ECLI:NL:RBAMS:2022:821

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
13/272321-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot diefstal met geweld en afpersing; bewezenverklaring valsheid in geschrift en witwassen

Op 4 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot diefstal met geweld, afpersing, valsheid in geschrift en witwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot diefstal met geweld en afpersing, omdat er geen bewijs was voor een begin van uitvoering. Ook de voorbereiding van deze misdrijven kon niet wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank oordeelde dat de aangetroffen voorwerpen in de auto van de verdachte niet voldoende bewijs boden voor een misdadig doel. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan het dragen van een opvouwbaar mes en aan valsheid in geschrift, omdat hij valse documenten had verstrekt aan zijn verhuurder. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan witwassen, omdat er grote contante bedragen op zijn bankrekeningen waren gestort zonder legale herkomst. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 15 maanden op, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partij, Liander N.V., werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van de diefstal van elektriciteit was vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/272321-20 (A) en 13/115806-20 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 4 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
door verdachte opgegeven verblijfadres: [adres verdachte] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Lommers, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. El Farougui, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt
in zaak A– kort gezegd – ervan beschuldigd dat hij zich in Amstelveen heeft schuldig gemaakt aan:
1.
primair:medeplegen van poging tot diefstal met geweld en/of poging tot afpersing van goederen van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in de periode van 28 oktober 2020 tot en met 29 oktober 2020;
subsidiair: medeplegen van voorbereiding van diefstal met geweld en/of afpersing in vereniging door een mes, handschoenen, ducttape, een mobiel met GPS-tracker en inbrekerswerktuigen daarvoor voorhanden te hebben in de periode van 28 oktober 2020 tot en met 29 oktober 2020;
2. het dragen van een opvouwbaar mes, waarvan redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om te dreigen en/of letsel aan personen toe te brengen op 29 oktober 2020.
Verdachte wordt
in zaak B– kort gezegd – ervan beschuldigd dat hij zich in Amsterdam, althans in Nederland, samen met één of meer anderen, heeft schuldig gemaakt aan:
1. (schuld)witwassen van geldbedragen* in de periode van 1 januari 2017 tot en met 16 juli 2019:
de bankrekening NL07 INGB 0670 3983 22
* € 17.504,60 (contante stortingen)
* € 16.818,71 (bijschrijvingen)
* € 19.929,44 (afschrijvingen)
de bankrekening NL79 ABNA 0532 4515 38
* € 73.090,00 (contante stortingen)
* € 50.872,96 (bijschrijvingen)
* € 77.929,69 (afschrijvingen)
2. op 10 april 2019 gebruikmaking van valse geschriften als waren deze echt en onvervalst:
ad 1. werkgeversverklaring;
ad 2. salarisspecificatie december 2018 en/of januari 2019 en/of februari 2019;
ad 3. ING bankafschriften;
3. diefstal van in totaal 99 kWh elektriciteit van Liander N.V. in de periode van 25 juni 2019 tot en met 2 juli 2019.
De volledige tekst van de tenlasteleggingen is opgenomen in bijlage I van dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten – met uitzondering van het primair tenlastegelegde in zaak A onder 1 (poging diefstal met geweld/afpersing) – kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van zaak B onder 1 (witwassen) moet verdachte partieel worden vrijgesproken van medeplegen en van de geldbedragen die vanaf de bankrekeningen van verdachte zijn afgeschreven (in totaal € 97.859,13).
3.2.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte van het tenlastegelegde in zaak A onder 1 en in zaak B onder 3 vrij te spreken.
Ten aanzien van zaak B onder 1 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat alleen de contant gestorte geldbedragen op de bankrekeningen van verdachte (in totaal € 90.594,60) kunnen worden meegenomen bij een bewezenverklaring van witwassen, zodat geen sprake is van dubbeltelling(en) vanwege het online gokken met het gestorte geld. Medeplegen kan niet worden bewezen en er moet een kortere periode worden aangenomen.
