ECLI:NL:RBAMS:2022:8277

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
C/13/715400 / HA ZA 22-244
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid en forumkeuze in civiele procedure tussen investeerder en buitenlandse bank

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 december 2022 uitspraak gedaan in een incident tot onbevoegdheid, waarbij de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter ter discussie stond. De eiser, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de gedaagde, Credit Suisse (Luxemburg) S.A., toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van een overeenkomst. De eiser stelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was op basis van de Brussel I bis-Verordening, waarbij zij zich beroept op een forumkeuze in een Offering Memorandum en een Shared Services Agreement (SSA). De rechtbank oordeelde echter dat de forumkeuze in het Offering Memorandum niet rechtsgeldig was, omdat niet was aangetoond dat de eiser op de hoogte was van het bestaan van dit document. Daarnaast werd vastgesteld dat de plaats van uitvoering van de overeenkomst niet in Nederland lag, maar in Luxemburg, waar de gedaagde is gevestigd. De rechtbank verklaarde zich daarom onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van de eiser tegen het Fonds, en veroordeelde de eiser in de proceskosten. De zaak tegen Credit Suisse NL werd aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/715400 / HA ZA 22-244
Vonnis in incident van 21 december 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot (I) onbevoegdheid en
(II) vaststelling van het toepasselijk recht,
advocaat mr. K. Rutten te Utrecht,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
CREDIT SUISSE (LUXEMBOURG) S.A., NETHERLANDS BRANCH,
gevestigd te Luxemburg (Luxemburg),
gedaagde,
advocaat mr. D.J.F.F.M. Duynstee te Amsterdam,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
CREDIT SUISSE VIRTUOSO SIVAC-SIF,
gevestigd te Luxemburg (Luxemburg),
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. F.M. Peters te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiser] , Credit Suisse NL en het Fonds genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de gelijkluidende dagvaardingen van 9 februari 2020,
- de akte overlegging producties van [eiser] ,
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid tevens verzoek tot vaststelling van het toepasselijk recht van het Fonds,
  • de antwoordconclusie in het incident van [eiser] ,
  • het proces-verbaal van de op 10 november 2022 gehouden mondelinge behandeling in het incident, en de daarin vermelde (proces)stukken,
  • de akte overlegging productie (61) van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten voor zover van belang in het incident
2.1.
[eiser] is een onderneming die hoofdzakelijk investeert in onroerend goed. De heer
[naam] (hierna: [naam] ) is bestuurder van [eiser] .
2.2.
Blijkens het haar betreffende uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is Credit Suisse NL in Nederland geregistreerd als een vestiging/handelsnaam van Credit Suisse (Luxemburg) S.A. (hierna: Credit Suisse Lux). Verder blijkt dat Credit Suisse NL een bezoekadres in Amsterdam heeft en dat zeven personen binnen haar onderneming werkzaam zijn.
2.3.
Credit Suisse Lux is gevestigd in Luxemburg. Aldaar zijn bij deze onderneming 400 personen werkzaam. De CEO van Credit Suisse Lux opereert eveneens vanuit Luxemburg.
2.4.
Het Fonds is gevestigd in Luxemburg. Een
Offering Memorandumvan het Fonds van 30 september 2020 bevat een uiteenzetting over alle doelstellingen, risico’s en voorwaarden van een investering in het Fonds. Ook is daarin de volgende forumkeuze (hierna: de forumkeuze in het Offering Memorandum) opgenomen:
“Any dispute or controversy between an Investor and the Company shall be submitted to the exclusive jurisdiction of the District Court of Luxembourg City.”
2.5.
[eiser] is op 14 januari 2021 een
Agreement regarding the Provision of Shared Services by two Entities of Credit Suisse (“Shared Relationship”) - Corporate Clients(hierna ook: de SSA) aangegaan. De SSA werd gesloten tussen [eiser] , Credit Suisse Lux en Credit Suisse NL en heeft betrekking op de dienstverlening door deze laatste twee entiteiten als ‘CS Booking Location’ respectievelijk als ‘Bank’ aan [eiser] als ‘Klant’.
