ECLI:NL:RBAMS:2022:8207

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
C/13/682821 / HA ZA 20-419
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een notaris voor tekort op de kwaliteitsrekening en waarnemingskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 november 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de aansprakelijkheid van een notaris voor een tekort op de kwaliteitsrekening. De eiser, in zijn hoedanigheid als waarnemer van het protocol van de gedaagde notaris, heeft de gedaagde aangesproken voor een tekort van € 285.166,07 op de kwaliteitsrekening. Dit tekort is vastgesteld op basis van getuigenverklaringen en rapportages van een accountant. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde notaris, die eerder is veroordeeld voor valsheid in geschrift en verduistering, aansprakelijk is voor het tekort. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gedaagde de kosten van waarneming moet vergoeden, die in totaal zijn begroot op € 392.383,34. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het tekort en de waarnemingskosten, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn de beslagkosten en proceskosten aan de gedaagde opgelegd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van notarissen en de gevolgen van onregelmatigheden in hun praktijk.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/682821 / HA ZA 20-419
(voorheen zaaknummer / rolnummer: C/13/609807 / HA ZA 16-583)
Vonnis van 2 november 2022
in de zaak van

1.MR. [eiser] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
in zijn hoedanigheid van waarnemer van het protocol van mr. [gedaagde] ,
2. de stichting
STICHTING KWALITEITSFONDS NOTARIAAT,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eisers,
advocaat mr. P. Habermehl te Amsterdam,
tegen
MR. [gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. du Bois te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] , het Kwaliteitsfonds en [gedaagde] worden genoemd. [eiser] en het Kwaliteitsfonds zullen tezamen als [eisers] worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 augustus 2021 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin genoemde stukken,
  • het vonnis in incident van 12 januari 2022 en de daarin genoemde stukken,
  • de akte van 23 februari 2022 van [eisers] , met producties,
  • de beslissing van de rolrechter van 6 april 2022 waarbij akte niet dienen van antwoordakte aan de zijde van [gedaagde] is verleend,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 6 april 2022, met de daarin genoemde stukken,
  • de rolbeslissing van 15 juni 2022 en de daarin genoemde stukken,
  • de conclusie na enquête van [eisers] , met producties, ,
  • de conclusie na enquête van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Na het tussenvonnis resteren nog twee onderwerpen waarover (nader) moet worden beslist, te weten de omvang van het tekort op de kwaliteitsrekening en de waarnemingskosten van de waarnemers.
De omvang van het tekort op de kwaliteitsrekening
2.2.
In het tussenvonnis is [eisers] toegelaten om te bewijzen dat het tekort op de kwaliteitsrekening € 285.166,07 bedraagt.
2.3.
Ter uitvoering van de bewijsopdracht heeft [eisers] getuigen doen horen, namelijk [naam 1] (hierna: [naam 1] ), accountant-administratieconsulent, en mr. [naam 2] (hierna: [naam 2] ), kandidaat-notaris. Ook heeft [eisers] schriftelijke stukken in het geding gebracht, waaronder een rapportage van 5 oktober 2021 van [naam 1] , een vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 6 januari 2022 en correspondentie in het dossier T.
2.4.
In het rapport van [naam 1] van 5 oktober 2021, dat in opdracht van [eisers] is opgemaakt, staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“(…)
Werkzaamheden
Begin januari 2019 zijn wij (…) benaderd (…) om de administratie van de bankrekeningen inzake derdengelden bij te werken. Wij hebben daarbij gebruik gemaakt van de bestaande boekhouding (AFAS) van mr. [gedaagde] , die was bijgewerkt tot en met februari 2016. (…) De boekhouding is door ons verder bijgewerkt op basis van de bankafschriften van de derdengeldenrekening (…).
Een punt van aandacht waren de nota’s van afrekening en declaraties m.b.t. diverse dossiers die vanaf januari 2016 niet waren verwerkt in de boekhouding, terwijl de akten wel gepasseerd waren. (…) Deze nota’s van afrekening en declaraties zijn door ons alsnog in de administratie verwerkt. (…)
In verband met de tekorten op de derdengeldenrekeningen zijn er door de Stichting Kwaliteitsfonds rechtstreeks uitkeringen gedaan aan cliënten. Deze bedragen zijn door ons verwerkt in de administratie op basis van de opgaven van de heer [naam 2] . Door ons is dus niet gecontroleerd of de bedragen daadwerkelijk zijn uitgekeerd. De uitgekeerde bedragen zijn door ons geboekt ten laste van de dossiers waarop deze volgens de heer [naam 2] betrekking hebben.
