ECLI:NL:RBAMS:2022:7921

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
AMS 21/5134
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de buitenbehandelingstelling van aanvraag exploitatievergunningen voor speelautomatenhallen

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 19 december 2022, wordt het beroep van eisers tegen de buitenbehandelingstelling van hun aanvraag voor exploitatievergunningen voor speelautomatenhallen beoordeeld. De rechtbank constateert dat verweerder, de burgemeester van Amsterdam, niet in redelijkheid de aanvraag buiten behandeling heeft kunnen stellen. Eisers hebben aannemelijk gemaakt dat zij over de benodigde panden kunnen beschikken, ondanks het beslag dat het Openbaar Ministerie op de panden heeft gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen de eigenaar, [naam B.V.].

Eisers hadden in 2014 een huurovereenkomst gesloten met [naam B.V.] en in 2018 een koopovereenkomst voor de panden. De rechtbank oordeelt dat de huurovereenkomst nog steeds van kracht is, ondanks de einddatum die in de overeenkomst staat. De rechtbank stelt vast dat de huurovereenkomst pas ingaat na de verlening van de vergunning, maar dat de partijen de ingangsdatum hebben willen verschuiven naar het moment van vergunningverlening. Dit betekent dat eisers wel degelijk over de panden kunnen beschikken, zoals vereist door de Verordening op de kansspelautomaten en speelautomatenhallen.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit van de burgemeester en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt bepaald dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank wijst echter geen proceskostenveroordeling toe voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, omdat niet is gebleken dat de gemachtigden van eisers beroepsmatig hebben opgetreden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/5134

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2022 in de zaak tussen

[eisers] , uit Abcoude, eisers

( [gem. eisers] )
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder

( [gem. verweerder] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de buitenbehandelingstelling van hun aanvraag. [1]
1.2.
Met het bestreden besluit van 13 september 2021 op het bezwaar van eisers is verweerder bij die buitenbehandelingstelling van de aanvraag gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon] namens eisers en eisers gemachtigden, en de gemachtigden van verweerder. Ook was [persoon 2] als informant aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Op 11 maart 2014 hebben eisers een aanvraag ingediend voor exploitatievergunningen [2] ten behoeve van de speelautomatenhallen gevestigd in [adres 1] en [adres 2] te Amsterdam (hierna: de panden). De panden zijn eigendom van [naam B.V.] .
2.2.
Eisers hebben in maart 2014 met [naam B.V.] een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de panden. Op 24 september 2018 hebben eisers en [naam B.V.] vervolgens een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de panden en de aandelen die behoren bij de speelautomatenhallen. Op 22 oktober 2020 heeft het Openbaar Ministerie (OM) beslag gelegd [3] op de panden in het kader van een strafrechtelijke verdenking van witwassen tegen [naam B.V.] .
2.3.
Verweerder heeft vanaf het moment van de aanvraag meerdere malen een voornemen tot weigering van de aanvraag aan eiseres kenbaar gemaakt. Verweerder heeft eisers verzocht om voor de beoordeling van de aanvraag relevante gegevens over te leggen die zien op het kunnen beschikken over de panden en de financiering van de speelautomatenhallen. Ook heeft verweerder meerdere adviezen gevraagd aan het Landelijk Bureau Bibob. Eisers hebben meerdere zienswijzen ingediend en er hebben diverse gesprekken plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van eisers en verweerder.
2.4.
Op 21 december 2020 heeft verweerder aan eisers laten weten dat de tot dan toe door haar verstrekte informatie onvoldoende is voor de beoordeling van de aanvraag, en heeft zij eisers in de gelegenheid gesteld nieuwe stukken aan te leveren, waaruit blijkt dat zij over de panden kunnen beschikken zoals wordt bedoeld in artikel 6, aanhef en onder c, van de Verordening.
2.5.
Op 24 februari 2021 heeft verweerder aan eisers laten weten dat de daarop door eiseres ingebrachte stukken wederom onvoldoende zijn om de vergunningaanvragen te kunnen beoordelen, en zijn eisers opnieuw, en nu voor de laatste keer, in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te leveren. Op 22 maart 2021 hebben eiseres hierop een reactie gegeven en zich primair op de koopovereenkomst uit 2018 beroepen en subsidiair op de huurovereenkomst uit 2014.
2.6.
Op 16 april 2021 heeft verweerder met het primaire besluit de aanvraag buiten behandeling gesteld, op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder stelt dat hij op basis van de aangeleverde informatie niet inhoudelijk kan beslissen op de aanvraag. In het primaire besluit is het volgende opgenomen:

De lijst aan ontbrekende gegevens met betrekking tot de aanvraag blijft:
1.
Actuele en getekende huurovereenkomst tussen [naam B.V.] en [eisers] .
2.
Bewijsdocumenten waaruit blijkt hoe de aankoop van de aandelen [eisers] in de nieuwe situatie is geregeld c.q. gefinancierd.
3.
Bewijsdocumenten waaruit blijkt hoe de goodwill en de inventaris van de ondernemingen [adres 1] en [adres 2] in de nieuwe situatie is geregeld.
4.
Bewijsdocumenten waaruit blijkt hoe de nieuwe inrichting van de bedrijfsruimtes [adres 1] en [adres 2] wordt gefinancierd.
5.
De leenovereenkomst met financier [naam] d.d. 29 december 2017, voor een leenbedrag van € 500.000, was geldig tot 1 mei 2018. Indien u wederom gebruik zult maken van deze financiering dan wordt u verzocht deze leenovereenkomst te (laten) actualiseren en te laten ondertekenen door partijen.
6.
Bewijsdocumenten waaruit de bron en de omvang van het leenbedrag van€ 500.000 blijkt.
7.
Eventueel andere (oudere) financieringen c.q. leenovereenkomsten, anders dan hiervoor genoemd, die van toepassing zijn in de nieuwe situatie, geactualiseerd en ondertekend.”
2.7.
In het bestreden besluit van 13 september 2021 heeft verweerder de buitenbehandelingstelling van de aanvraag gehandhaafd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat eisers geen stukken hebben overgelegd waaruit blijkt dat zij gerechtigd zijn over de panden te beschikken, zoals wordt bedoeld in artikel 6, aanhef en onder c, van de Verordening. De rechtbank constateert dat het bestreden besluit slechts betrekking heeft op de ontbrekende gegevens genoemd onder punt 1 van het primaire besluit.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder in redelijkheid de aanvraag van eisers om exploitatievergunningen voor de speelautomatenhallen buiten behandeling heeft kunnen stellen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.2.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Konden eisers over de ruimte beschikken?
4.1.
Artikel 6, aanhef en onder c, van de Verordening zegt dat de ondernemer een vergunning voor een speelautomatenhal aanvraagt onder overlegging van een overeenkomst of ander schriftelijk stuk waaruit blijkt dat hij gerechtigd is over de ruimte te beschikken.
4.2.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
4.3.
Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Ondanks het beslag door het Openbaar Ministerie op de panden, kunnen deze geleverd worden overeenkomstig het koopcontract uit 2018. De koop is echter verbonden aan de vergunningverlening. Daarnaast is er nog steeds de geldende huurovereenkomst uit 2014, die pas ingaat bij verlening van de vergunning. Eiseres kan dus wel degelijk over de panden beschikken.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat het strafvorderlijk beslag door het OM op de panden er aan in de weg staat dat deze geleverd kunnen worden door (de vennootschap van) [naam B.V.] aan eisers. Uit het dossier volgt dat het OM in het belang van het strafrechtelijk onderzoek niet wil meewerken aan een eventuele levering van deze panden aan eisers en het beslag niet zal opheffen. [4] Op die grond heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten dat de overgelegde koopovereenkomst van de panden uit 2018 niet een overeenkomst of ander schriftelijk stuk is waaruit blijkt dat eisers gerechtigd zullen zijn om over de ruimte te gaan beschikken. Dat onderdeel van het beroep slaagt niet.
4.5.
Ten aanzien van de huurovereenkomst uit maart 2014 komt de rechtbank tot een ander oordeel. Uit de huurovereenkomst volgt dat [naam B.V.] ( [naam B.V.] ) de panden zal verhuren aan eisers voor de duur van ‘2 jaar minus 1 dag’. De huurovereenkomst zal ingaan nadat eisers de benodigde vergunning verleend hebben gekregen door verweerder, maar uiterlijk op 1 augustus 2014, of zoveel eerder of later als door verhuurder en huurder gezamenlijk zal worden overeenkomen. De huurovereenkomst zal uiterlijk eindigen op 30 juli 2016.
4.6.
Uit een brief van [naam B.V.] aan eisers van 30 juli 2014 volgt dat beide partijen de huurovereenkomst wensten aan te passen, omdat verweerder nog geen exploitatievergunning aan eisers had verleend. In de brief staat onder andere:

Je vroeg mij mee te werken aan een aanpassing van de ingangsdatum van de huur van [adres 1] en [adres 2] te Amsterdam. De aanleiding daarvoor vormt het feit dat het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Centrum nog steeds geen benodigde vergunning heeft verleend, zodat de automatenhallen niet per 1 augustus 2014 in gebruik kunnen worden genomen en er, dus evenmin, inkomsten gegenereerd kunnen worden.
Jouw verzoek heb je voorzien van diverse bijlagen, waaronder relevante correspondentie tussen jou en het Dagelijks Bestuur. Na kennisname van deze informatie zie ik mij genoodzaakt jouw verzoek te honoreren, in die zin dat ik kan instemmen met wijziging van de huuringangsdatum, waarbij de huurovereenkomst eerst zal ingaan de eerste dag; van de maand volgend op de dag dat de door jou gevraagde exploitatievergunningen door het Dagelijks Bestuur zijn verleend.
(…)
Graag verneem ik van je of je met hiervoor beschreven wijziging van de ingangsdatum kunt instemmen. Waarbij ik opmerk dat de in de huurovereenkomst genoemde termijnen niet wijzigen, doch alleen verschuiven in tijd. Uiteraard blijven alle overige voorwaarden en condities ongewijzigd van kracht.
De brief is ondertekend door zowel [persoon] , namens eisers, en door [naam B.V.] .
4.7.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat deze huurovereenkomst niet meer geldt, omdat in de overeenkomst 30 juli 2016 als einddatum wordt genoemd en deze datum in de brief niet is gewijzigd. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. Uit de huurovereenkomst en de daarop volgende brief blijkt dat partijen de ingangsdatum van de huurovereenkomst wilden opschuiven, zodat de huurovereenkomst ingaat op het moment dat eisers de benodigde exploitatievergunning hebben gekregen. Uit de brief, en uit de uitdrukkelijke verklaringen op de zitting van zowel [naam B.V.] als [persoon] , leidt de rechtbank af dat zij daarmee bedoelden dat de gehele duur van de huurovereenkomst van twee jaar min een dag, mee zal schuiven, en dat zij daarmee bedoelden dat de in de huurovereenkomst genoemde einddatum van 31 juli 2016 ook kwam te vervallen. Naar het oordeel van de rechtbank is de huurovereenkomst dan ook nog steeds van kracht.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van de overlegde huurovereenkomst en de aanvullende brief niet in redelijkheid de aanvraag van eisers buiten behandeling kunnen stellen. Immers, eisers hebben aannemelijk gemaakt dat zij wel degelijk over de ruimte kunnen beschikken, zoals bedoeld in artikel 6, aanhef en onder c van de Verordening. Verweerder heeft het bestreden besluit daarmee niet zorgvuldig voorbereid en op onvoldoende onderzoek gebaseerd, zodat dit niet in stand kan blijven.

Conclusie en gevolgen

5.1.
De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Verweerder dient opnieuw – rekening houdend met deze uitspraak – te beslissen op het door eisers gemaakte bezwaar ten aanzien van het buiten behandeling stellen omdat zij niet over de ruimte kunnen beschikken. De rechtbank stelt voor het nemen van een nieuw besluit een termijn van zes weken.
5.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. Omdat niet is gebleken dat de gemachtigden van eisers beroepsmatig proceshandelingen namens eisers hebben verricht, wijst de rechtbank geen proceskostenveroordeling toe voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Tanis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2. Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden in een vreemde taal is gesteld en een vertaling daarvan voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een vertaling aan te vullen.
3. Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden omvangrijk of ingewikkeld is en een samenvatting voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een samenvatting aan te vullen.
4. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Verordening op de kansspelautomaten en speelautomatenhallen

Art. 6 Aanvraag vergunning
De ondernemer vraagt de vergunning voor een speelautomatenhal aan onder overlegging van:
a. een tekening op schaal van de inrichting, waaruit ten minste blijkt:
•op welke plaats en in welk aantal kansspel- of behendigheidsautomaten worden opgesteld;
•op welke plaats leeftijdscontrole plaatsvindt en entreebewijzen worden verstrekt;
b. een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken;
c. een overeenkomst of ander schriftelijk stuk waaruit blijkt dat hij gerechtigd is over de ruimte te beschikken;
d. een bewijsstuk als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Speelautomatenbesluit 2000, waaruit blijkt dat de beheerders en de bedrijfsleiders beschikken over voldoende kennis en inzicht met betrekking tot het gebruik van speelautomaten en de daaraan verbonden risico’s van gokverslaving.

Voetnoten

1.Met het primaire besluit van 16 april 2021.
2.Op grond van de Verordening op de kansspelautomaten en speelautomatenhallen (de Verordening).
3.Op grond van artikel 94, tweede lid, Wetboek van Strafvordering.
4.Brief van 6 april 2021 van de [officieren van justitie] , namens het OM, aan verweerder.