ECLI:NL:RBAMS:2022:8284

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
C/13/724284 / KG ZA 22-908
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van kinderalimentatie en opheffing van executoriaal beslag

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een kort geding waarin de man, eiser, vorderingen heeft ingesteld tegen de vrouw, gedaagde, met betrekking tot kinderalimentatie en executoriaal beslag. De man heeft de vrouw verzocht om niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vorderingen, de opheffing van het beslag en een verbod op de executie van de beschikking van 24 maart 2010. De vrouw heeft verweer gevoerd en stelt dat de man in gebreke is gebleven met de betaling van kinderalimentatie. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de man een achterstand heeft in de betaling van kinderalimentatie, maar dat de vordering van de vrouw over de periode van maart 2010 tot en met oktober 2017 is verjaard. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw misbruik van bevoegdheid maakt door deze vordering te executeren. De man heeft recht op opheffing van het beslag op zijn woning, mits hij een bepaald bedrag aan de vrouw betaalt. De vrouw wordt veroordeeld om het beslag op te heffen binnen twee dagen na betaling van dit bedrag. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de vrouw niet mag executeren voor kinderalimentatie van oktober 2017 en eerder, en dat de proceskosten tussen partijen worden verrekend.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/724284 / KG ZA 22-908 HH/MvG
Vonnis in kort geding van 28 november 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser bij dagvaarding van 31 oktober 2022,
advocaat mr. Y.M. van Vliet te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. S. Salhi te Den Haag.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 14 november 2022 heeft de man de vorderingen toegelicht. De vrouw heeft verweer gevoerd mede aan de hand van een van tevoren ingediende conclusie van antwoord. Partijen hebben producties in het geding gebracht en de man tevens een pleitnotitie. Vonnis is bepaald op heden.
1.2.
Ter zitting was de man aanwezig met mr. C.C. de Koning, die waarnam voor mr. Van Vliet, en de vrouw met mr. Salhi.

2.De feiten

2.1.
Uit het huwelijk van partijen is geboren: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008.
2.2.
Bij beschikking van 24 maart 2010 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. In die beschikking staat dat het door partijen opgestelde convenant deel uitmaakt van die beschikking. In dat convenant staat: ‘
De financiën met betrekking tot het kind zijn opgenomen in het bijgaande ouderschapsplan’.
2.3.
Partijen hebben in het ouderschapsplan de volgende afspraak gemaakt over de kinderalimentatie:

