In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een kort geding waarin de man, eiser, vorderingen heeft ingesteld tegen de vrouw, gedaagde, met betrekking tot kinderalimentatie en executoriaal beslag. De man heeft de vrouw verzocht om niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vorderingen, de opheffing van het beslag en een verbod op de executie van de beschikking van 24 maart 2010. De vrouw heeft verweer gevoerd en stelt dat de man in gebreke is gebleven met de betaling van kinderalimentatie. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de man een achterstand heeft in de betaling van kinderalimentatie, maar dat de vordering van de vrouw over de periode van maart 2010 tot en met oktober 2017 is verjaard. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw misbruik van bevoegdheid maakt door deze vordering te executeren. De man heeft recht op opheffing van het beslag op zijn woning, mits hij een bepaald bedrag aan de vrouw betaalt. De vrouw wordt veroordeeld om het beslag op te heffen binnen twee dagen na betaling van dit bedrag. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de vrouw niet mag executeren voor kinderalimentatie van oktober 2017 en eerder, en dat de proceskosten tussen partijen worden verrekend.