Toelichting berekening bewaringspositie per 19 februari 2021
Bij de berekening van de bewaringspositie is gebruik gemaakt van de AFAS Software, die de bewaringspositie automatisch berekend. Een overzicht daarvan is als bijlage toegevoegd aan deze rapportage (
zie bijlage 1).
Onderstaand treft u per onderscheiden post een toelichting aan. Daarbij hebben wij de volgorde van de opstelling, zoals opgenomen in productie 14, zoveel mogelijk aangehouden.
Saldi kwaliteitsrekeningen
Het bewaringsoverzicht is gebaseerd op de stand van de derdengeldenrekeningen per 31 augustus 2020. Voor de goede orde hebben wij een kopie van het dagafschrift van de kwaliteitsrekening, met daarop vermeld het saldo per 31 augustus 2020, aan de rapportage toegevoegd (
bijlage 2). (…) Wij hebben niet geconstateerd of er na deze datum tot 19 februari 2021 nog mutaties zijn geweest die van invloed kunnen zijn op de bewaringspositie.
Schulden aan derden
1210 (kortlopende zaken)
De post kortlopende zaken bedraagt volgens het bewaringsoverzicht van AFAS (
zie bijlage 1) € 398.816,71. Als bijlage is meegezonden een overzicht van de sub administratie van grootboekrekening 1210 kortlopende zaken (zie
bijlage 3). Het saldo volgens dit grootboekrekeningnummer bedraagt € 291.086,02.
In dit saldo zijn echter vorderingen op derden opgenomen die uit het saldo moeten worden geëlimineerd om de totale schuld aan derden te bepalen. Vorderingen op derden mogen immers niet verrekend worden met schulden aan (andere) derden. Het totaalbedrag van de vorderingen op derden bedraagt € 107.730,69. (…) Het totaalbedrag van de schulden aan derden bedraagt derhalve € 291.086,02 + € 107.730,69 (…) = € 398.816,71.
In opdracht van de heer [naam 2] zijn de volgende bedragen verwerkt in de administratie als schuld aan derden en dus meegenomen in de berekening van de bewaringspositie:
1. 1212 (
boedels): € 52.845 is verwerkt als schuld inzake de boedel T(…). Volgens de administratie van mr. [gedaagde] bedroeg het saldo ultimo 2013 nihil.
2. € 203.213,47 is verwerkt als schuld inzake de nalatenschap A(…). Conform informatie van de heer [naam 2] is van dit bedrag 90% door het Kwaliteitsfonds vergoed aan de erfgenamen. Derhalve is 10% van dit bedrag (€ 20.321,35) opgenomen in het saldo van grootboekrekening 1210 (…) en 90% (€ 182.892,12) is terug te vinden in het overzicht mutaties Kwaliteitsfonds (zie hierna). Volgens de administratie van mr. [gedaagde] bedroeg het saldo ultimo 2015 nihil.
We merken hierbij op dat door ons geen controle is uitgevoerd op juiste verwerking van de mutaties van derdengelden voor maart 2016.
(…)
Rekening-courant Kwaliteitsfonds
In het door AFAS geproduceerde bewaringsoverzicht ontbreekt de door de Stichting Kwaliteitsfonds rechtstreeks aan cliënten en belastingdienst (overdrachtsbelasting) uitgekeerde bedragen van in totaal € 551.975,50, in verband met tekorten op de derdengeldenrekening van mr. [gedaagde] . Ook dit overzicht is aan deze rapportage toegevoegd (
zie bijlage 4: overzicht mutaties Kwaliteitsfonds). Dat bedrag is in mindering gebracht op de bewaringspositie. (…)
Tot slot merken wij op dat de door het BFT geconstateerde tekorten van in ieder geval drie dossier (…) niet zijn verwerkt in het bewaringsoverzicht. Als deze verschillen juist blijken te zijn, zou dit het tekort op de bewaringspositie vergroten.