2.6.
De SSA luidt - voor zover hier relevant - als volgt:
“(..) Considerans
(A) De Bank is een rechtsgeldig geregistreerde vestiging van de CS Booking Location (..) in Nederland, en werkt met inachtneming van de Nederlandse gedragscode die van toepassing is op de diensten verleend door de Bank aan de Klant onder toezicht van
De Nederlandsche Bank(DNB) en de
Autoriteit Financiële Markten(AFM). (..)
(B) Bovenstaande Klant houdt activa op bewaarrekeningen en/of geldrekeningen (..) bij:
(..) (de CS Booking Location).
De CS Booking Location is een kredietinstelling geregistreerd in Luxemburg en staat onder prudentieel toezicht van de CSSF. Zij is gerechtigd om grensoverschrijdende basis-bankdiensten en - beleggingsdiensten en aanverwante diensten te verlenen en beleggingsactiviteiten uit te oefenen in Nederland vanuit haar land van vestiging. (..) De Klant heeft een rechtstreekse zakelijke relatie met de CS Booking Location en met de Bank.
(…)
1 Rol en verantwoordelijkheden van de Bank en de CS Booking Location (..)
1.1
Diensten verleend door de Bank en de CS Booking Location
De diensten verleend door de Bank hebben betrekking op de ontvangst en verzending van orders van de klant met betrekking tot financiële instrumenten, (..) hierna te noemen de ‘Diensten’). (..) De diensten verleend door de CS Booking Location aan de Klant in verband met de Gedeelde Relatie hebben met name betrekking op rekeningadministratie, orderuitvoering en -bewaringsdiensten (..).
(..)
8 Plaats van uitvoering, rechtskeuze, bevoegde rechtbank
8.1. (1)
De plaats van uitvoering voor alle transacties gesloten tussen de Klant en de CS Booking Location en voor alle diensten verleend door de CS Booking Location is de statutaire zetel van de CS Booking Location in de stad Luxemburg, (..), voor beide partijen. (..)
(2) De plaats van uitvoering voor alle Diensten verleend door de Bank is het geregistreerde adres van de Bank in Amsterdam, Nederland, voor beide partijen. (..)
(2) Onverminderd de uiteenlopende wettelijke bepalingen betreffende de bevoegde rechtbank, vallen alle juridische geschillen tussen de Klant en de Bank binnen de bevoegdheid van de rechtbanken in Amsterdam, Nederland. (..)”
Het hiervoor weergegeven artikel 8.3 lid 2 wordt hierna ook aangeduid als de forumkeuze in de SSA.
2.7.
Bij e-mail van 4 februari 2021 heeft [naam] namens [eiser] aan Credit Suisse NL akkoord gegeven op een investering van € 25 miljoen door [eiser] in een subfonds van het Fonds, genaamd het
Credit Suisse (Lux) Supply Chain Finance Fund Capitalisation(hierna: het Subfonds). Op grond van deze order ontving [eiser] voor het bedrag van haar investering
unitsin het Subfonds.

3.Het geschil

in de hoofdzaak
3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Ten aanzien van Credit Suisse NL
1. een verklaring voor recht dat Credit Suisse NL toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de SSA, dan wel onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld;
Ten aanzien van het Fonds
2. een verklaring voor recht dat [eiser] de overeenkomst tot aankoop van de units in het Subfonds heeft vernietigd op 16 oktober 2021, dan wel vernietiging van de overeenkomst tot aankoop van de units in het Subfonds, en veroordeling van het Fonds tot betaling aan [eiser] van € 8.533.589, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2021;
3. subsidiair een verklaring voor recht dat het Fonds onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld;
Zowel ten aanzien van Credit Suisse NL als ten aanzien van het Fonds
4. Credit Suisse NL en het Fonds hoofdelijk, althans ieder voor een gelijk deel, te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 8.364.821 en $ 19.782.515 (voor het project Bonaire), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 4 februari 2021, dan wel tot betaling van de door [eiser] geleden schade, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 4 februari 2021;
5. Credit Suisse NL en het Fonds hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 6.775;
6 en 7: hoofdelijke veroordeling van Credit Suisse NL en het Fonds in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de nakosten.