Partijen komen overeen dat de vader aan de moeder een kinderalimentatie verstrekt van € 375,00 netto per maand, te voldoen op de eerste van de maand door bijschrijving op een door de moeder aan te wijzen rekening. Dit bedrag is inclusief het aandeel van de vader in de kosten voor kinderopvang.”
2.4.
Bij e-mail van 9 juli 2017 heeft de vrouw het volgende geschreven aan de man: “
Hierbij het overzicht wat je betaald hebt en wat je nog moet betalen. Doe er iets aan voordat ik het overdraag aan instanties.”.
2.5.
De man is in maart 2021 een verzoekschriftprocedure gestart bij deze rechtbank. In die procedure heeft hij de rechtbank verzocht de kinderalimentatie met ingang van 22 februari 2022 te bepalen op € 185,00 per maand en te bepalen dat hij met hetgeen hij tot 1 maart 2021 aan kinderalimentatie heeft betaald aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Bij beschikking van 13 april 2022 heeft deze rechtbank deze verzoeken afgewezen. In de feiten van die beschikking is opgenomen dat het ouderschapsplan niet aan de echtscheidingsbeschikking is gehecht. In de beoordeling staat dat de vrouw onbetwist heeft gesteld dat er een achterstand is in de betaling van de kinderalimentatie van circa € 20.000,00 over de afgelopen jaren en dat de door de man in 2022 op grond van het ouderschapsplan te betalen bijdrage door indexatie € 456,00 bedraagt. De man heeft tegen die beschikking geen hoger beroep ingesteld.
2.6.
Op 4 oktober 2022 heeft de vrouw executoriaal beslag laten leggen op de woning van de man. In het beslagexploot wordt de vordering van de vrouw op de man uit hoofde van de kinderalimentatie begroot op € 28.150,09 exclusief rente en kosten.
2.7.
Op 3 november 2022 heeft de vrouw executoriaal beslag gelegd ten laste van de man onder de ABN AMRO Bank. Dit beslag heeft doel getroffen voor in totaal een bedrag van € 814,14.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert, na vermeerdering van eis en naar de voorzieningenrechter begrijpt:
I. de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans haar vorderingen af te wijzen dan wel te matigen;
II. de door de vrouw ten laste van de man gelegde beslagen van 4 oktober en 3 november 2022 op te heffen binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom;
III. de vrouw te verbieden de beschikking van 24 maart 2010 te executeren, op straffe van een dwangsom;
IV. te bepalen dat het de man is toegestaan het bedrag dat hij rechtstreeks heeft voldaan aan kinderopvang, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te verrekenen met de vordering van de vrouw over de periode maart 2010 tot en met oktober 2017 ter zake de kinderalimentatie, althans een in goede justitie te bepalen periode;
V. de vrouw uit hoofde van schadevergoeding te veroordelen tot betaling van € 1.815,00 aan advocaatkosten, op straffe van een dwangsom, althans te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de vordering.
4.2.
De vordering onder 3.1. onder I is niet toewijsbaar. De vrouw vordert in deze procedure immers niets, dat doet de man.
4.3.
In de dagvaarding heeft (de advocaat van) de man geschreven dat het ouderschapsplan onderdeel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking. Pas ter zitting heeft de man, mede onder verwijzing naar de beschikking van 13 april 2022, het standpunt ingenomen dat het ouderschapsplan geen onderdeel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking en de vrouw daarom niet over een executoriale titel beschikt.
4.4.
De vrouw heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het ouderschapsplan wel onderdeel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking. Haar advocaat heeft desgevraagd meegedeeld dat zij over een grosse van de echtscheidingsbeschikking beschikt met daarachter een gewaarmerkte kopie van het convenant en het ouderschapsplan. Omdat tussen de processtukken alleen de beschikking en een niet gewaarmerkt ouderschapsplan zaten, heeft de advocaat van de vrouw op verzoek van de voorzieningenrechter de complete echtscheidingsbeschikking na de mondelinge behandeling toegestuurd. Uit die stukken is gebleken dat aan de echtscheidingsbeschikking een gewaarmerkte kopie van het convenant en het ouderschapsplan zaten gehecht. Dit betekent dat het ouderschapsplan onderdeel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking en de vrouw ten aanzien van de kinderalimentatie over een executoriale titel beschikt.
4.5.
De echtscheidingsbeschikking is in kracht van gewijsde gegaan. Dat betekent dat hier de maatstaf geldt van het arrest Ritzen-Hoekstra (HR 22 april 1983, NJ 1984, 145). Dus alleen bij misbruik van bevoegdheid is er aanleiding voor ingrijpen. Daarvan kan sprake zijn als de vrouw kinderalimentatie executeert die reeds is verjaard.
4.6.
In de beschikking van 13 april 2022 staat dat de vrouw onbetwist heeft gesteld dat er een achterstand is in de betaling van de kinderalimentatie van circa € 20.000,00 over de afgelopen jaren. Het ging in die procedure om een wijzigingsverzoek voor de kinderalimentatie voor de toekomst en niet of de kinderalimentatie wel of niet was verjaard. De voorzieningenrechter acht zich daarom niet gebonden aan dit oordeel uit de bodemprocedure. In dit executiegeschil heeft de man een beroep op verjaring gedaan.
4.7.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de vrouw uit hoofde van de kinderalimentatie over de periode maart 2010 tot en met oktober 2017 is verjaard. Hij heeft dat onderbouwd door te stellen dat iedere maand de vordering tot betaling van de kinderalimentatie opeisbaar wordt op de tweede van die maand en dus verjaart op de derde van die maand vijf jaar later. Dit houdt concreet in dat alle termijnen van de kinderalimentatie tot en met oktober 2017 zijn verjaard. De termijn oktober 2017 is namelijk opeisbaar op 2 oktober 2017 en verjaart op 3 oktober 2022 en de vrouw heeft pas op 4 oktober 2022 beslag gelegd. De vrouw heeft volgens de man de verjaring niet gestuit. De e-mail van 9 juli 2017 van de vrouw is geen aanmaning of mededeling waarin de vrouw zich ondubbelzinnig haar recht op nakoming voorbehoudt. Voor zover die e-mail als een stuitingshandeling kan worden beschouwd, dan heeft te gelden dat deze stuiting op 10 juli 2022 opnieuw is verjaard. De vrouw heeft in de tussentijd de verjaring niet opnieuw gestuit, aldus steeds de man.