Zowel in zaak A als in zaak B refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, gelet op de bekennende verklaringen van verdachte, ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Zaak A
Feit 1 primair – vrijspraak poging tot diefstal met geweld en/of poging tot afpersing
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld en/of afpersing, nu geen sprake is geweest van een begin van uitvoering. Verdachte zal daarom van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Feit 1 subsidiair – vrijspraak voorbereiding van diefstal met geweld en/of afpersing in vereniging
De rechtbank is van oordeel dat ook de voorbereiding van een diefstal met geweld en/of afpersing in vereniging niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij overweegt daartoe het volgende.
Op 28 oktober 2020, omstreeks 16.00 uur, was mevrouw [slachtoffer 1] zonder haar man thuis toen bij de voordeur van haar woning (op het adres [adres slachoffers] ) werd aangebeld en aangeklopt. Zij zag door het kijkgat een lichtgetinte man met een blauwe jas en blauwe pet voor de voordeur staan. Omdat de deuren van de lift steeds open en dicht gingen, kreeg zij de indruk dat er nog iemand stond, die de deuren open hield. Mevrouw [slachtoffer 1] heeft niet open gedaan, omdat zij de situatie niet vertrouwde. De man liep toen naar de lift. Mevrouw [slachtoffer 1] heeft haar man (aangever) gebeld. Op het moment dat aangever thuis kwam, waren de personen verdwenen.
Op 29 oktober 2020, omstreeks 12.26 uur, werd opnieuw aangebeld op voornoemd adres. Eerst bij de centrale toegangsdeur van de flat en vervolgens werd meermalen aangebeld en hard aangeklopt bij de voordeur van de woning zelf. Aangever en zijn vrouw waren beiden thuis. Aangever zag een man voor de deur staan, die zijn oor tegen de voordeur hield en bleef aankloppen. Aangever zag dat de deur van het trappenhuis werd opengehouden door een ander met zijn been. Zijn vrouw (mevrouw [slachtoffer 1] ) zag via het kijkgat van de voordeur dat dezelfde man als de dag daarvoor voor de deur stond. Na 3 of 4 minuten liep de man weg. Vervolgens heeft aangever de politie gebeld. Aangever is eigenaar van twee Indiase restaurants. Hierdoor kreeg hij de indruk dat hij mogelijk het doelwit was van een inbraak of overval.
De ter plaatse gekomen verbalisanten hebben om de hoek van het flatgebouw een auto – met draaiende motor en de banden naar buiten gedraaid – aangetroffen met drie inzittenden: verdachte (op de achterbank), medeverdachte [medeverdachte 1] (op de bestuurdersstoel) en medeverdachte [medeverdachte 2] (op de bijrijdersstoel). Aangever herkende medeverdachte [medeverdachte 1] als de persoon die voor zijn deur had gestaan. Het gegeven signalement kwam ook overeen. De auto bleek op naam te staan van de schoonmoeder van medeverdachte [medeverdachte 2] . Tijdens de doorzoeking van de auto zijn onder andere de volgende goederen aangetroffen: drie schroevendraaiers (onder de bijrijdersstoel), zwarte handschoenen (op de achterbank), een telefoon met een track- en tracemelding (in de middenconsole) en een rol duct tape (in de kofferbak). Daarnaast is op de accu onder de motorkap een tas aangetroffen met verschillende voorwerpen, waaronder een bouwsleutel, een moersleutel, een kerntrekker en schroevendraaiers. Volgens de verbalisanten ging het om zogeheten “inbrekerswerktuigen”. De verbalisanten hebben beschreven dat verdachte een zenuwachtige indruk maakte. Verdachte heeft tegenover hen verklaard dat hij een mes in zijn onderbroek droeg, waarna het mes is veiliggesteld. Uit technisch onderzoek komt naar voren dat het blijkt te gaan om een zogeheten opvouwbaar mes.
