ECLI:NL:RBAMS:2022:8162

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
13/751831-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a Overleveringswet en bevel tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 december 2022 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) die was ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 10 mei 2021 door het Parket-generaal bij het Hof van beroep te Luik (België) was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1984, heeft de Nederlandse nationaliteit en is in Nederland woonachtig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek reeds was verstreken, waardoor er geen grondslag meer was voor overleveringsdetentie.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat het EAB betrekking heeft op een vrijheidsstraf van zes jaar, opgelegd voor deelneming aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing verklaard, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafprocedure en een advocaat had gemachtigd.

De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft verzocht om af te zien van de weigeringsgrond van artikel 6a OLW, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze weigeringsgrond van toepassing is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon geen expliciete wens heeft geuit om zijn straf in België uit te zitten en dat er geen nieuwe feiten zijn die dit tegenspreken. Daarom heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, met een bevel tot gevangenhouding tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751831-21
RK nummer: 22/1524
Datum uitspraak: 28 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 mei 2021 door het Parket-generaal bij het Hof van beroep te Luik (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
verblijfadres: [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 december 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. Als gemachtigd raadsvrouw van de opgeëiste persoon is aanwezig mr. F.L.C. Schoolderman, advocaat te Rotterdam, die waarneemt namens haar collega, mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22, eerste en derde lid, OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest van het Hof van Beroep te Luik (België) van 14 januari 2019 (referentienummer: EX 462/18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2078 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de procedure die tot de beslissing heeft geleid. Het EAB vermeldt echter in onderdeel d) dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafprocedure, dat hij een advocaat had gemachtigd en dat deze advocaat zijn verdediging ook heeft gevoerd. Daarmee is sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsvrouw heeft verzocht af te zien van toepassing van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW, omdat de opgeëiste persoon geen resocialisatiebelang heeft in Nederland. Er moet niet worden afgeweken van het uitgangspunt dat het land dat het EAB uitvaardigt, ook de straf ten uitvoer legt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW kan worden toegepast en de tenuitvoerlegging van de straf door Nederland kan worden overgenomen. De opgeëiste persoon bezit onder meer de Nederlandse nationaliteit en de straf kan in Nederland ten uitvoer worden gelegd. In het kader van de resocialisatie is het van belang dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland uitzit. De opgeëiste persoon heeft tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat hij geboren en getogen is in Nederland, nergens anders verblijft en zijn kinderen ook in Nederland verblijven. De rechter-commissaris heeft de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon geschorst, waardoor kan worden geconcludeerd dat de opgeëiste persoon binding heeft met Nederland. Er is geen informatie voorhanden die het resocialisatiebelang in Nederland tegenspreekt. De officier van justitie heeft daarom verzocht om de overlevering te weigeren en de straf over te nemen op grond van artikel 6a OLW, gelet op deze omstandigheden en de eigen verklaring van de opgeëiste persoon.
De rechtbank overweegt als volgt. De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW in de weg staat aan overlevering aan België. De opgeëiste persoon was niet aanwezig ter zitting om expliciet uit te leggen dat en waarom hij de straf in België wenst uit te zitten. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft desgevraagd niet toegelicht waarom de opgeëiste persoon de straf in België wenst uit te zitten en ook niet waarom de opgeëiste persoon, anders dan uit zijn verklaring bij de rechter-commissaris volgt, geen resocialisatiebelang in Nederland meer heeft. Daarnaast zijn er geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht die het eerdere standpunt van de opgeëiste persoon bij het verhoor bij de rechter-commissaris tegenspreken. Ondanks dat artikel 6a, eerste lid, OLW een facultatieve weigeringsgrond betreft die restrictief moet worden uitgelegd, is de rechtbank van oordeel dat, mede gelet op de verklaring van de opgeëiste persoon bij de rechter-commissaris- niet kan worden vastgesteld dat het nu wel de expliciete wens is van de opgeëiste persoon om zijn straf in België uit te zitten. De rechtbank neemt hierbij in haar oordeel mee dat afzien van haar bevoegdheid om de overlevering op grond van artikel 6a OLW te weigeren, ertoe zal leiden dat geen gevolg kan worden gegeven aan het EAB op grond van artikel 28, derde lid, OLW en artikel 11 OLW, omdat de detentieomstandigheden in België nu onvoldoende zijn en de beslistermijn reeds is verstreken om een reactie van België hieromtrent af te wachten. [1] Het weigeren van de overlevering op grond van artikel 6a OLW dient daarom tevens ter voorkoming van straffeloosheid.
De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering op grond van artikel 6a OLW te weigeren.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in België
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij – zoals hiervoor al overwogen – geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 10 en 11b Opiumwet en 2, 5, 6a en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket-generaal bij het Hof van beroep te Luik (België) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 december 2022.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.