ECLI:NL:RBAMS:2022:8150

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
13/751115-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot diefstal en geweldpleging

Op 5 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen is uitgevaardigd. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1982, wordt verdacht van het in vereniging plegen van een diefstal op de openbare weg, waarbij geweld is gebruikt tegen de inzittenden van een vrachtwagen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB beoordeeld op zijn genoegzaamheid en proportionaliteit.

Tijdens de zitting op 20 oktober 2022 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, maar werd de zaak behandeld in aanwezigheid van de officier van justitie en de advocaat van de opgeëiste persoon. De rechtbank schorste het onderzoek tijdelijk vanwege een coronabesmetting van de opgeëiste persoon. Op 29 november 2022 werd het onderzoek hervat, waarbij de rechtbank de argumenten van de raadsman en de officier van justitie tegen elkaar afwoog. De raadsman voerde aan dat het EAB onvoldoende informatie bevatte over de rol van de opgeëiste persoon, terwijl de officier van justitie stelde dat de overlevering kon worden toegestaan.

De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte om de overlevering te rechtvaardigen en dat er geen reden was om de zaak aan te houden. De rechtbank concludeerde dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoende was omschreven en dat het specialiteitsbeginsel gewaarborgd was. De rechtbank verwierp ook het verweer van de raadsman dat de overlevering in strijd zou zijn met het proportionaliteitsbeginsel. Uiteindelijk besloot de rechtbank de overlevering toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751115-22
RK-nummer 22/4110
Datum uitspraak: 5 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 september 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 december 2021 door
the Circuit Court in Warsaw, VIII Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
verblijfadres: [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 20 oktober 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 oktober 2022. De opgeëiste persoon was niet ter zitting aanwezig. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, M. Diependaal en de advocaat van de opgeëiste persoon, mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft het onderzoek voor bepaalde tijd geschorst, omdat de opgeëiste persoon positief was getest op corona.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting 29 november 2022
De rechtbank heeft het onderzoek op 29 november 2022 – met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling – hervat in de stand waarin het onderzoek zich bevond op het moment van de schorsing op 20 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable decision on temporary arrestuitgevaardigd door
the District Court in Białystok(Polen) op 31 mei 2021 (referentie: III Kp 1164/21, PK VII WZ Ds. 1.2016).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat een omschrijving van de individuele rol van de opgeëiste persoon ontbreekt in het EAB, omdat de feitsomschrijving van de opgeëiste persoon en een medeverdachte, zijn broer, exact hetzelfde zijn. De verdenking zoals omschreven in het EAB ziet normaliter op de rol van één persoon, in plaats van die van twee personen. De raadsman heeft verzocht om aanhouding, zodat nadere informatie kan worden opgevraagd bij de uitvaardigende justitiële autoriteit over de individuele rol van de opgeëiste persoon.
Standpunt van de officier van justitie
Het EAB is genoegzaam en de overlevering kan worden toegestaan. Een verdenking kan twee keer hetzelfde zijn. Het is immers niet ondenkbaar dat twee personen - als medeverdachten - exact dezelfde handelingen hebben uitgevoerd, zoals is omschreven in het EAB. De officier van justitie heeft zich verzet tegen het verzoek van de raadsman om de behandeling van de zaak aan te houden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank is met de omschrijving in het EAB duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Uit het EAB onder e) blijkt dat de opgeëiste persoon - kort gezegd - wordt verdacht van het in vereniging plegen van een diefstal op de openbare weg door op 2 mei 2013 in
Dębówka(Polen) een vrachtwagen te stoppen door zich voor te doen als politieagent, geweld te gebruiken tegen de inzittenden en hen op te sluiten in de vrachtwagen. Hierbij is een grote hoeveelheid geld gestolen. Dat de feitsomschrijving hetzelfde is voor een medeverdachte, doet geen afbreuk aan de genoegzaamheid van het EAB. Het is mogelijk dat twee verschillende personen dezelfde rol hebben gehad bij het plegen van het feit, aangezien de opgeëiste persoon het feit in vereniging met anderen zou hebben gepleegd. Bovendien verkeert de zaak nog in de vervolgingsfase en hoeft de verdenking en rol van de opgeëiste persoon nog niet helemaal uitgekristalliseerd te zijn.
De rechtbank is dan ook, met de officier van justitie, van oordeel dat het feit genoegzaam is omschreven en dat het specialiteitsbeginsel voldoende is gewaarborgd. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen reden om de zaak aan te houden. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

5.Proportionaliteitsbeginsel

De raadsman heeft gesteld dat toewijzing van het overleveringsverzoek in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verschillende stukken merendeels in de Poolse taal overgelegd. De raadsman heeft daarover ter zitting gezegd dat het gerechtshof in Warschau inmiddels heeft geoordeeld dat de voorlopige hechtenis van de medeverdachten van de opgeëiste persoon die zich in Polen bevinden, moet worden opgeheven. De reden hiervoor is het ontbreken van collusiegevaar, wat de grondslag vormt van het nationale aanhoudingsbevel. De opgeëiste persoon heeft in een andere zaak bij de reclassering in Polen zijn Nederlandse adres opgegeven, waardoor de Poolse autoriteiten wisten waar hij zich bevond. De Poolse advocaat van de opgeëiste persoon heeft een verzoek ingediend bij de Poolse rechtbank (een zogenoemde ‘iron letter’) om op een alternatieve manier te verschijnen en gehoord te worden, in plaats van gedwongen via een EAB. Dit verzoek is ingediend op
28 november 2022 en er zal naar verwachting binnen één maand een beslissing op dit verzoek worden genomen. De raadsman verzoekt daarom primair om aanhouding van de zaak, om de uitkomsten van dit verzoek af te wachten. De raadsman heeft subsidiair verzocht om de overlevering te weigeren, omdat het EAB te lichtvaardig is uitgevaardigd, gelet op het ontbreken van vluchtgevaar en de vaststelling van het Poolse gerechtshof dat geen sprake is van collusiegevaar tussen de medeverdachten.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer, dat naar de rechtbank begrijpt inhoudt dat de overlevering onevenredig zou zijn, niet slaagt. Het EAB is op
23 december 2021 uitgevaardigd door een Poolse rechter en niet ingetrokken. Het feit dat de voorlopige hechtenis van medeverdachten in Polen is opgeheven en de reclassering wist waar de opgeëiste persoon zich bevond, maakt niet dat het uitvaardigen van een EAB disproportioneel is. Gelet op het vertrouwensbeginsel moet de rechtbank ervan uitgaan dat de Poolse rechter niet lichtvaardig van het instrument van het EAB gebruik maakt en bij de uitvaardiging van het EAB in het bijzonder de evenredigheid van de uitvaardiging daarvan heeft getoetst. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan dit uitgangspunt worden verlaten. Hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht is daarvoor niet voldoende. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 312 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Warsaw, VIII Criminal Division(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.