te noemen minderjarige,
hierna te noemen de bijzondere curator,
als advocaat voor zichzelf verschijnende.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, te weten:
  • het verzoek van de vrouw, ingekomen bij de rechtbank op 25 mei 2021;
  • het verweerschrift van de man, tevens houdende zelfstandige verzoeken, ingekomen op
22 februari 2022;
  • het verweerschrift van de vrouw, tegen de zelfstandige verzoeken van de man, ingekomen op 15 april 2022;
  • het rapport van de bijzondere curator, ingekomen op 29 juni 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 december 2022. Ter zitting zijn verschenen:
  • partijen en hun advocaten;
  • de bijzondere curator en
  • namens de Raad, [naam 1] .
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting gepleit aan de hand van een pleitnota.
1.3.
De datum van de beschikking is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] is uit de moeder geboren:
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ).
2.2.
De man en de vrouw hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
De vrouw is van rechtswege belast met de uitoefening van het gezag.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 4 mei 2022 is mr. [curator] benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige] .
3. Het verzoek van de vrouw en haar verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man
3.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man haar een kinderalimentatie betaalt van € 228,- per maand. Ter onderbouwing van haar verzoek voert de vrouw aan dat [minderjarige] is geboren uit de relatie die zij met de man had. Partijen hebben nooit samengewoond. Volgens de vrouw heeft de man een baan als postbezorger bij DHL en verdient hij, zo schat zij, een bruto jaarinkomen van € 30.000,-. Haar netto inkomen bedraagt € 1.641,- netto per maand. De vrouw heeft nog twee kinderen andere kinderen en heeft zelf geen draagkracht.
3.2.
De vrouw verweert zich tegen de zelfstandige verzoeken van de man om hem vervangende toestemming voor de erkenning van [minderjarige] te verlenen en een omgangsregeling met hem vast te stellen. De vrouw stemt niet in met de erkenning en ook niet met de verzochte omgangsregeling. De man is gewelddadig, onberekenbaar en niet in staat om jegens haar en [minderjarige] aanvaardbaar te functioneren. De man is een contact- en locatieverbod opgelegd. Hij mag gedurende twee jaar geen enkel contact hebben met de vrouw en ook niet in Amsterdam komen. De man kampt met verslavingsproblematiek. Volgens de vrouw is geen sprake van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [minderjarige] en zal omgang bovendien ernstig nadeel opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [minderjarige] .

4.Het verweer van de man en zijn zelfstandige verzoeken

4.1.
De man verweert zich tegen de verzochte kinderbijdrage en verzoekt bij wijze van zelfstandige verzoeken hem vervangende toestemming als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) om [minderjarige] te erkennen en een omgangsregeling met hem vast te stellen overeenkomstig zijn verzoekschrift.
4.2.
De man is van 28 september 2021 tot 25 januari 2022 gedetineerd geweest. Momenteel heeft hij geen inkomsten en vanwege zijn strafblad maakt hij weinig kans op de arbeidsmarkt. Hij verwacht dat hij een bijstandsuitkering zal ontvangen. Hij betwist dat hij voor zijn detentie € 30.000,- bruto per jaar verdiende. Volgens de man moet aan zijn kant uitgegaan worden van een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm. De man wijst er verder op dat hij een dochter heeft uit een eerdere relatie, [naam 2] , voor wie hij € 158,- per maand kinderalimentatie dient te betalen, wat is bepaald in de beschikking van 13 januari 2021. Verder moet volgens de man rekening gehouden worden met de aflossing van de man van € 34,80 per maand op zijn DUO-schuld, en de schadevergoeding die de man de vrouw in het kader van de strafzaak moet betalen van € 128,90 per maand. De man heeft geen draagkracht, maar is toch bereid € 100,- per maand aan de vrouw te betalen.
4.3.