(…)”
2.5.
[naam 1] heeft als getuige onder meer het volgende verklaard:
“(…)
Ik ben vanaf januari 2019 zo zie ik in mijn rapport, betrokken in deze zaak. Ik ben toen benaderd door de heer [naam 2] . Het verzoek aan mij was om de administratie bij te werken van het notariskantoor van mr. [gedaagde] , en dan specifiek de administratie van de derdengelden. Ik denk dat ik rond januari 2019 een aanvang heb gemaakt met mijn werkzaamheden. (…)
De werkzaamheden heb ik grotendeels zelf gedaan. Incidenteel heb ik 1 of 2 keer een medewerker gevraagd vanwege drukte. De werkzaamheden hebben geduurd tot in 2021, als laatste heb ik mijn rapport gemaakt.
Met terugwerkende kracht hebben wij de boekhouding vanaf maart 2016 bijgewerkt. Zo hebben wij ook door mr. [naam 2] gelden van gepasseerde zaken geregistreerd. Dat was vanaf het moment van de waarneming door mr. [naam 2] .
U vraagt mij of ik kennis heb genomen van de bevindingen van het bureau financieel toezicht (b.f.t.). Nee, daar heb ik geen kennis van genomen. Ik heb alleen een lijstje gezien van door het b.f.t. geconstateerde verschillen. Waarop die verschillen waren gebaseerd weet ik niet.
U vraagt mij of ik geconstateerd heb of er een bewaringstekort was en wat dit bewaringstekort was. Er is een bewaringstekort geconstateerd. Ik verwijs naar mijn rapport van 5 oktober 2021. Achter de inhoud van dit rapport sta ik nog steeds.
U vraagt naar bijlage 1, de bewaringspositie. Dat is een uitdraai die is gegenereerd door het boekhoudsysteem, AFAS. AFAS is een softwarepakket. Datzelfde geldt voor de bijlage saldi dossiers. Ook dat overzicht is gemaakt met AFAS. In mijn rapport is beschreven dat uit de saldidossiers vervolgens de vorderingen op derden zijn geëlimineerd. Het resultaat daarvan staat in bijlage 1, bewaringspositie, onder het kopje verschuldigde derdengelden kortlopende zaken. Die eliminatie heb ik niet handmatig gedaan maar dat is ook iets wat het systeem doet.
(…)
U vraagt mij of er door mij een of meerdere saldi anders zijn vastgesteld dan uit de administratie bleek. Ja, daarvoor verwijs ik naar mijn rapport. Dat gaat om de boedel A(…) en de boedel T(…). Die posten bleken niet uit de boekhouding maar die zijn aangepast in overleg met de heer [naam 2] . U vraagt naar de drie dossiers met door b.f.t. geconstateerde tekorten waarvan ik in mijn rapport heb gezegd dat die niet zijn verwerkt in de bewaringspositie. Dat klopt, die verschillen bleken uit het lijstje van bureau financieel toezicht maar die verschillen waren voor mij te onzeker, ik kende de achtergrond daarvan niet en had daar geen onderliggende gegevens van.
Ik heb geen aanvullingen op wat ik in mijn rapport heb geschreven.
(…)
U vraagt mij op wat voor gegevens ik mij heb gebaseerd. Wij hebben de boekhouding bijgewerkt vanaf maart 2016 tot en met 31 augustus 2020. Dat hebben wij gedaan op basis van de dagafschriften van A.B.N. Amro van de derdengeldrekening.
U vraagt mij of ik de gegevens die in de boekhouding zaten heb gecontroleerd. Wij hebben niet de gegevens in de boekhouding van voor maart 2016 gecontroleerd. Die posten uit de boekhouding zijn niet gecontroleerd. Wij hebben de mutaties vanaf maart 2016 niet geverifieerd aan de hand van bijvoorbeeld een nota van afrekening. Ik heb mij gebaseerd op de bankafschriften.
U vraagt mij of ik zelfstandig onderzoek heb gedaan naar posten in de boekhouding. Ik heb geen onderzoek gedaan naar individuele posten. De inhoud van dossiers kende ik niet.
(…)”
2.6.
