ECLI:NL:RBAMS:2022:8147

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
13/751354-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de identiteit en rechtspositie van de opgeëiste persoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 december 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Bydgoszcz, Polen. De vordering is ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en daar een vrijheidsstraf van één jaar moet ondergaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, wat betekent dat de rechtbank niet meer kan beslissen over de verlenging van de overleveringsdetentie.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook gekeken naar de grondslagen voor weigering van de overlevering, waaronder de vraag of de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander op basis van zijn verblijfsrecht. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de vereisten voor gelijkstelling met een Nederlander, omdat niet kan worden vastgesteld dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.

Daarnaast heeft de rechtbank het verweer van de raadsman verworpen dat de overlevering een ongerechtvaardigde inbreuk zou maken op het recht op familie- en gezinsleven. De rechtbank oordeelt dat de overlevering gerechtvaardigd is en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die zich verzetten tegen de overlevering. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751354-20
RK nummer: 20/3532
Datum uitspraak: 13 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 juni 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 maart 2020 door
the Regional Court in Bydgoszcz, III Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr A.M.V. Bandhoe, advocaat te Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22, eerste en derde lid, OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van
the Local Court in Radzyń Podlaski(Polen) van 27 april 2011 (referentienummer: II K 159/10).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ten aanzien van het vonnis van 27 april 2011 stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op het proces dat tot dit vonnis heeft geleid. Uit de aanvullende informatie van 15 juli 2020 blijkt echter dat hij het vonnis op 11 augustus 2011 persoonlijk in ontvangst heeft genomen in de penitentiaire inrichting in [plaats] (Polen). Uit onderdeel D) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon daarbij uitdrukkelijk is geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis, maar dat zij niet binnen de voorgeschreven termijn verzet of hoger beroep heeft aangetekend. Hiermee is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub c, onder 2, OLW. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Standpunt van de raadsman
De opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander en de overlevering dient om deze reden op grond van artikel 6a OLW te worden geweigerd. De echtgenote en het kind van de opgeëiste persoon zijn in het bezit van een verblijfskaart ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’. De opgeëiste persoon heeft door zijn echtgenote een afgeleid duurzaam verblijfsrecht en voldoet daarmee aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake van een duurzaam verblijfsrecht. Er is ook geen sprake van een afgeleid duurzaam verblijfsrecht van de echtgenote van de opgeëiste persoon. De officier van justitie verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. [1] In artikel 8.17, eerste lid, onder b, Vreemdelingenbesluit 2000 is bepaald dat sprake is van een afgeleid verblijfsrecht, wanneer de opgeëiste persoon een duurzame relatie heeft met iemand met een duurzaam verblijfsrecht én zelf vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat de opgeëiste persoon al vijf jaar ononderbroken in rechtmatig in Nederland verblijft. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op grond van de aangeleverde stukken niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland van de opgeëiste persoon gedurende een periode van vijf jaar in de zin van artikel 8.17, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vreemdelingenbesluit 2000.
Aan de eerste voorwaarde van artikel 6a, negende lid, OLW is daarom niet voldaan, zodat de opgeëiste persoon niet gelijk kan worden gesteld met een Nederlander. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

6.Artikel 11 OLW: verweer inzake family life

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering in het concrete geval van de opgeëiste persoon onevenredig is, omdat de opgeëiste persoon een afgeleid duurzaam verblijfsrecht heeft. Overlevering naar Polen zou een ongerechtvaardigde inbreuk maken op het recht op
family lifezoals bedoeld in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de zaak aan te houden, om aan het Hof van Justitie van de Europese Unie een prejudiciële vraag te stellen, die luidt: “kan de opgeëiste persoon een duurzaam verblijfsrecht afleiden van zijn echtgenote?”
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overleveringsprocedure een gerechtvaardigde inbreuk is op het recht op
family life. Dit is vaste jurisprudentie, dus er is geen reden om de zaak aan te houden om hierover opheldering te vragen.
De rechtbank is van oordeel dat overlevering, gelet op artikel 52, eerste lid, Handvest, een toegestane beperking is van de uitoefening van het hiervoor genoemde recht. Vanwege de tijdelijke aard van de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon, niet onevenredig. Alleen in uitzonderlijke omstandigheden zal het familie- en gezinsleven van een opgeëiste persoon zwaarder wegen dan het legitieme doel dat met de overlevering wordt nagestreefd. Zulk soort bijzondere omstandigheden doen zich ten aanzien van de opgeëiste persoon niet voor. De beperking in de uitoefening van het recht op
family lifelevert daarom geen beletsel op voor overlevering. De rechtbank ziet geen reden om een prejudiciële vraag te stellen over het vermeende afgeleid duurzaam verblijfsrecht van de opgeëiste persoon, nu de rechtbank hiervoor al heeft geoordeeld dat geen sprake is van een afgeleid duurzaam verblijfsrecht en het stellen van een prejudiciële vraag dus niet noodzakelijk is voor de afdoening van deze zaak.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Bydgoszcz, III Penal Division(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.