Op 14 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de rechtbank Randers in Denemarken. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 6 oktober 2022 en betreft strafbare feiten die de opgeëiste persoon zou hebben gepleegd in de periode van 6 februari 2022 tot 25 mei 2022, waarbij hij betrokken zou zijn geweest bij de smokkel van verdovende middelen vanuit het buitenland naar Denemarken. Tijdens de openbare zitting op 30 november 2022 werd de zaak behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A. Bruinsma, en de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh, het standpunt van de aanklager verdedigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat de identiteit van de opgeëiste persoon is bevestigd. De verdediging voerde aan dat het EAB niet genoegzaam was, omdat de rol van de opgeëiste persoon onvoldoende was omschreven. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon, waardoor het voor hem duidelijk was waarvoor zijn overlevering werd verzocht. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering.
Daarnaast werd er een garantie gegeven door de Deense autoriteiten dat, indien de opgeëiste persoon in Denemarken tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zou worden veroordeeld, hij deze straf in Nederland zou mogen ondergaan. De rechtbank oordeelde dat deze garantie voldoende was en besloot de overlevering toe te staan. De uitspraak werd gedaan door mr. P. van Kesteren, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en J. van Zijl, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. H.L. van Loon. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.