[naam 2] heeft als getuige onder meer het volgende verklaard:
“(…)
Ik ben waarnemer in het protocol van mr. [gedaagde] geweest van 5 februari 2016 tot 13 augustus 2016. Dat was een zogeheten zware waarneming. Vanaf begin 2017 ben ik feitelijk sub-waarnemer in het protocol van mr. [gedaagde] . Dat ben ik nu nog steeds.
U vraagt mij of ik als waarnemer betrokken ben geweest bij het bekijken en/of onderzoeken van de financiële administratie van het protocol van mr. [gedaagde] . Mijn antwoord daarop is ja. Het is daarbij goed om te zeggen dat er op basis van het rapport van b.f.t. indicaties waren dat er onregelmatigheden in bepaalde dossiers waren aangetroffen. Ik ben gaan uitzoeken wat er in die dossiers speelde. Daarvoor heb ik onder andere gekeken naar de financiële mutaties, de opgestelde akten en de gevoerde correspondentie. Ook heb ik in sommige gevallen derden benaderd zoals de Belastingdienst en cliënten in het protocol van mr. [gedaagde] .
(…) Ik heb [naam 1] gevraagd om de administratie bij te werken en om een goede berekening van het bewaringstekort te maken. De civiele procedure liep toen al. Er was een bewaringstekort geconstateerd maar een goede berekening daarvan ontbrak nog.
U vraagt mij naar de opmerkingen in het rapport van [naam 1] waarin staat dat in mijn opdracht de bedragen in de boedel T(…) en de nalatenschap A(…) zijn vastgesteld. Het klopt dat de heer [naam 1] die bedragen in mijn opdracht heeft vastgesteld. U vraagt mij op basis van welke informatie die bedragen zijn gebaseerd. Om dat uit te leggen moet ik vertellen hoe er is gefraudeerd in deze dossiers.
Ik begin met de boedel A(…). Daar stond in de boekhouding dat er een bepaald bedrag was ontvangen op de derdengeldrekening maar ik heb een discrepantie geconstateerd tussen wat er feitelijk op de derdengeldrekening was ontvangen en wat er over in de boekhouding stond. U vraagt mij hoe ik dat heb geconstateerd. Ik heb de bankafschriften erbij gepakt om te kijken wat er was overgemaakt naar de derdengeldrekening van het notariskantoor. Ook heb ik bij de bank nagevraagd of die bankafschriften juist waren om er zeker van te zijn dat die niet vervalst waren. Daarnaast heb ik aan de erfgenamen gevraagd om te overleggen wat zij hebben ontvangen van de derdengeldrekening. Dat heb ik gevraagd door aan hen een verklaring te vragen. Het ging om drie goede doelen. Zij hebben een verklaring afgegeven over wat zij hadden ontvangen. Ik heb bij hen ook gevraagd wat zij destijds aan correspondentie hadden gekregen van het notariskantoor [gedaagde] . Ik weet niet meer of ik ook bankafschriften heb gezien van de bedragen die van de derdengeldrekening aan die drie goede doelen zijn overgemaakt. Ik heb mij met name gefocust op het bedrag wat er op de derdengeldrekening was binnengekomen.
U vraagt mij over de boedel T(…). Dat is een beetje een curieus verhaal. Op een gegeven moment meldde zich een erfgename van een nalatenschap die al 10 tot 12 jaar daarvoor was afgewikkeld met de mededeling dat zij van de Belastingdienst een brief had gekregen dat er niet langer uitstel werd verleend en dat er binnen 14 dagen erfbelasting moest worden betaald. Ik ben toen in de zaak gedoken en heb gezien dat er ooit uitstel van betaling was gevraagd van de Belastingdienst. Die erfbelasting is nooit overgemaakt naar de Belastingdienst. Dit is bij de Belastingdienst lange tijd blijven hangen want zij zijn pas jaren later gaan invorderen. Het bleek dat er nog een bedrag van ruim 52.000,- aan erfbelasting openstond. Ik heb de rekening en verantwoording gezien die de erfgename destijds had ontvangen van notariskantoor [gedaagde] . In die rekening en verantwoording was geveinsd dat de erfbelasting al was betaald.
