ECLI:NL:RBAMS:2022:8193

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
13-051296-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingszaak tegen verdachte in verband met straatroven van exclusieve horloges

In deze ontbindingszaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte veroordeeld voor straatroven waarbij exclusieve horloges zijn buitgemaakt. De rechtbank heeft op 6 december 2022 uitspraak gedaan in de ontnemingsvordering van de officier van justitie, mr. S. Kurniawan-Ayre, die op 29 september 2022 was ingediend. De vordering is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en beoogt het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte, dat is vastgesteld op € 13.280,00. Dit bedrag is berekend op basis van de opbrengsten van de verkoop van de gestolen horloges van vier benadeelde partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeveroordeelden de opbrengsten van de verkoop van de horloges hebben gedeeld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen, ondanks het verweer van de verdediging dat niet kon worden vastgesteld dat de horloges daadwerkelijk waren verkocht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de opbrengsten van de verkoop van de horloges en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 265 dagen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/051296-19 en 13/178203-19 (ontneming) (Promis)
Datum uitspraak: 6 december 2022
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummers 13/051296-19 en 13/178203-19 tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedag] 1995 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie op het adres:
[adres veroordeelde] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 25 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S. Kurniawan-Ayre, en van wat de gemachtigd raadsman van veroordeelde, mr. C.T. Pittau, naar voren hebben gebracht.
De zaak is tegelijk op de zitting behandeld met de ontnemingszaken tegen medeveroordeelden [medeveroordeelde 1] (13/043601-19 en 13/178144-19) en [medeveroordeelde 2] (13/049852-19 en 13/178154-19). De rechtbank doet vandaag in de zaken van de drie veroordeelden uitspraak.

1.De vordering en de grondslag daarvan

De officier van justitie heeft op 29 september 2022 een ontnemingsvordering (hierna: vordering) ingediend bij deze rechtbank, die ter terechtzitting van 2 oktober 2020 werd aangekondigd. De officier van justitie heeft deze vordering op de zitting van 25 oktober 2022 toegelicht.
Veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 14 december 2020 onder meer veroordeeld voor:
(zaak 1: [benadeelde partij 1] )
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;
(zaak 2: [benadeelde partij 2] )
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;en
(zaak 3: [benadeelde partij 3] ) en (zaak 4: [benadeelde partij 4] )
telkens: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen.
Dit vonnis is sinds 29 december 2020 onherroepelijk. Veroordeelde heeft volgens de officier van justitie door middel van deze strafbare feiten € 12.525,00 (het wederrechtelijk verkregen voordeel) verdiend. Dat bedrag zou veroordeelde aan de Staat moeten betalen.
De vordering is gebaseerd op artikel 36e Sr en beoogt het wederrechtelijk voordeel te ontnemen dat is verkregen uit de feiten waarvoor veroordeelde in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.