3.2.
[eiser] legt – kort samengevat – het volgende aan haar vorderingen ten grondslag.
Ten aanzien van Credit Suisse NL
3.3.
Credit Suisse NL heeft [eiser] onjuist, dan wel onvolledig geadviseerd met betrekking tot de investering in het Subfonds. Hierdoor is Credit Suisse NL toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de SSA en in de nakoming van de op haar rustende contractuele zorgplicht (artikel 7:401 Burgerlijk Wetboek (BW). Bovendien heeft Credit Suisse NL hiermee de op haar rustende precontractuele zorgplicht jegens [eiser] geschonden en zich schuldig gemaakt aan het verstrekken van misleidende informatie in de zin van artikel 6:194 BW over het Subfonds, en onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld.
Ten aanzien van het Fonds
3.4.
[eiser] heeft als gevolg van inlichtingen van het Fonds gedwaald over de karakteristieken en risico’s verbonden aan de investering in het Subfonds. Daarmee heeft het Fonds artikel 6:228 lid 1 sub a (inlichting wederpartij) dan wel sub b (uitgebleven inlichting wederpartij) BW geschonden. Als het Fonds deze onjuiste inlichtingen niet had verschaft en [eiser] correct had geïnformeerd, had [eiser] nooit geïnvesteerd in het Subfonds. Het voorgaande levert ook onrechtmatig handelen en het openbaar maken van misleidende informatie in de zin van 6:194 BW op.
Ten aanzien van de internationale bevoegdheid (Credit Suisse NL en het Fonds)
3.5.
De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter (te Amsterdam) ten aanzien van Credit Suisse NL baseert [eiser] op artikel 25 van de Brussel I bis-Verordening [1] (hierna: Brussel I bis), vanwege de forumkeuze in de SSA. Daarnaast baseert zij die bevoegdheid ook op artikel 4 Brussel I bis op grond van de woonplaats van Credit Suisse NL, omdat zij haar hoofdvestiging in Nederland heeft. Ten aanzien van het Fonds baseert [eiser] deze bevoegdheid op artikel 8 lid 1 Brussel I bis, omdat Credit Suisse NL volgens [eiser] als ankergedaagde fungeert. Subsidiair baseert [eiser] de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter op artikel 7 lid 1 onder a Brussel I bis, omdat de order tot aankoop van de units als plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt geldt in de zin van dit artikel, aldus steeds [eiser] .
3.6.
Het Fonds heeft in de hoofdzaak nog niet van antwoord gediend.
in het incident
(I) incidentele vordering tot onbevoegdverklaring
3.7.
Het Fonds vordert dat de rechtbank Amsterdam zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de vorderingen van [eiser] jegens het Fonds, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.8.
Het Fonds legt aan deze vordering het volgende ten grondslag. De Luxemburgse rechter is exclusief bevoegd op grond van artikel 25 Brussel I bis vanwege de forumkeuze in het Offering Memorandum. Subsidiair stelt het Fonds dat het beroep van [eiser] op artikel 8 lid 1 Brussel I bis niet opgaat. Credit Suisse NL kan niet als ankergedaagde in de zin van dat artikel worden aangemerkt, omdat de bevoegdheid ten aanzien van haar niet is gebaseerd op haar woonplaats. Bovendien bestaat geen samenhang tussen de tegen Credit Suisse NL en het Fonds ingestelde vorderingen, en is voor het Fonds niet voorzienbaar dat zij voor de Nederlandse rechter zou moeten verschijnen. Ook de bevoegdheidsregels in artikel 7 lid 1 en lid 2 Brussel I bis bieden geen basis voor internationale bevoegdheid.
3.9.