U vraagt mij naar de door het kwaliteitsfonds voorgeschoten bedrag van ruim 551.000,-. U zegt mij dat in het rapport van [naam 1] staat dat hij die gegevens over die door het kwaliteitsfonds betaalde bedragen heeft verwerkt op basis van opgave van mij en dat [naam 1] heeft gezegd dat hij niet heeft gecontroleerd of die bedragen daadwerkelijk zijn uitgekeerd. Het klopt dat [naam 1] die bedragen op mijn opgave heeft verwerkt. Daar liggen cessieaktes aan ten grondslag. (…)
Als het gaat om de door het kwaliteitsfonds betaalde bedragen was het zo dat ik een casus aandroeg met het verzoek aan het kwaliteitsfonds om de betaling voor te schieten waarop de cliënten nog recht hadden. Ik kreeg van het kwaliteitsfonds vaak per badge het bericht dat er betalingen waren gedaan. Soms kreeg ik ook terugkoppeling van cliënten zelf dat er was betaald. Ik heb aan de heer [naam 1] verzocht om al die betalingen van het kwaliteitsfonds te verwerken in de boekhouding.
(…)
Het saldo op de derdengeldrekening is sinds 31 augustus 2020 slechts marginaal gewijzigd. ABN Amro schrijft automatisch bankkosten af. Daarnaast is waarschijnlijk negatieve rente in rekening gebracht.”
2.7.
In het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 6 januari 2022 is [gedaagde] veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden wegens het meermalen plegen van valsheid in geschrift en het feitelijk leiding geven aan verduistering en witwassen door zijn notariskantoor. In het bijzonder over de boedel A heeft de strafrechter in het vonnis geoordeeld dat [gedaagde] valselijk een financieel eindoverzicht nalatenschap A heeft opgemaakt en/of heeft laten opmaken, en een geldbedrag van € 203.213,47, toebehorend aan de erven van A, heeft verduisterd. In het vonnis staat hierover:
“(…)
G) Financieel eindoverzicht nalatenschap A(…).
Verdachte is als executeur en notaris betrokken bij de afwikkeling van een nalatenschap van de in 2013 overledene A(…). Ten tijde van het overlijden stond op de Robecorekening van de overledene een saldo van € 329.812,47. [gedaagde] neemt echter in zijn rekening en verantwoording aan de erfgenamen een banksaldo van € 126.599 op en keert ook op basis van dit lagere bedrag uit aan de erfgenamen. Dit wordt ondersteund door de aangifte van BFT en de aangifte van [naam 2] . Uit het rapport van BFT komt naar voren dat een verklaring voor het opnemen van dit lagere bedrag niet in het dossier is aangetroffen. (…) [
de boekhouder van [gedaagde] ,toevoeging rechtbank] heeft hierover verklaard dat hij dit heeft uitgevoerd maar dat verdachte dit heeft bepaald om de liquiditeitstekorten op te lossen. De rechtbank is op basis van deze stukken van oordeel dat dit document vals is nu er een onjuist bedrag als banksaldo is opgenomen.
(…)
Nalatenschap A(…)
(…) In het dossier van de nalatenschap van A(…) is op 27 februari 2014 op de derdengeldenrekening van verdachte (…) een bedrag van € 329.812,47 ontvangen in verband met het opheffen van de Robecorekening (…) van A(…). Dit bedrag is op 27 februari 2014 administratief geboekt in dossier (…) op naam van de nalatenschap van A(…). Een deel van dit bedrag, € 203.213,47, is op diezelfde datum administratief overgeboekt naar het dossier van (…). Uit het dossier en de administratie blijkt niets van een koppeling tussen deze twee dossiers. In de eindafrekening van deze nalatenschap is als aan de erven toekomend banksaldo het bedrag van € 126.599 opgenomen. Reeds hierdoor is de rechtspersoon als heer en meester over het aan de erven A(…) toebehorende bedrag van € 203.213,47 gaan beschikken en heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van dat bedrag. Voor zover kenbaar voor de erven A(…) kwam hen immers slechts € 126.599 toe en op basis van dat bedrag is ook aan hen uitgekeerd. De rest van het bedrag is niet meer beschikbaar gekomen voor deze erven (…). Uit de financiële kaart van dit dossier blijkt dat de rechtspersoon op 27 februari 2014 het onjuiste banksaldo heeft geregistreerd en dit op de eindafrekening in 2015 heeft opgenomen die aan de erven is verstrekt. (…)”
2.8.