Voor wat betreft de erkenning voert de man aan dat hij de biologische vader is van [minderjarige] . Hij wenst zijn verantwoordelijkheden op zich te nemen en duidelijkheid te scheppen over de identiteit van [minderjarige] . De man heeft ook behoefte aan omgang met [minderjarige] . Nu hij een contactverbod heeft jegens de vrouw, maar de vrouw geen contactverbod heeft jegens hem, kan worden afgesproken dat de vrouw de man iedere week belt om de omgang tussen de man en [minderjarige] te faciliteren. Hij verzoekt te bepalen dat hij eens in de twee weken op zaterdag, dan wel op een andere dag, begeleide omgang via een instantie (bijvoorbeeld Levvel) zal hebben. Ook verzoekt hij te bepalen dat hij iedere week op een doordeweekse dag via videobellen contact met [minderjarige] zal hebben.

5.Het standpunt van de bijzondere curator

5.1.
Volgens de bijzondere curator dient de Raad onderzoek te doen naar de vraag of erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] door de erkenning zal schaden en of de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] door de erkenning in het gedrang komt. Er is veel onduidelijk over de persoonlijke omstandigheden van de man en zijn verslavingsproblematiek. Het vertrouwen van de vrouw is ernstig geschonden en zij maakt zich zorgen over [minderjarige] ’s veiligheid. De vrouw is nog in behandeling om de gevolgen van de mishandeling te verwerken en geeft aan emotioneel uitgeput te zijn.

6.De beoordeling

De Raad
6.1.
De Raad is bereid onderzoek te doen naar zowel de erkenning als de omgang. Voor de Raad is de veiligheid van [minderjarige] het belangrijkst. Met het raadsonderzoek zal een tijd gemoeid zijn. Het is duidelijk dat beide partijen voor zichzelf hulp nodig hebben. Die tijd tot het raadsonderzoek kan worden benut om aan hun persoonlijke problematiek te werken. De Raad adviseert in afwachting van het raadsonderzoek geen voorlopige omgangsregeling vast te stellen. De Raad kan er achter staan dat de vrouw via de advocaat van de man af en toe een foto van [minderjarige] stuurt.
Erkenning
6.2.
Het verzoek tot vervangende toestemming erkenning is gegrond op artikel 1:204 lid 3 van het BW.
6.3.
Het is de rechtbank duidelijk dat de relatie van partijen is gekenmerkt door ruzies en geweld. De man is bij vonnis van 22 december 2021 veroordeeld voor mishandeling van de vrouw tot een gevangenisstraf van negen maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaar. Hij is in januari 2022 vrijgekomen onder de voorwaarde van een contactverbod met de vrouw en een locatieverbod voor de duur van twee jaar. De man mag niet in Amsterdam komen. De man is onder behandeling. Uit het rapport van de bijzondere curator blijkt dat hij naar meetings bij de Waag gaat voor zijn agressieproblematiek. Ook gaat hij naar meetings in Abcoude voor zijn verslavingsproblematiek. De vrouw is eveneens onder behandeling. Op de zitting heeft de advocaat van de vrouw toegelicht dat zij met behulp van psychotherapie bezig is los te komen van afstoting en aantrekking jegens de man.
6.4.
De rechtbank acht zich onder deze omstandigheden onvoldoende geïnformeerd om op het verzoek van de man ten aanzien van de erkenning te beslissen. De rechtbank heeft behoefte aan een advies van de Raad op dit punt.
Omgang
6.5.
Op grond van artikel 1:377a lid 1 van het BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat.
6.6.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de rechter op verzoek van degene die in nauwe persoonlijke betrekkingen staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt dan wel, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang ontzegt. Op grond van artikel 1:377a, derde lid, BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind,
b. of de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang,
c. of het kind dat twaalf jaar of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang zijn
ouders of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken;
d. of omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
6.7.
De rechtbank acht zich in het licht van de genoemde omstandigheden evenmin voldoende geïnformeerd om op het verzoek van de man ten aanzien van de omgang te beslissen. De rechtbank heeft behoefte aan een advies van de Raad ook op dit punt.