Uit de digitale gegevens van het voertuig komt naar voren dat [adres slachoffers] , de straat waar aangever woont, zowel op 28 als op 29 oktober 2020 in het navigatiesysteem is ingevoerd en dat met het voertuig op beide dagen naar dit adres is gereden kort voordat op beide dagen is aangebeld bij aangever. Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon die de politie toeschrijft aan medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt dat de telefoon op beide dagen, rond het tijdstip van de gebeurtenissen, een zendmast in de nabijheid van de woning van aangever en zijn vrouw heeft aangestraald. Het onderzoek naar de track- en trace op de aangetroffen telefoon in de middenconsole en het onderzoek naar de telefoon van verdachte, heeft niets opgeleverd.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor op 29 oktober 2020 een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. Op de zitting van 21 januari 2022 heeft verdachte verklaard dat hij in de auto zat om te kletsen, te chillen en muziek te luisteren. Hij kende alleen medeverdachte [medeverdachte 1] en had medeverdachte [medeverdachte 2] nooit eerder gezien. Verdachte heeft gezien dat de medeverdachten samen weggingen, maar hij weet niet waarheen. Naar eigen zeggen is verdachte niet uit de auto gestapt vóórdat de politie ter plaatse kwam. Hij wist niet welke goederen in de auto lagen. Verdachte droeg het mes – naar eigen zeggen – in zijn onderbroek, omdat het verboden is om zichtbaar op straat een mes te dragen. Hij gebruikte het mes, bijvoorbeeld, voor het openen van brieven.
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte zich aan het subsidiair tenlastegelegde heeft schuldig gemaakt dient de rechtbank te beoordelen of de aangetroffen voorwerpen bestemd waren voor het plegen van een diefstal met geweld en/of afpersing in vereniging. Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet worden beoordeeld of verdachte voorwerpen voorhanden heeft gehad die, afzonderlijk of gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig kunnen zijn voor het plegen van deze misdrijven. Daarnaast moet worden beoordeeld of het doel dat de verdachte voor ogen had op het plegen van deze strafbare feiten was gericht (het misdadige doel).
De rechtbank is van oordeel dat de aangetroffen voorwerpen in de auto en het mes in de onderbroek van verdachte gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm, dienstig kunnen zijn voor het plegen van een diefstal met geweld en/of afpersing in vereniging. Zo kon het mes bijvoorbeeld worden gebruikt om de aanwezige bewoners te bedreigen of geweld toe te passen. Met het gereedschap dat verbalisanten kwalificeren als inbrekerswerktuigen, kon ook op andere plekken dan een woning worden ingebroken, zoals in een kluis.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden bovendien kan worden bewezen dat medeverdachte [medeverdachte 1] diegene is geweest die op 28 en 29 oktober 2020 heeft aangebeld en, samen met een ander, voor de voordeur van de woning van aangever en zijn vrouw heeft gestaan. Dat [medeverdachte 1] twee keer is weggelopen toen niet werd open gedaan, past binnen het scenario van het plegen van een diefstal met geweld en/of afpersing, omdat daarvoor de bewoners thuis moeten zijn.
Daarnaast waren de omstandigheden waaronder verdachte en zijn medeverdachten zijn aangetroffen zeer verdacht. De motor van de auto draaide immers, verdachte kwam zenuwachtig over en een deel van het gereedschap werd bewaard op een ongebruikelijke plek voor een (rijdende) auto. Verdachte en medeverdachten hebben geen verklaring gegeven voor deze verdachte omstandigheden. Met name het mes dat in de onderbroek van verdachte is aangetroffen kon worden gebruikt om te dreigen en de rechtbank vindt de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd over de reden dat hij dat mes bij zich droeg, zeer ongeloofwaardig.
De rechtbank kan echter niet vaststellen dat verdachte samen met zijn medeverdachten het plan had om een woningoverval of afpersing te gaan plegen. Niet kan worden vastgesteld dat een van de verdachten of medeverdachte [medeverdachte 2] bij het aanbellen bij de woning aanwezig was. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de goederen die verspreid en (deels) uit het directe zicht van verdachte zijn aangetroffen in verschillende delen van de auto, met uitzondering van de zwarte handschoenen. Tot slot kan niet worden vastgesteld dat medeverdachten wisten van het mes in de onderbroek van verdachte, terwijl het voorhanden hebben van dat mes voor het plegen van een diefstal met geweld en/of afpersing een belangrijke voorwaarde lijkt te zijn.