In zijn conclusie na enquête heeft [eisers] zich op het standpunt gesteld, samengevat, dat met de getuigenverklaringen en de overgelegde stukken de omvang van het bewaringstekort is komen vast te staan.
2.9.
[gedaagde] heeft zich in zijn conclusie na enquête op het standpunt gesteld dat [eisers] niet is geslaagd in het bewijs over de hoogte van het bewaringstekort. Daartoe voert [gedaagde] het volgende aan. [naam 1] heeft verklaard dat hij geen kennis heeft genomen van de bevindingen van het Bureau Financieel Toezicht (BFT). Dat betekent dat de financiële gegevens waarop [naam 1] zijn verdere boekhoudkundige werkzaamheden heeft gebaseerd niet door hem objectief zijn geverifieerd. [naam 1] heeft zich gebaseerd op datgene wat hem door of namens [eisers] is voorgehouden en hij heeft daaraan geen zelfstandige expertise gewijd. Hoe het bewaringstekort oorspronkelijk tot stand is gekomen, kon [naam 1] niet aangeven. De juistheid van de gestelde omvang van het tekort heeft [naam 1] niet kunnen vaststellen. Verder is opvallend dat de boedels A en T niet blijken uit de boekhouding, maar in overleg met [naam 2] zijn aangepast zonder dat is gebleken van een objectieve onafhankelijke vaststelling van de tekorten. Om de berekening van het bewaringstekort van sluitend bewijs te kunnen voorzien, moet de totstandkoming van het bedrag uit maart 2016 worden gecontroleerd en geverifieerd. [naam 1] heeft geen onderzoek gedaan naar de individuele posten of anderszins. [naam 1] heeft zijn werkzaamheden volledig op geleide van [naam 2] uitgevoerd en is afgegaan op hetgeen door [naam 2] werd aangedragen. Onduidelijk blijft ook op welke wijze [naam 1] de bedragen die wel konden worden voldaan vanaf de derdenrekening wel of niet heeft meegenomen in de vaststelling van het bewaringstekort. Aan de verklaring van [naam 1] moet bij gebrek aan voldoende nadere onderbouwing worden voorbijgegaan. [naam 2] is partijgetuige en daaruit valt geen aanvullend bewijs te destilleren, aldus steeds [gedaagde] .
2.10.
De rechtbank acht bewezen dat het bewaringstekort (ten minste) € 285.166,07 bedraagt. Daartoe is het volgende redengevend.
2.11.
In zijn rapport van 5 oktober 2021 en in de door hem als getuige afgelegde verklaring heeft [naam 1] zijn werkzaamheden beschreven en een toelichting gegeven op de berekende bewaringspositie. Daaruit blijkt dat [naam 1] voor zijn werkzaamheden en de berekening van de bewaringspositie als vertrekpunt heeft genomen de gegevens in de boekhouding van de notarispraktijk van [gedaagde] per eind februari 2016. Dat is naar het oordeel van de rechtbank een logisch vertrekpunt. [gedaagde] heeft geen argumenten aangevoerd waarom bij wijze van uitgangspunt niet van de gegevens uit zijn eigen boekhouding zou kunnen worden uitgegaan. Anders dan [gedaagde] betoogt, kan hier ook niet de eis worden gesteld dat [naam 1] alle individuele posten in de boekhouding had moeten onderzoeken en verifiëren.
2.12.
Uit het rapport en de verklaring van [naam 1] blijkt dat de boekhouding door hem verder is bijgewerkt op basis van de bankafschriften van de derdengeldenrekening en dat bij de berekening van de bewaringspositie gebruik is gemaakt van de software van het boekhoudkundig systeem (AFAS), dat de bewaringspositie automatisch berekent.
2.13.