In het geval de rechtbank het bevoegdheidsverweer verwerpt, verzoekt het Fonds in de gelegenheid te worden gesteld om tegen het vonnis in incident tussentijds hoger beroep in te stellen.
(II) (voorwaardelijk) incidenteel verzoek tot vaststelling van toepasselijk recht
3.10.
Het Fonds verzoekt – subsidiair, voor zover de rechtbank Amsterdam wel internationaal bevoegd is – het toepasselijk recht vast te stellen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.11.
Het Fonds legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag. In het Offering Memorandum is een rechtskeuze voor Luxemburgs recht opgenomen. Subsidiair geldt dat uit de toepassing van de verordeningen Rome I en Rome II volgt dat Luxemburgs recht op de vorderingen van [eiser] toepasselijk is.
3.12.
[eiser] voert in beide incidenten verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, en ook tot afwijzing van het verzoek tot openstelling van tussentijds hoger beroep, met veroordeling van het Fonds in de proceskosten.
3.13.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - indien nodig - nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

(I) incidentele vordering tot onbevoegdverklaring

4.1.
De vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, moet worden beantwoord aan de hand van de reeds genoemde Brussel I bis-Verordening, omdat het geschil zowel materieel als temporeel onder het toepassingsgebied van die verordening valt. De bepalingen van deze verordening moeten worden geïnterpreteerd aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) over deze regeling en de voorlopers daarvan.
4.2.
Artikel 4 lid 1 Brussel I bis geeft de hoofdregel: zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. Terecht is tussen partijen niet in geschil dat de Nederlandse rechter in deze zaak aan die bepaling geen rechtsmacht kan ontlenen jegens het Fonds.
Forumkeuze in het Offering Memorandum
4.3.
De Brussel I bis-Verordening geeft ook enkele bijzondere bevoegdheidsregels, waaronder de in artikel 25 van de verordening opgenomen regel dat het door partijen aangewezen gerecht exclusief bevoegd is. Het Fonds beroept zich op deze regel en stelt dat de forumkeuze in het Offering Memorandum een rechtsgeldige forumkeuze in de zin van dit artikel is. Indien het beroep van het Fonds slaagt, leidt dat ertoe dat niet de Nederlandse rechter maar de Luxemburgse rechter bevoegd is.
4.4.
Artikel 25 van de Brussel I bis bepaalt dat, indien de partijen, ongeacht hun woonplaats, schriftelijk een gerecht van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, dit gerecht in beginsel exclusief bevoegd is. Op grond van de rechtspraak van het HvJ EU moet concreet worden onderzocht of een forumkeuzebeding daadwerkelijk het voorwerp heeft uitgemaakt van een wilsovereenstemming tussen partijen die duidelijk en nauwkeurig tot uiting komt, waarbij in elk geval moet zijn voldaan aan één van de door artikel 25 punt 1 onder a t/m c Brussel I bis toegelaten vormen van een forumkeuze-overeenkomst.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat [eiser] met haar vorderingen tegen het Fonds vernietiging vordert van de aankoop van de ‘units’ in het Subfonds op grond van dwaling, althans een verklaring voor recht dat het Fonds onrechtmatig heeft gehandeld, een en ander wegens onjuiste informatieverstrekking. Bij deze door [eiser] aangeduide aankoop gaat het om de door [eiser] aan het Fonds verstrekte order tot uitgifte van de units, na tussenkomst van Credit Suisse NL en Credit Suisse Lux als ‘CS Booking Location’. Het Offering Memorandum, waarin de forumkeuze is opgenomen, geeft een uiteenzetting over alle doelstellingen, risico’s en voorwaarden van een investering in het Fonds, en betreft daarmee een prospectus over het Fonds.
4.6.