Gelet op de hierboven genoemde feiten en omstandigheden is weliswaar sprake van een verdachte situatie, maar omdat niet overtuigend kan worden bewezen dat verdachte wist dat hij die spullen samen met zijn medeverdachten voorhanden had en voor het misdadige doel geen objectief bewijs bestaat, zal de rechtbank verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde vrij spreken.
Feit 2 – bewezenverklaring dragen opvouwbaar mes
Op basis van de bekennende verklaring van verdachte is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het dragen van een opvouwbaar mes. Uit het wapenrapport volgt dat dit een wapen is in de zin van artikel 2, lid 1, categorie IV onder 7 van de Wet Wapens en Munitie. Nu het een scherp mes betreft dat verdachte in het openbaar in zijn onderbroek bij zich droeg en de rechtbank geen geloof hecht aan verdachtes verklaring dat het een soort briefopener was, acht de rechtbank bewezen dat dat het mes bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen.
3.3.2.
Zaak B
Feit 3 – vrijspraak diefstal elektriciteit
Naar aanleiding van het aantreffen van een wietplantage in aanbouw op het adres [adres 2] , ontdekte een fraudespecialist van Liander N.V. op 2 juli 2019 dat daar een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Volgens een berekening van deze fraudespecialist werd door deze manipulatie in totaal 99 kWh afgenomen elektriciteit niet via de elektriciteitsmeter geregistreerd. Verdachte heeft verklaard dat hij deze woning sinds 10 april 2019 huurde van [verhuurder] en weer doorverhuurde aan een ander. Hoewel de rechtbank vraagtekens plaatst bij deze verklaring, kan zij op basis van het procesdossier niet vaststellen dat verdachte diegene is geweest die de elektriciteit heeft weggenomen, zodat verdachte hiervan wordt vrijgesproken.
Feit 2 – bewezenverklaring valsheid in geschrift
Verdachte heeft op de zitting bekend dat hij op 10 april 2019 geschriften waarvan de inhoud vals is – namelijk een werkgeversverklaring, salarisspecificaties van december 2018, januari 2019 en februari 2019 en ING bankschriften – heeft verstrekt aan [verhuurder] . In deze geschriften staat in strijd met de waarheid vermeld dat verdachte werkzaam is bij [bedrijf 1] te Amsterdam ( [bedrijf 1] ), bij [bedrijf 1] een arbeidscontract voor onbepaalde tijd heeft, daarvan een bruto jaarsalaris, een bruto maandsalaris (€ 4.545,80) en een netto maandsalaris (€ 3.075,70) ontvangt en dat dat netto maandsalaris maandelijks is overgeboekt vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] naar de bankrekening van verdachte. De rechtbank vindt daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, in de zin van het gebruik maken van die valse stukken. Niet kan worden bewezen dat verdachte met anderen heeft samengewerkt, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van medeplegen.
Feit 1 – bewezenverklaring witwassen
Feiten en omstandigheden
In de periode van 27 maart 2017 tot en met 5 juni 2019 zijn op de bankrekeningen van verdachte forse contante geldbedragen binnengekomen door contante stortingen en bijschrijvingen vanuit buitenlandse bankrekeningen. Daarnaast zijn in deze periode grote geldbedragen vanaf zijn bankrekeningen overgemaakt naar verschillende buitenlandse bankrekeningen. Het gaat om contante stortingen van in totaal € 90.594,60, afschrijvingen van in totaal € 97.859,13 en verschillende bijschrijvingen van in totaal € 67.691,67. Uit financieel onderzoek komt naar voren dat geen legale inkomsten (inclusief zorgtoeslag) en vermogen van verdachte bekend zijn bij de Belastingdienst over de periode van 1 januari 2017 tot en met 12 september 2018. Enkel is bekend dat verdachte € 5.645,33 aan studiefinanciering heeft ontvangen van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) in de periode van 1 januari 2017 tot en met 1 november 2018. Op 4 december 2018 heeft verdachte zich bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als thuiskapper. Verder blijkt uit de stukken dat verdachte contact heeft met personen met criminele antecedenten.