[naam 1] heeft in opdracht van [naam 2] het saldo in twee dossiers (boedel A en boedel T) anders vastgesteld dan uit de boekhouding bleek. Dat er grond was voor deze correcties acht de rechtbank voldoende komen vast te staan. Dat het in de boekhouding opgenomen saldo in boedel A onjuist was, blijkt uit het vonnis van de strafrechter (zie 2.7) en de verklaring van [naam 2] (zie 2.6). In het vonnis van de strafrechter is bewezen verklaard dat [gedaagde] in boedel A valsheid in geschrift heeft gepleegd en een bedrag van € 203.213,47 heeft laten verduisteren. De rechtbank is verder van oordeel dat ook het saldo in boedel T, zoals dat was vermeld in de boekhouding van [gedaagde] , onjuist was. Met de verklaring van [naam 2] (die niet als partij-getuige in de zin van artikel 164 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is aan te merken) en de nader door [eisers] overgelegde correspondentie in het dossier T is namelijk komen vast te staan dat in de rekening en verantwoording, die [gedaagde] aan de erfgenamen in boedel T had gestuurd, was vermeld dat door het notariskantoor namens de erfgenamen een bedrag van € 52.813,- aan erfbelasting aan de Belastingdienst was betaald, terwijl dat bedrag in werkelijkheid niet was betaald. De betreffende erfgename zag zich jaren later alsnog geconfronteerd met een aanslag erfbelasting van de Belastingdienst.
2.14.
Dat [naam 1] geen kennis heeft genomen van de volledige bevindingen van het BFT doet geen afbreuk aan [naam 1] bevindingen, aangezien [naam 1] de eigen boekhouding van [gedaagde] tot uitgangspunt heeft genomen. [naam 1] heeft blijkens zijn verklaring wel een lijstje gezien van de door BFT in meerdere dossiers geconstateerde tekorten, maar heeft in een drietal dossiers die tekorten niet overgenomen omdat hij de achtergrond daarvan niet kende en hij daar de onderliggende gegevens niet van had. Deze werkwijze getuigt naar het oordeel van de rechtbank juist van zorgvuldigheid en daaruit blijkt eerder dat het bewaringstekort mogelijk nog groter is dan [naam 1] heeft vastgesteld.
2.15.
Voor de berekening van de bewaringspositie heeft [naam 1] ten slotte de betalingen in aanmerking genomen die door het Kwaliteitsfonds zijn voorgeschoten. Niet in geschil is dat die betalingen zijn gedaan.
2.16.
Wanneer het rapport en de getuigenverklaring van [naam 1] in samenhang worden bezien met de verklaring van [naam 2] en de verdere schriftelijke stukken in het dossier is daarmee bewezen dat het bewaringstekort (ten minste) € 285.166,07 bedraagt. [gedaagde] heeft overigens ook niets concreets tegenover het bewijsmateriaal van [eisers] gezet.
2.17.
Aangezien [eisers] is geslaagd in het bewijs en [gedaagde] aansprakelijk is voor het bewaringstekort, is de gevorderde veroordeling tot betaling van het bedrag van dat tekort door [gedaagde] aan hetzij [eiser] , hetzij het Kwaliteitsfonds toewijsbaar (zie ook r.o. 4.10 en 4.11 van het tussenvonnis). De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de datum van de dagvaarding (11 maart 2016).
De waarnemingskosten
2.18.
In het tussenvonnis is [eisers] , wat betreft dat deel van de waarnemingskosten dat ziet op de honoraria van de waarnemers en de verschotten, in de gelegenheid gesteld om een nieuw exemplaar van de als productie 16 verstrekte specificaties van de waarnemers over te leggen zonder dat daarbij gegevens zijn weggelakt. Daarnaast is [eisers] in de gelegenheid gesteld bij akte de declaraties van de waarnemers van een schriftelijke onderbouwing te voorzien en inzichtelijk te maken welke werkzaamheden in het protocol van [gedaagde] zijn verricht.
2.19.
[eisers] heeft bij akte van 23 februari 2022 als productie 16A een nieuw exemplaar van productie 16 overgelegd zonder dat daarin gegevens zijn weggelakt. In de akte van 23 februari 2022 heeft [eisers] ook een nadere toelichting gegeven op de werkzaamheden ten behoeve van de waarneming en daarbij mede verwezen naar de als productie 27 overgelegde notitie van [naam 2] van 22 februari 2022.
2.20.
[gedaagde] heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet (tijdig) inhoudelijk gereageerd op de akte van [eisers]
2.21.
