In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 juni 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was ingediend door de Roemeense autoriteiten. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of aan de voorwaarden voor overlevering is voldaan, met bijzondere aandacht voor de detentieomstandigheden in Roemenië en de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de behandeling van zijn zaak in Roemenië, maar de rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en zijn rechten. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Roemenië beoordeeld en geconcludeerd dat, ondanks eerdere zorgen over onmenselijke behandeling, de garanties die door de Roemeense autoriteiten zijn verstrekt voldoende zijn om de overlevering toe te staan.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten is voldaan en er geen sprake is van schending van de verdedigingsrechten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.