6.8.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de Raad onderzoek zal doen. De rechtbank verzoekt de Raad bij zijn onderzoek de volgende vragen te betrekken:
  • Schaadt erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] , en/of komt een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang?
  • Welke mogelijkheden zijn er voor een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] ?
  • Zijn er factoren die een regeling belemmeren? Zo ja, welke komen vanuit de minderjarige en welke vanuit de ouder? Hoe en op welke termijn zijn deze belemmeringen op te heffen?
  • Hoe dient de regeling qua vorm en frequentie, in het belang van de minderjarige vorm te worden gegeven?
  • Zijn er andere feiten en omstandigheden die de rechtbank bij haar oordeel moet betrekken?
  • Is omgang (anderszins) in strijd met de zwaarwegende belangen van het kind?
6.9.
De rechtbank ziet geen aanleiding om voor de duur van het raadsonderzoek een voorlopige omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank acht het, met de Raad, van belang dat partijen de komende periode eerst aan hun eigen problematiek werken. Wel acht de rechtbank het in belang van [minderjarige] dat de vrouw de man via de advocaten van partijen – en dus niet rechtstreeks – eens in de maand een foto en/of een filmpje zal sturen. Ook de man zal op zijn beurt een (of aantal) foto van zichzelf via de advocaten van partijen – en dus niet rechtstreeks – naar de vrouw sturen, die de vrouw zal tonen aan [minderjarige] . De rechtbank zal dit vastleggen in deze beschikking.
Voorlopige kinderalimentatie
6.10.
De rechtbank ziet aanleiding voor nu een voorlopige kinderalimentatie te bepalen, nu de Raad onderzoek gaat doen en op de zitting is gebleken dat het dienstverband van de vrouw per
1 januari 2023 zal eindigen. Partijen worden er op gewezen dat zij ter gelegenheid van een volgende mondelinge behandeling tijdig hun relevante inkomensgegevens dienen over te leggen.
6.11.
De rechtbank zal als ingangsdatum hanteren, de datum van het verzoekschrift van de vrouw, te weten 25 mei 2021.
6.12.
De rechtbank zal de behoefte van [minderjarige] bepalen en gaat er daarbij vanuit dat de partijen niet met elkaar hebben samengewoond, zoals de vrouw in haar verzoekschrift heeft aangegeven en wat door de man is bevestigd.
6.13.
Voor wat betreft de behoefte gaat de rechtbank aan de zijde van de vrouw uit van de bij haar verzoek overgelegde salarisspecificaties van de maanden februari tot en met april 2021. Hieruit blijkt dat de vrouw een bruto inkomen heeft van € 1.957,- per maand. De rechtbank houdt tevens rekening met de premie OP van € 195,- per maand en de premie aanvulling WW/WGA van (afgerond) € 8,- per maand. De man heeft in het geheel geen inkomensgegevens overgelegd. In de beschikking van deze rechtbank van 13 januari 2021 is bepaald dat de man ten behoeve van zijn dochter [naam 2] , een kinderalimentatie van € 158,- per maand dient te betalen. In deze beschikking is de draagkracht van de man bepaald aan de hand van het gemiddelde van de door hem overgelegde salarisspecificaties van de maanden juni en september 2020. De man werkte toen als pakketbezorger. De rechtbank acht het redelijk om in deze zaak hierbij aan de sluiten en niet uit te gaan van het door de vrouw gestelde inkomen van € 30.000,-. De rechtbank gaat uit van het gemiddelde van deze salarisspecificaties en een inkomen van de man van € 1.720,- netto per maand. De rechtbank berekent de behoefte van [minderjarige] op basis van het inkomen van de vrouw, op € 247,- per maand en de behoefte van [minderjarige] op basis van het inkomen van de man, op € 242,- per maand. De gemiddelde behoefte van [minderjarige] bedraagt € 244,- per maand in 2021, zodat de rechtbank hier vanuit zal gaan.
6.14.