Vermoeden van witwassen
De rechtbank is van oordeel dat er geen verband kan worden vastgesteld tussen een bepaald misdrijf en de geldbedragen die op de bankrekeningen van verdachte worden gestort of op zijn bankrekeningen worden bijgeschreven. Vanwege de valsheid in geschrift om een woning te verkrijgen, waar vervolgens een hennepplantage in aanbouw is aangetroffen, de contacten met personen met criminele antecedenten, de forse contante geldbedragen die in een lange periode op de bankrekeningen van verdachte zijn gestort en bijgeschreven en de omstandigheid dat deze geldbedragen niet zijn te herleiden tot legale inkomsten van verdachte, bestaat echter wel het gerechtvaardigd vermoeden dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. In dat geval mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst hiervan. Die verklaring moet concreet zijn, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie op 19 februari 2020 een beroep gedaan op zijn zwijgrecht toen hem werd gevraagd naar de herkomst van de in de in te tenlastelegging opgenomen geldbedragen. Op 22 september 2020 is aan de raadsvrouw van verdachte een witwasbrief verstuurd om verdachte nogmaals in de gelegenheid te stellen om – binnen drie weken na ontvangst – een verklaring te geven over de herkomst van deze geldbedragen en deze verklaring te onderbouwen met stukken. Hier is nooit op gereageerd.
Witwassen (contante stortingen)
Op de zitting van 21 januari 2022 heeft verdachte over de contante stortingen op zijn bankrekeningen verklaard dat hij in de tenlastegelegde periode € 150,00 - € 200,00 per dag heeft verdiend met zijn werkzaamheden als thuiskapper. Hij werkte 4-5 dagen per week en kreeg naar eigen zeggen alleen contant uitbetaald. Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank dat de verklaring die verdachte heeft gegeven over de herkomst van de contant gestorte geldbedragen, mede vanwege de timing daarvan, niet als een min of meer verifieerbare verklaring kan worden aangemerkt. Ter zitting kon het Openbaar Ministerie de verklaring immers onmogelijk verifiëren. Verdachte heeft niets gesteld waaruit blijkt dat hij niet eerder met deze verklaring kon komen, want verdachte heeft deze verklaring in zo’n laat stadium afgelegd dat het Openbaar Ministerie daar geen onderzoek meer naar kon doen voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling op zitting. Daar komt bij dat verdachte geen te verifiëren details heeft gegeven over bijvoorbeeld zijn omzetgegevens, wie dan zijn klanten waren, etc. Dat maakt dat het in dit geval niet langer op de weg van het Openbaar Ministerie ligt om de gegeven verklaring te verifiëren. Bij gebreke aan een verifieerbare verklaring komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dat het gestorte geld – direct of indirect – uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit wist, zodat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zij de verklaring op voorhand ook hoogst onwaarschijnlijk vindt, omdat verdachte eerder bij de politie tijdens een verhoor over de hennepplantage heeft verklaard ongeveer
€ 500,00
per maandte verdienen met zijn thuiskapsalon, terwijl hij zich op de zitting in eerste instantie op zijn zwijgrecht heeft beroepen op de vraag naar de herkomst van de contante stortingen.
Witwassen (bijschrijvingen)
Ten aanzien van de geldbedragen die op de bankrekeningen van verdachte zijn bijgeschreven heeft verdachte op de zitting van 21 januari 2022 verklaard dat hij de contante stortingen heeft gebruikt als inleg om te gokken via online gokwebsites, zoals [naam goksite] . Volgens verdachte heeft hij bij dat gokken zowel gewonnen als verloren, vandaar de bij- en afschrijvingen. De verdediging heeft ter zitting een e-mail, gericht aan verdachte en afkomstig van [naam goksite] , van 18 januari 2022 overhandigd. Deze e-mail is overhandigd ter onderbouwing van het standpunt dat de bijschrijvingen van in totaal € 50.872,96 op de ABN Amro bankrekening van verdachte afkomstig zouden zijn van door [naam goksite] , via betaaldienstverlener [naam betaaldienst] , uitgekeerde gokinleg. De verdediging heeft gesteld dat de bijschrijvingen vanuit andere buitenlandse bankrekeningen op de bankrekeningen van verdachte ook afkomstig zijn van online gokwebsites, die via een betaaldienstverlener inleg of winst uitkeerden. Hiervan zijn geen bewijsstukken overgelegd.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank dat de verklaring die verdachte heeft gegeven over de herkomst van de via [naam betaaldienst] bijgeschreven geldbedragen, vanwege de timing daarvan, niet als een min of meer verifieerbare verklaring kan worden aangemerkt. Ter zitting kon het Openbaar Ministerie de verklaring immers onmogelijk verifiëren. Verdachte heeft niets gesteld waaruit blijkt dat hij niet eerder met deze verklaring kon komen, want verdachte heeft deze verklaring in zo’n laat stadium afgelegd dat het Openbaar Ministerie daar geen onderzoek meer naar kon doen voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling op zitting. Dat maakt dat het in dit geval niet langer op de weg van het Openbaar Ministerie ligt om de gegeven verklaring te verifiëren. Het voorwaardelijk verzoek van de officier van justitie om de zaak aan te houden, zodat het Openbaar Ministerie nader onderzoek kan doen naar deze stukken, behoeft dan ook geen verdere bespreking.