Tussen partijen is dus sprake van een rechtsbetrekking waarbij [eiser] als derde effecten (‘units’) bij een tussenpersoon (in dit geval Credit Suisse NL en Credit Suisse Lux) heeft verkregen van een emittent (het Fonds, althans het Subfonds). Op grond van de rechtspraak van het HvJ EU kan in een dergelijk geval een in een prospectus opgenomen forumkeuzebeding slechts aan de verkrijgende derde worden tegengeworpen, indien komt vast te staan: i) dat het beding geldig is in de betrekkingen tussen de emittent en de financieel tussenpersoon, ii) dat betrokken derde, door op de secundaire markt op die effecten in te schrijven, krachtens het toepasselijke nationale recht die tussenpersoon is opgevolgd in de aan diezelfde effecten verbonden rechten en verplichtingen, en iii) dat de betrokken derde de mogelijkheid heeft gehad kennis te nemen van het prospectus waarin dat beding in opgenomen (HvJ EU 20 april 2016, ECLI:EU:C:2016:282,
Profit Investment/Ossi).
4.7.
Uit de stellingen van het Fonds en uit het dossier kan niet worden afgeleid dat in dit geval aan de drie hiervoor genoemde vereisten is voldaan. Zo heeft [eiser] niet gesteld en is ook niet gebleken dat [eiser] voorafgaand aan de order gewezen is op het bestaan van het Offering Memorandum, of dat het Offering Memorandum eenvoudig raadpleegbaar was voor [eiser] . Daardoor kan niet worden geconcludeerd dat [eiser] de mogelijkheid heeft gehad kennis te nemen van het prospectus waarin het forumkeuzebeding is opgenomen. Omdat niet wordt voldaan aan dit derde vereiste, en overigens ook niet aan de eerste twee vereisten, is in de rechtsbetrekking tussen [eiser] en het Fonds geen sprake van een rechtsgeldige forumkeuze in de zin van artikel 25 Brussel I bis. De rechtbank zal hierna beoordelen of zij internationaal bevoegd is op grond van één van de andere bevoegdheidsregels van de Brussel I bis-Verordening.
Alternatieve bevoegdheidsregels
4.8.
[eiser] beroept zich op verschillende in de Brussel I bis-Verordening opgenomen alternatieve bevoegdheidsregels. Uit de considerans bij de verordening en de rechtspraak van het HvJ EU volgt dat deze regels gebaseerd zijn op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken. Het bestaan van een nauwe band moet zorgen voor rechtszekerheid en de mogelijkheid vermijden dat de gedaagde wordt opgeroepen voor een gerecht van een lidstaat dat door hem redelijkerwijs niet voorzienbaar was (considerans onder 16). De bijzondere bevoegdheidsregels moeten restrictief worden uitgelegd (HvJ 27 september 1988, ECLI:EU:C:1988:459,
Kalfelis/Schröder). Die uitleg mag zich enkel uitstrekken tot de in die verordening uitdrukkelijk bedoelde gevallen (HvJ 11 oktober 2007, ECLI:EU:C:2007:595,
Freeport/Arnoldsson).
Artikel 8 Brussel I bis (samenhangende vorderingen)
4.9.
Allereerst baseert [eiser] de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ten aanzien van het Fonds op artikel 8 aanhef en punt 1 Brussel I bis. Op grond van dit artikel kan een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, ook worden opgeroepen, indien er meer dan één verweerder is, voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
4.10.
[eiser] betoogt dat Credit Suisse NL als 'ankergedaagde' in de zin van dit artikel kan worden aangemerkt, op twee verschillende gronden.
4.11.
De eerste grond die [eiser] aanvoert is dat de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen
tegen Credit Suisse NLop grond van de in de SSA opgenomen forumkeuze (zie 2.6). Bij dit betoog miskent [eiser] dat artikel 8 lid 1 Brussel I bis slechts kan worden ingeroepen, als de bevoegdheid van de rechter ten aanzien van de ankergedaagde berust op diens woon- of vestigingsplaats. De tekst van de bepaling: “voor het gerecht van de woonplaats een hunner” is hierover duidelijk, en niet voor meerderlei uitleg vatbaar. Bovendien staat [eiser] met haar betoog een ruime uitleg van artikel 8 lid 1 Brussel I bis voor, terwijl alternatieve bevoegdheidsregels zoals deze nu juist strikt moeten worden uitgelegd.