De rechtbank zal vervolgens de draagkracht van partijen bepalen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de vrouw niet heeft gesteld dat haar inkomsten de afgelopen periode zijn gewijzigd. De rechtbank gaat daarom aan de zijde van de vrouw uit van voormeld inkomen van € 1.957,- per maand. De rechtbank houdt rekening met haar aanspraken op het kindgebonden budget en de op de haar van toepassing zijnde heffingskortingen. De rechtbank houdt in het kader van deze voorlopige beslissing geen rekening met de andere kinderen van de vrouw voor wie zij onderhoudsplichtig is, nu zij daar onvoldoende gegevens van heeft overgelegd en de draagkracht van de man beperkend is.
6.15.
De rechtbank houdt er rekening mee dat de man in de periode dat hij gedetineerd was, te weten van 28 september 2021 tot 22 januari 2022 geen inkomsten en geen draagkracht had. De rechtbank gaat voor wat betreft de draagkracht van de man tot aan zijn detentie, uit van voormeld inkomen van € 1.720,- netto per maand. De rechtbank houdt er rekening mee dat zijn draagkracht over twee kinderen moet worden verdeeld, waarbij duidelijk is dat de man in de onderlinge draagkrachtverhouding met de moeder van [naam 2] , € 158,- per maand dient te voldoen.
6.16.
De rechtbank concludeert aan de hand van vorenstaande en zoals uit de bijgevoegde berekening blijkt, dat de man de vrouw vanaf de datum van het verzoekschrift tot aan de datum van zijn detentie, te weten 28 september 2021, € 50,- per maand dient te betalen.
6.17.
Voor wat betreft de periode na de detentie van de man, houdt de rechtbank aan zijn zijde rekening met een door de vrouw gesteld inkomen van € 30.000,- bruto per jaar. De man heeft dit inkomen weliswaar betwist, maar heeft niet aan de hand van stukken onderbouwd wat dan wel zijn inkomen is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de man op de zitting heeft aangegeven dat hij als pakketbezorger bij Amazone werkt en dat hij in zijn verweerschrift aangeeft bereid te zijn de vrouw een kinderbijdrage van € 100,- per maand te betalen. De rechtbank houdt gelet op deze stelling van de man, in het kader van deze voorlopige beslissing, geen rekening met de door de man gestelde schulden. De rechtbank houdt, nu er geen sprake is van omgang, evenmin rekening met een zorgkorting.
6.18.
Aan de hand van vorenstaande en zoals uit de bijgevoegde draagkrachtberekening blijkt, komt de rechtbank het door de man voorgestelde bijdrage van € 100,- per maand, niet onredelijk voor. De rechtbank zal daarom bepalen dat de man de vrouw vanaf de datum dat hij uit detentie kwam, te weten vanaf 22 januari 2022, € 100,- per maand dient te voldoen.
6.19.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
bepaalt dat de vrouw de man via hun advocaten iedere maand voor de 15de, een foto en/of een filmpje van [minderjarige] zal sturen en dat de man de vrouw via hun advocaten een foto van zichzelf bestemd voor [minderjarige] zal sturen;
7.2.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam advies uit te brengen omtrent de hiervoor in rechtsoverweging 6.8 geformuleerde vragen;
7.3.
bepaalt dat de griffier met voormeld doel een afschrift van deze beschikking aan voornoemde Raad zal toezenden;
7.4.
bepaalt in het kader van een
voorlopige kinderalimentatie:
  • dat de man de vrouw in de periode van 25 mei 2021 tot 28 september 2021, € 50,- per maand dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige;
  • dat de man de vrouw vanaf 22 januari 2022, € 100,- per maand dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
7.5.
verklaart de beslissing ten aanzien van de voorlopige kinderalimentatie uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
bepaalt dat de behandeling omtrent de verzoeken om vervangende toestemming erkenning, de omgang en de definitieve kinderalimentatie
pro formaworden aangehouden tot
23 oktober 2023. De Raad dient de rechtbank voor deze datum zijn advies te doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.K. Mireku, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. van der Weel, griffier, op 23 december 2022. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).