4.8.
De vrouw heeft aangevoerd dat haar vordering op de man uit hoofde van de kinderalimentatie van voor oktober 2017 niet is verjaard. Zij heeft de verjaringstermijn gestuit bij e-mail van 9 juli 2017, waarin zij de man heeft aangemaand om te betalen. Met elke maandelijkse betaling van de man is de verjaringstermijn ook gestuit en is telkens een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar gaan lopen, aldus de vrouw.
4.9.
De vraag is dus of het beroep van de man op verjaring opgaat. Omdat de kinderalimentatie op grond van de echtscheidingsbeschikking maandelijks moet worden betaald, geldt op grond van artikel 3:324 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) een verjaringstermijn van vijf jaar. Deze verjaringstermijn geldt voor iedere maandelijkse termijn afzonderlijk.
4.10.
De vraag of aan de e-mail van 9 juli 2017 van de vrouw aan de man stuitende werking toekomt, kan in het midden blijven. Voor zover die e-mail de verjaring heeft gestuit en een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen, is niet gebleken dat de vrouw voor 10 juli 2022 de verjaring opnieuw heeft gestuit. De eerstvolgende stuitingshandeling is het door de deurwaarder op 4 oktober 2022 gelegde beslag op de woning van de man. Dit betekent dat voorshands aannemelijk is dat de door de man verschuldigde kinderalimentatie van oktober 2017 en eerder, is verjaard. Het feit dat de man elke maand een deel van de kinderalimentatie heeft betaald, maakt het niet anders. Voorbeeld: voor de gedeeltelijke betaling van de kinderalimentatie over september 2016, geldt dat de vordering voor het restant verjaart in 2021. De gedeeltelijke betaling van de kinderalimentatie in oktober 2016, maakt niet dat voor de maand september 2016 een nieuwe verjaringstermijn gaat lopen. De vrouw maakt dan ook misbruik van bevoegdheid door de kinderalimentatie van oktober 2017 en eerder te executeren.
4.11.
De man heeft onbetwist gesteld dat hij over de periode november 2017 tot en met oktober 2022 nog een bedrag van € 11.353,08 aan kinderalimentatie dient te betalen aan de vrouw. Na aftrek van € 814,14, waarvoor het beslag onder ABN AMRO Bank doel heeft getroffen, resteert nog een bedrag van € 10.538,94. Voor dit deel van de vordering van de vrouw is dan ook in ieder geval geen sprake van misbruik van bevoegdheid. Dit betekent ook dat de vrouw voor dit deel van de vordering terecht executiemaatregelen heeft getroffen, en het beslag op de woning alleen behoeft te worden opgeheven als de man dit bedrag heeft voldaan. De executiekosten van € 458,67 dienen dan ook voor rekening van de man te komen.
4.12.
Bovenstaande leidt ertoe dat de vrouw zal worden veroordeeld om het beslag op de woning van de man op te (laten) heffen binnen twee dagen nadat de man aan haar een bedrag van € 10.997,61 (€ 10.538,94 + € 458,67) heeft voldaan. Ook betekent dit dat het de vrouw niet is toegestaan om de beschikking van 24 maart 2010 te executeren voor kinderalimentatie van oktober 2017 en eerder. In het geval de man toekomstige kinderalimentatie niet voldoet, is de vrouw uiteraard bevoegd executiemaatregelen te treffen. De aan deze veroordelingen op te leggen dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd.
4.13.
Omdat de bedragen die onder het beslag van 3 november 2022 doel hebben getroffen reeds in mindering zijn gebracht op hetgeen de man heeft erkend aan kinderalimentatie verschuldigd te zijn, zal de vordering om dit beslag op te heffen worden afgewezen, bij gebrek aan belang.
4.14.
Een belangenafweging maakt bovenstaande niet anders. In het geval de vrouw nu ruim € 28.000,00 zou mogen executeren en in een eventuele bodemprocedure zou het beroep van de man op verjaring slagen, dan wordt de man naar alle waarschijnlijkheid geconfronteerd met een restitutierisico. De door de ene ouder aan de andere ouder te veel of onverschuldigd betaalde kinderalimentatie hoeft immers niet altijd terug te worden betaald, omdat kinderalimentatie juist is bedoeld voor het levensonderhoud van het kind en dus zal worden uitgegeven. De man heeft er dus belang bij dat hij niet meer betaald dan dat waarvan voorshands aannemelijk is dat de bodemrechter hem daartoe zal veroordelen.
4.15.
Nu de man op grond van dit vonnis niet gehouden is bedragen van voor oktober 2017 te voldoen, heeft hij geen belang bij zijn vordering onder 3.1. onder IV. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
4.16.
Het door de man gevorderde voorschot op de vergoeding van door hem gemaakte advocaatkosten wordt afgewezen. De proceskosten zullen tussen partijen worden verrekend, zoals te doen gebruikelijk in geschillen tussen ex-partners.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt de vrouw om binnen twee werkdagen na ontvangst van het bedrag van € 10.997,61 het op 4 oktober 2022 gelegde beslag op de woning van de man aan de [adres] op te (doen) heffen, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat zij hiermee in gebreke blijft, tot een maximum is bereikt van € 10.000,00,
5.2.
verbiedt de vrouw beschikking van 24 maart 2010 te executeren voor zover het gaat om de kinderalimentatie van oktober 2017 en eerder, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dat dag zij hiermee in gebreke blijft, tot een maximum is bereikt van € 10.000,00,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
verrekent de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MvG