3.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om het gevorderde bedrag van € 12.525,00, zoals berekend in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict van 20 januari 2022, toe te wijzen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in zaken 1, 2 en 4 bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat de weggenomen horloges van respectievelijk [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4] zijn verkocht, zodat niet kan worden vastgesteld dat veroordeelde heeft meegedeeld in een eventuele opbrengst van de verkoop van dit horloge.
De raadsman heeft ten aanzien van zaak 3 geen verweer gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De vordering is gegrond op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: het rapport). Het in het rapport berekende wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op de onderliggende zaaksdossiers van het onderzoek ‘13Pellaea’ en het veroordelend vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 december 2020 (hierna: het veroordelend vonnis). In het veroordelend vonnis is vastgesteld dat de veroordeelde zich in de periode van 11 december 2016 tot en met 20 februari 2019, samen met anderen, heeft schuldig gemaakt aan straatroven, waarbij (exclusieve) horloges zijn weggenomen van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] .
De opsteller van het rapport heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de winst die de veroordeelde met de verkoop van deze weggenomen goederen zou hebben verdiend.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Nu het rapport is gegrond op de aan de strafzaak ten grondslag liggende wettige bewijsmiddelen, gaat de rechtbank – voor zover de rechtbank hierna niet tot een ander oordeel komt – uit van de juistheid van de berekening. De rechtbank zal per zaak beoordelen wat de opbrengst van de verkoop van de horloges is geweest, van welke opbrengsten veroordeelde profijt heeft gehad en welke delen van de opbrengsten dus als wederrechtelijk genoten voordeel door de veroordeelde kunnen worden aangemerkt.
Zaak 1: [benadeelde partij 1]
In het veroordelend vonnis is vastgesteld dat veroordeelde als medepleger betrokken is geweest bij de beroving van het horloge van [benadeelde partij 1] . [1] Uit het rapport komt naar voren komt dat € 3.020,00 een aannemelijke opbrengst is voor de verkoop van het bij [benadeelde partij 1] weggenomen horloge. [2] De rechtbank concludeert dat de verkoop van het horloge verband houdt met het doel dat veroordeelde en zijn medeveroordeelden [medeveroordeelde 1] , [medeveroordeelde 2] en [medeveroordeelde 3] voor ogen hadden met het stelen van het horloge, namelijk op een snelle wijze geld verkrijgen. Daarmee is ook aannemelijk dat de veroordeelden het horloge hebben verkocht met als doel de buit gelijkwaardig te verdelen. De rechtbank gaat er echter van uit dat medeveroordeelden [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 3] niet hebben meegedeeld in de opbrengst van de verkoop van het horloge, omdat zij kort na het incident zijn aangehouden en in het kader van de voorlopige hechtenis in hun strafzaak gedetineerd raakten. De rechtbank zal het wederrechtelijk verkregen voordeel ten behoeve van veroordeelde daarom vaststellen op de helft van € 3.020,00, omdat aannemelijk is dat veroordeelde de buit alleen met medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] heeft gedeeld. Het wederrechtelijk verkregen voordeel ten behoeve van veroordeelde wordt daarom vastgesteld op de helft van € 3.020,00, namelijk op € 1.510,00.
Zaak 2: [benadeelde partij 2]
Uit het veroordelend vonnis komt naar voren dat veroordeelde zich samen met twee mededaders schuldig heeft gemaakt aan de beroving van het horloge van [benadeelde partij 2] . [3] Uit het rapport volgt dat € 5.760,00 een aannemelijke opbrengst is voor de verkoop van het bij [benadeelde partij 2] weggenomen horloge. [4] Zoals overwogen in zaak 1 concludeert de rechtbank dat de verkoop van het horloge verband houdt met het doel dat veroordeelde en zijn medeveroordeelden voor ogen hadden met het stelen van het horloge, namelijk snel geld verkrijgen. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat de veroordeelden het horloge van [benadeelde partij 2] hebben verkocht en de opbrengst daarvan gelijkwaardig hebben verdeeld. Het wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde wordt daarom vastgesteld op één derde deel van € 5.760,00, te weten € 1.920,00.
Zaak 3: [benadeelde partij 3]
In het veroordelend vonnis is vastgesteld dat veroordeelde zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan afpersing van [benadeelde partij 3] , waarbij [benadeelde partij 3] haar horloge heeft moeten afgeven aan onder meer veroordeelde. [5] Uit een op 19 februari 2019 opgenomen OVC-gesprek waarin veroordeelde is te horen blijkt dat het bij [benadeelde partij 3] weggenomen horloge voor € 9.500,00 is verkocht in Antwerpen. Uit het rapport volgt dat dit een aannemelijke verkoopprijs is voor dit horloge, zodat ook aannemelijk is dat de opbrengst van de verkoop van het horloge neerkomt op € 9.500,00. [6] Op basis van dezelfde redenring als in de zaken 1 en 2 stelt de rechtbank vast dat de verkoop van het door [benadeelde partij 3] afgegeven horloge verband houdt met het doel dat veroordeelde en zijn mededader voor ogen hadden met de afpersing. Daarmee is aannemelijk dat veroordeelde en zijn mededader ieder de helft hebben gekregen van de opbrengst van de verkoop van het horloge, zodat het wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde wordt vastgesteld op de helft van € 9.500,00, namelijk € 4.750,00.
Zaak 4: [benadeelde partij 4]
In het veroordelend vonnis is vastgesteld dat [benadeelde partij 4] als gevolg van afpersing zijn horloge heeft moeten afgeven aan veroordeelde en zijn mededader. [7] Uit het rapport volgt dat € 10.200,00 een aannemelijke opbrengst is voor de verkoop van het door [benadeelde partij 4] afgegeven horloge. [8] Op basis van dezelfde overwegingen als in zaken 1 tot en met 3 komt de rechtbank tot de conclusie dat het aannemelijk is dat veroordeelde en zijn mededader het horloge van [benadeelde partij 4] hebben verkocht, waarna zij de opbrengst daarvan gelijkwaardig hebben verdeeld. Het wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde wordt daarom vastgesteld op de helft van € 10.200,00, te weten € 5.100,00.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank heeft veroordeelde wederrechtelijk voordeel verkregen uit de opbrengsten van de verkoop van de weggenomen horloges van
[benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] . De rechtbank schat de opbrengsten van de verkoop van de goederen op:
Zaak Opbrengst
1 € 3.020,00
2 € 5.760,00
3 € 9.500,00
4 € 10.200,00
------------- +
€ 28.480,00
Omdat aannemelijk is dat veroordeelde de opbrengsten met zijn mededaders heeft gedeeld, waarbij ieder een gelijk deel heeft ontvangen, schat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de veroordeelde op:
Zaak Opbrengst Aantal verdachten Opbrengst per persoon
1 € 3.020,00 2 € 1.510,00
2 € 5.760,00 3 € 1.920,00
3 € 9.500,00 2 € 4.750,00
4 € 10.200,00 2 € 5.100,00
------------- +
Wederrechtelijk verkregen voordeel:€ 13.280,00

