ECLI:NL:RBAMS:2022:8149

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
13/127714-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met verwerping van gelijkstellingsverweer

Op 13 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 30 september 2022 en betreft een EAB dat op 25 oktober 2021 door de District Court in Krakow, Polen, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1978 in Polen, is beschuldigd van het medeplegen van opzetheling en het opgeven van een valse naam aan het bevoegd gezag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, omdat niet is aangetoond dat hij gedurende vijf aaneengeschakelde jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon voerde aan dat hij sinds 2017 in Nederland woont en werkt, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om dit te onderbouwen. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden waren. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter mr. J.P.W. Helmonds en de rechters mrs. J.G. Vegter en L. Sanders, in aanwezigheid van griffier mr. V.D. Reinders.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/127714-22
RK nummer: 22/4377
Datum uitspraak: 13 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 september 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 oktober 2021 door
the District Court in Krakow, Third Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. W. van Nunen , advocaat te Breda, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van
the District Court in Krakow, Sixth Criminal Division(Polen) van 4 maart 2016, bekrachtigd door het arrest van
the Appellate Court In Krakow(Polen) van 25 januari 2017 (referentienummers: VI K 50/13 en II AKa 222/16).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaar, vijf maanden en 23 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (milligram)
door het bevoegd gezag naar zijn identiteitsgegevens gevraagd, een valse naam opgeven

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander en dat de overlevering om deze reden dient te worden geweigerd. De opgeëiste persoon woont en werkt sinds 2017 in Nederland. De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van haar standpunt de volgende stukken overlegd:
  • ‘Verklaringen geregistreerd inkomen’ van de Belastingdienst van de jaren 2018 tot en met 2021;
  • Loonstroken over de periode januari 2022 tot en met oktober 2022;
  • Een ondertekende huurovereenkomst van 15 juli 2019.
In het jaar 2017 heeft de opgeëiste persoon onder lastige omstandigheden voor een Pools uitzendbureau gewerkt, waar geen stukken meer van zijn te achterhalen. De raadsvrouw heeft aan de rechtbank verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon en hem alsnog gelijk te stellen met een Nederlander, omdat hij sinds 2017 ononderbroken in Nederland verblijft en een stabiel leven in Nederland heeft opgebouwd.
Standpunt van de officier van justitie
Aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander is niet voldaan. Er zijn geen stukken overgelegd met betrekking tot het jaar 2017 en uit de overgelegde stukken blijkt dat de opgeëiste persoon in het jaar 2018 niet voldoende inkomen had, zodat er geen sprake is van een rechtmatig verblijf van vijf aaneengesloten jaren. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op grond van de aangeleverde stukken niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland van de opgeëiste persoon gedurende een periode van vijf jaar en dus evenmin dat de opgeëiste persoon duurzaam verblijfsrecht in Nederland heeft gekregen.
Uit de overgelegde documenten kan niet worden afgeleid dat de opgeëiste persoon gedurende een ononderbroken periode van vijf jaren in Nederland heeft verbleven. De opgeëiste persoon staat sinds 5 november 2020 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). De raadsvrouw heeft stukken overgelegd ter onderbouwing van het inkomen in de jaren 2018 tot en met 2022. Er zijn geen stukken overgelegd met betrekking tot het jaar 2017, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon in 2017 in Nederland heeft verbleven.
Aan de eerste voorwaarde van artikel 6a, negende lid, OLW is daarom niet voldaan, zodat de opgeëiste persoon niet gelijk kan worden gesteld met een Nederlander. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 417 en 435 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en de 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Krakow, Third Criminal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.