De verklaring dat de overige bijschrijvingen, dus niet via Earthport, ook afkomstig zouden zijn van online gokwebsites, is niet concreet gemaakt en bovendien niet min of meer verifieerbaar om dezelfde timing-reden als hiervoor beschreven.
Dat betekent dat de rechtbank tot de conclusie komt dat het niet anders kan zijn dat het giraal bijgeschreven geld op beide bankrekeningen (in totaal € 67.691,67) – direct of indirect – uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit wist, zodat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat ook als het juist is dat alle bijgeschreven bedragen afkomstig zijn van online goksites, vanwege uitgekeerde gokinleg en/of -winst, daarvoor een veroordeling voor witwassen voor de hand ligt. Immers heeft verdachte de van misdrijf afkomstige contante geldbedragen dan eerst voorhanden gehad, deze vervolgens omgezet door ze over te boeken naar online casino’s als gokinleg en daarna – al dan niet na deze te gebruiken voor gokken met bijbehorend winst of verlies – weer verworven. Daarmee zou dan de werkelijke aard en/of herkomst van de bijgeschreven geldbedragen kunnen zijn verhuld.
Witwassen (tussenconclusie)
Verdachte heeft zich al met al in de periode van 27 maart 2017 tot en met 5 juni 2019 schuldig gemaakt aan witwassen door het voorhanden hebben van in totaal € 158.286,27, welk bedrag voor € 90.594,60 bestaat uit contante stortingen en voor € 67.691,67 uit bijschrijvingen.
Partië
le vrijspraken (afschrijvingen, medeplegen en periode)
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen die zien op afschrijvingen (in totaal € 97.859,13). Medeplegen kan niet worden bewezen, omdat niet is gebleken dat verdachte met anderen heeft samengewerkt. Daarnaast kan de periode vóór 27 maart 2017 en ná 5 juni 2019 niet worden bewezen, omdat op 27 maart 2017 voor het eerst een geldbedrag op een bankrekening van verdachte is bijgeschreven en op 5 juni 2019 voor de laatste keer een geldbedrag op een bankrekening van verdachte is gestort. Verdachte zal van deze onderdelen van de tenlastegelegde periode worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
zaak A:
feit 2
op 29 oktober 2020 te Amstelveen een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een opvouwbaar mes zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen.