4.12.
Dat er in de literatuur ook kritiek wordt geuit op (het nut en de noodzaak van) het vereiste in artikel 8 lid 1 Brussel I bis dat de ankergedaagde woonplaats moet hebben in het land van de aangezochte rechter, maakt het voorgaande niet anders. Immers, die geluiden hebben tot op heden niet geleid tot een wijziging van de tekst van artikel 8 lid 1 Brussel I bis, of de interpretatie daarvan door het HvJ EU.
4.13.
De tweede grond die tijdens de mondelinge behandeling is genoemd is dat Credit Suisse NL woonplaats heeft in Nederland, nu zij haar hoofdvestiging in Nederland heeft.
4.14.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 63 Brussel I bis voorziet in drie verschillende mogelijkheden om de woonplaats van een vennootschap te bepalen. Eén daarvan is toepassing van het criterium van de ‘hoofdvestiging’. Daaronder wordt verstaan: “het centrum van de bedrijfsactiviteiten” (‘principal place of business’). Of van een centrum van de bedrijfsactiviteiten sprake is, is een feitelijke vaststelling afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
4.15.
In dit geval is gebleken dat Credit Suisse NL een vestiging in Nederland heeft, alwaar zeven werknemers werkzaam zijn, en van waaruit activiteiten worden ontplooid in Nederland. Verder is gebleken dat Credit Suisse NL geen zelfstandige vennootschap is, maar een onderdeel van de vennootschap Credit Suisse Lux die haar zetel in Luxemburg heeft en daar ook is gevestigd. Aldaar zijn bij de onderneming 400 werknemers in dienst. Ook de CEO van Credit Suisse Lux opereert vanuit de vestiging in Luxemburg. Resumerend geldt dat Credit Suisse NL een onderdeel vormt van een vennootschap die een veel grotere vestiging in Luxemburg heeft, waar bovendien ook de centrale leiding van de onderneming is gestationeerd. Een en ander rechtvaardigt de conclusie dat het zwaartepunt van (de activiteiten van) de vennootschap ligt in Luxemburg, en zij dus daar haar hoofdvestiging heeft.
4.16.
[eiser] heeft ook nog aangevoerd dat partijen, althans Credit Suisse NL, met artikel 8.1 (2) van de SSA (zie 2.6) een domiciliekeuze hebben/heeft gemaakt. Daargelaten dat een dergelijke keuze niet uit dit artikel kan worden afgeleid, levert een domiciliekeuze geen woonplaats in de in zin van artikel 63 Brussel I bis op.
4.17.
Uit het voorgaande volgt dat artikel 8 Brussel I bis-Verordening in deze zaak niet kan worden toegepast.
Artikel 7 onder 1 Brussel I bis (verbintenissen uit overeenkomst)
4.18.
Subsidiair beroept [eiser] zich op artikel 7, aanhef en onder 1 Brussel I bis. Op grond van die bepaling kunnen partijen ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst ook worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis, die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd (artikel 7 aanhef en onder 1 a). Deze plaats is voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden (artikel 7 aanhef en onder 1 b, tweede gedachtestreepje).
4.19.
De vorderingen van [eiser] zijn gericht op de door haar aan het Fonds verstrekte order tot uitgifte van units in het Subfonds, na tussenkomst van Credit Suisse NL en Credit Suisse Lux als ‘CS Booking Location’.
4.20.
[eiser] heeft in dit verband erop gewezen dat partijen in artikel 8.1 (2) van de SSA (zie 2.6) ervoor hebben gekozen de order tot uitgifte in Amsterdam uit te voeren. Het Fonds is echter geen partij bij de SSA. Verder geldt dat volgens de SSA Credit Suisse Lux de entiteit is die orders daadwerkelijk uitvoert (artikel 1.1 SSA), en dat de plaats van uitvoering van alle transacties tussen de Klant en Credit Suisse de statutaire zetel van Credit Suisse Lux te Luxemburg is (artikel 8.1 (1) SSA).