4.De verplichting tot betaling

De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 13.280,00.
De raadsman heeft – onder verwijzing naar het ontnemingsvonnis van
11 oktober 2022 in de zaak van medeveroordeelde [medeveroordeelde 3] – verzocht om het te ontnemen bedrag te matigen. De raadsman heeft daartoe naar voren gebracht dat veroordeelde op basis van het veroordelend vonnis nog lange tijd aan verschillende betalingsverplichtingen moet voldoen wegens toegewezen vorderingen tot schade-vergoeding van benadeelde partijen, opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en daaraan verbonden wettelijke rentes.
De rechtbank is van oordeel dat de toegewezen vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen niet in mindering kunnen strekken op de vordering, omdat deze nog niet door veroordeelde zijn voldaan. Conform artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering kan betaling van de vordering(en) van de benadeelde partij(en) in een later stadium leiden tot aanpassing van het ontnemingsbedrag of tot uitbetaling van een deel van het ontnomen bedrag aan de benadeelde partij. De rechtbank ziet geen aanleiding daarop vooruit te lopen.

5.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 13.280,00.
Legt op aan
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van
€ 13.280,00(
dertienduizendtweehonderdtachtig euro)
aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op 265 (tweehonderdvijfenzestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. Ch. A. van Dijk en B.K.M. Thuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
6 december 2022.

Voetnoten

1.Vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 december 2020 (hierna: het vonnis), paragraaf 5.3.3 p. 8-12.
2.Een geschrift, inhoudende een rapport berekening wedererechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e 2e lid Sr d.d. 20 januari 2022 met proces-verbaalnummer 2019020539 (onderzoek: ‘13Pellaea’), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] , rechercheur bij de Eenheid Amsterdam Team Financiële Opsporing (hierna: het rapport), p. 7.
3.Het vonnis, paragraaf 5.3.7, p. 17 en paragraaf 5.3.10, p. 21-23.
4.Het rapport, p. 7.
5.Het vonnis, paragraaf 5.3.8, p. 18-19 en paragraaf 5.3.10, p. 21-23.
6.Het rapport, p. 7-8.
7.Het vonnis, paragrafen 5.3.9 en 5.3.10, p. 19-24.
8.Het rapport, p. 8.