zaak B:
feit 1
in de periode van 27 maart 2017 tot en met 5 juni 2019 in Nederland geldbedragen*,
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf:
de ING-bankrekening
* €17.504,60
* €16.818,71
De ABN AMRO-bankrekening
* €73.090,-
* €50.872,96
feit 2
op 10 april 2019 te Amsterdam van geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
1. een werkgeversverklaring (pagina 45)
2. salarisspecificatie december 2018 en januari 2019 en februari 2019 (pagina 46, 47, 48)
3. ING bankschriften (pagina 49 tot en met 55)
opzettelijk gebruik heeft gemaakt als waren deze echt en onvervalst, bestaande het gebruik hierin dat hij, verdachte, die geschriften heeft verstrekt aan [verhuurder] , bestaande die valsheid hierin – zakelijk weergegeven – dat in die geschriften valselijk, in strijd met de waarheid, is vermeld, dat:
Ad 1. [verdachte] werkzaam zou zijn bij [bedrijf 1] te Amsterdam en een arbeidscontract heeft voor onbepaalde tijd en een brutojaarsalaris daarvan zou hebben
Ad 2. [verdachte] een bruto maandsalaris ontvangt van [bedrijf 1] van € 4.545,80 en het netto maandsalaris € 3.075,70 betreft
Ad 3. telkens een bedrag van € 3.075,70 op de rekening van [verdachte] zou zijn gestort afkomstig van bankrekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 1] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bij een bewezenverklaring van witwassen (zaak B, feit 1) benadrukt dat maximaal een gevangenisstraf van 9 maanden kan worden opgelegd, omdat volgens de verdediging alleen de contante stortingen van in totaal € 90.594,60 kunnen worden meegewogen bij de berekening van het benadelingsbedrag. Zij heeft verzocht om rekening te houden met het gegeven dat het in zaak B gaat om oudere feiten. Tot slot heeft de raadsvrouw benadrukt dat voor de tenlastegelegde feiten in beide zaken geldt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door valse gegevens te verstrekken aan de verhuurder van zijn woning. Daarmee heeft verdachte misbruik gemaakt van het geldende systeem van de Amsterdamse huizenhuurmarkt. Niet hij, maar een ander had die woning immers toegewezen gekregen, als verdachte deze valse stukken niet had gebruikt. Verdachte heeft zijn eigen financiële belangen vooropgesteld. Ook heeft verdachte het vertrouwen geschonden dat de verhuurder kennelijk had in hem en in de stukken die verdachte afgaf. De rechtbank vindt het tot slot van groot belang dat iedereen af kan gaan op de juistheid van bewijsstukken, zoals de inkomensgegevens om een huurcontract te krijgen.
Daarnaast heeft verdachte zich ruim twee jaar schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen heeft een ontwrichtende werking op het financieel en economisch verkeer en de openbare orde.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit door een opvouwbaar mes in het openbaar in zijn onderbroek te dragen onder verdachte omstandigheden.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten die de strafrechters landelijk hebben vastgesteld. Het oriëntatiepunt voor fraudedelicten met een benadelingsbedrag tussen € 125.000,00 en € 250.000,00 heeft als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 tot 12 maanden. Voor valsheid in geschrift en het dragen van het opvouwbare mes worden geen oriëntatiepunten gehanteerd.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat artikel 63 Sr van toepassing is en dat uit het strafblad van verdachte naar voren komt dat dit eerste keer is dat verdachte voor soortgelijke feiten wordt veroordeeld.
Vanwege de ontkennende houding van verdachte heeft Reclassering Nederland geen analyse kunnen opstellen ten aanzien van het delictgedrag van verdachte. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om met een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden bij verdachte gedragsverandering te bewerkstelligen.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, opleggen. Deze straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd omdat verdachte van het tenlastegelegde in zaak B onder 3 (diefstal elektriciteit) en in zaak A onder 1 (poging/voorbereiding diefstal met geweld/afpersing) wordt vrijgesproken.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp inbeslaggenomen:
- 1 STK Steekwapen (Omschrijving: G5988230, Zwart, merk: Marine (Stiletto)).
Het mes wordt onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien het in zaak A onder 2 bewezengeachte met dit mes is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij Liander N.V. vordert een bedrag van € 1.073,24 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte van het tenlastegelegde in zaak B onder 3 (diefstal elektriciteit) wordt vrijgesproken en aan hem dus geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 57, 63, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde in zaak A onder 1 en in zaak B onder 3 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde in zaak A onder 2 en in zaak B onder 1 en 2 en heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A, feit 2:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
zaak B, feit 1:
witwassen
zaak B, feit 2:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 1 STK Steekwapen (Omschrijving: G5988230, Zwart, merk: Marine (Stiletto))
Verklaart de
benadeelde partij Liander N.V. niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. P.K. Oosterling-van der Maarel en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets en L. Bergsma, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2022.