De rechtbank stelt vast dat met de overgelegde productie 16/16A op gedetailleerde wijze opgave is gedaan van de gedurende de waarneming door de waarnemers in het protocol van [gedaagde] bestede tijd. Verder bevatten de akte van [eisers] van 23 februari 2022 en de daarbij als productie 27 gevoegde notitie een uitvoerige toelichting over de aard en de noodzaak van de verrichte waarnemingswerkzaamheden. Ook bevat de akte waar nodig een toelichting op de door de waarnemers ingediende declaraties. Daarmee is voldoende inzichtelijk welke werkzaamheden in het protocol van [gedaagde] zijn verricht. Nu [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd tegen die nadere toelichting gaat de rechtbank ervan uit dat de waarnemingskosten in redelijkheid zijn gemaakt. Uit artikel 29a aanhef en onder b van de Wet op het notarisambt (Wna) volgt dat [gedaagde] als vervangen notaris persoonlijk aansprakelijk voor de kosten van waarneming van zijn protocol. Hij moet die kosten dus betalen.
2.22.
Met betrekking tot de andere gevorderde waarnemingskosten (te weten accountancykosten en kantoorkosten) van € 80.109,26 is in het tussenvonnis al geoordeeld dat [gedaagde] die kosten moet betalen.
2.23.
In totaal zal [gedaagde] dus worden veroordeeld om een bedrag van € 392.383,34 (€ 312.274,08 + € 80.109,26) ter zake van waarnemingskosten te betalen aan [eiser] . De hierover gevorderde wettelijke rente is vanaf 1 maart 2021 eveneens toewijsbaar. Hiermee komt de rechtbank terug van haar beslissing in het tussenvonnis dat de wettelijke rente over het bedrag van € 80.109,26 vanaf 22 april 2020 toewijsbaar is, nu deze beslissing onjuist is in het licht van de (laatste) wijziging van eis van [eisers] (van 1 maart 2021).
Slotsom en beslag- en proceskosten
2.24.
Hetgeen hiervoor is overwogen, leidt – mede gelet op hetgeen reeds in het tussenvonnis is overwogen en beslist – tot de hierna onder de beslissing opgenomen beslissingen.
2.25.
[eisers] heeft ten slotte vergoeding van de kosten van de beslagen en de kosten van het geding gevorderd.
2.26.
Op 12 februari 2016 is – na daartoe strekkend verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 11 februari 2016 – conservatoir beslag gelegd ten laste van [gedaagde] . De vordering tot vergoeding van de beslagkosten is op grond van artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 521,30 aan verschotten, € 288,00 aan griffierecht en € 3.214,00 aan salaris advocaat.
2.27.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 95,68
- griffierecht € 3.843,00
- getuigentaxe € 120,00
- salaris advocaat
€ 14.463,00(4,5 punt x tarief € 3.214,00)
Totaal € 18.521,68
2.28.
De nakosten zijn ambtshalve toewijsbaar en worden begroot zoals hieronder vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] verplicht is het tekort in het saldo van de kwaliteitsrekening bij de ABN AMRO Bank onder nummer [rekeningnummer] terstond aan te vullen en dat [gedaagde] ter zake daarvan aansprakelijk is jegens de gezamenlijke rechthebbenden;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 285.166,07 (zegge: tweehonderdvijfentachtigduizend honderdzesenzestig euro en zeven eurocent), zijnde het tekort in het saldo van de kwaliteitsrekening, aan hetzij [eiser] , hetzij het Kwaliteitsfonds, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 11 maart 2016 tot de dag van volledige betaling;
3.3.
verklaart voor recht dat de praktijk van [gedaagde] sinds 5 februari 2016 wordt voortgezet door [eiser] en diens voorgangers voor rekening en risico van [gedaagde] op grond van waarneming ex artikel 28 c en d van de Wna en dat [gedaagde] de kosten daarvan dient te vergoeden;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding van de kosten van de waarneming, thans begroot op € 392.383,34 (zegge: driehonderdtweeënnegentigduizend driehonderddrieëntachtig euro en vierendertig eurocent), en tot betaling van dat bedrag aan [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 maart 2021 tot de dag van volledige betaling;
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 4.023,30,
3.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 18.521,68,
3.7.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de zijde van [eisers] begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.8.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen in 3.2 en 3.4 tot en met 3.7 uitvoerbaar bij voorraad;
3.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, bijgestaan door mr. E.C. Kleverlaan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022.