4.21.
Ook afgezien van de SSA moet de uitgifte van units als de dienst die werd verstrekt worden aangemerkt. Die uitgifte vindt logischerwijs plaats in de plaats van vestiging van de uitgevende instelling, in dit geval het Fonds, dat is gevestigd in Luxemburg.
4.22.
Nu de plaats waar de diensten zijn verstrekt niet in Nederland kan worden gelokaliseerd, kan de Nederlandse rechter geen internationale bevoegdheid aan artikel 7, aanhef onder 1 Brussel I bis ontlenen jegens het Fonds.
Artikel 7 onder 1 Brussel I bis (verbintenissen uit onrechtmatige daad)
4.23.
De rechtbank zal hierna beoordelen of de bevoegdheidsregel van artikel 7, punt 2, Brussel I bis in dit geval tot bevoegdheid van de Nederlandse rechter leidt, omdat de vorderingen van [eiser] ook zijn gebaseerd op onrechtmatig handelen van het Fonds. Dit artikel bepaalt, voor zover hier van belang, dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad in een andere lidstaat kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan.
Volgens vaste rechtspraak van het HvJEU wordt onder de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan zowel de plaats waar de schade is ingetreden (
Erfolgsort) als de plaats van de gebeurtenis die met de schade in een oorzakelijk verband staat (
Handlungsort) verstaan.
4.24.
Het onrechtmatige handelen van het Fonds heeft er volgens [eiser] uit bestaan dat door haar vertegenwoordiger (Credit Suisse NL) een drietal stukken bevattende onjuiste en misleidende informatie is verschaft met betrekking tot het Subfonds.
4.25.
Hieruit volgt niet dat de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis in Nederland is gelegen. Het Fonds is gevestigd in Luxemburg. Dat Credit Suisse NL in Nederland informatie over het Subfonds heeft verstrekt, kan niet als handelen van het Fonds worden aangemerkt, ook niet omdat het Fonds gemotiveerd heeft betwist dat Credit Suisse NL als haar vertegenwoordiger is opgetreden. Evenmin kan worden aangenomen dat de gestelde schade van [eiser] in Nederland (binnen het rechtsgebied van deze rechtbank) is veroorzaakt of rechtstreeks is ingetreden. [eiser] heeft ook niet gesteld of toegelicht dat dit het geval is.
4.26.
De conclusie van het voorgaande is dat geen van de (hier relevante) bevoegdheidsregels uit de Brussel I bis-Verordening tot internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter jegens het Fonds leidt. Dat betekent dat de Nederlandse rechter zich onbevoegd moet verklaren, en dat de daartoe strekkende incidentele vordering van het Fonds zal worden toegewezen.
(II) incidentele vordering tot vaststelling van toepasselijk recht
4.27.
Nu de rechtbank jegens het Fonds internationaal onbevoegd is, komt zij niet toe aan het subsidiaire incidentele verzoek tot vaststelling van het toepasselijk recht.
proceskosten
4.28.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten en de nakosten van het Fonds worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op € 9.645,00, te weten het totaal van € 8.519,00 aan griffierecht en € 1.126,00 (2 punten × tarief II) aan salaris advocaat. De nakosten worden begroot en toegewezen op de wijze die in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident en in de hoofdzaak
5.1.
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van [eiser] tegen het Fonds,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, aan de zijde van het Fonds tot op heden begroot op € 9.645,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten van het Fonds, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
verwijst de zaak naar de rol van
28 december 2022voor beraad rolrechter voor het bepalen van een mondelinge behandeling in de zaak van [eiser] tegen Credit Suisse NL,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing in de zaak van [eiser] tegen Credit Suisse NL aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.H. Broesterhuizen, rechter, bijgestaan door mr. P.C.N. van Gelderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2022.
De griffier is verhinderd om
dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PbEU 2012, L 351/1 (hierna: Brussel I bis).