ECLI:NL:RBAMS:2022:8306

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
C/13/722738 / KG ZA 22-808
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over nakoming omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vorderde de vader in kort geding nakoming van een omgangsregeling die eerder door de rechtbank Rotterdam was vastgesteld. De moeder had tegen deze regeling hoger beroep ingesteld, maar de vader wilde dat de regeling werd nageleefd. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 oktober 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De vader vorderde nakoming van de omgangsregeling, terwijl de moeder verweer voerde en tegenvorderingen instelde. De voorzieningenrechter heeft besloten het kort geding aan te houden in afwachting van een beschikking van het hof Den Haag, die op 2 november 2022 werd gegeven. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de omgangsregeling was vastgesteld. De vader vorderde vervolgens in dit kort geding dat de moeder zou worden veroordeeld tot nakoming van de omgangsregeling, op straffe van een dwangsom.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de moeder de omgangsregeling niet had nageleefd en dat er een patroon was waarin zij steeds overeenstemming bereikte over de regeling, maar deze vervolgens niet nakwam. De rechter besloot dat de moeder de omgangsregeling moest nakomen, met inachtneming van een opbouwregeling. Tevens werd er een dwangsom van € 200,00 per overtreding opgelegd, met een maximum van € 5.000,00. De proceskosten werden verrekend, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De voorzieningenrechter benadrukte het belang van contact tussen de minderjarige en beide ouders voor de ontwikkeling van het kind.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/722738 / KG ZA 22-808 HH/MvG
Vonnis in kort geding van 30 november 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie bij dagvaarding van 16 september 2022,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J. Oversluizen te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M. Amrani te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de vader en de moeder worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op de mondelinge behandeling van dit kort geding op 17 oktober 2022 heeft de vader de vorderingen toegelicht. De moeder heeft verweer gevoerd en tegenvorderingen ingesteld. De vader heeft de tegenvorderingen bestreden. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en ter zitting hun standpunten nader toegelicht.
1.2.
Ter zitting waren partijen en hun advocaten aanwezig.
1.3.
De vader vordert in dit kort geding nakoming, op straffe van een dwangsom, van een bij beschikking van 9 november 2021 door de rechtbank Rotterdam in een bodemprocedure vastgestelde omgangsregeling. Tegen die beschikking heeft de moeder hoger beroep ingesteld. Ter zitting werd duidelijk dat het hof Den Haag op 2 november 2022 beschikking zou wijzen. De voorzieningenrechter heeft daarop na behandeling van de zaak beslist dat dit kort geding wordt aangehouden in afwachting van de beschikking van het hof Den Haag, omdat de uitkomst van die procedure van belang is voor de beoordeling van dit kort geding.
1.4.
Bij e-mail van 15 november 2022 heeft de advocaat van de vader de beschikking van 2 november 2022 van het hof Den Haag toegestuurd en verzocht om de vordering van de vader toe te wijzen.
1.5.
Bij e-mail van 16 november 2022 heeft de griffier de advocaten van partijen een vraag gesteld naar aanleiding van de beschikking van het hof Den Haag en meegedeeld dat op 30 november 2022 vonnis zal worden gewezen. Beide advocaten hebben daarop bij e-mail van 16 november 2022 gereageerd.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad en zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ). De vader heeft [minderjarige] erkend, de moeder heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Op 7 mei 2021 heeft de vader in een bodemprocedure bij de rechtbank Rotterdam een verzoekschrift tot vaststelling van een omgangsregeling ingediend. Tijdens de zitting op 13 oktober 2021 bleek de moeder, die aanvankelijk in Maassluis woonde, met [minderjarige] naar Amsterdam te zijn verhuisd. Op de zitting in die procedure hebben partijen afspraken gemaakt over de omgang. Ze zijn overeengekomen dat [minderjarige] , na een korte opbouw van de regeling, om de week van vrijdag 19.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijft, dat de moeder haar naar de vader brengt en dat hij haar weer terugbrengt naar de moeder. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat de vader eenmaal per veertien dagen op woensdag om 18.30 uur telefonisch contact met [minderjarige] zal hebben en dat partijen zich zullen inspannen om die contacten tot stand te brengen. Deze afspraken zijn vastgelegd in een beschikking van 9 november 2021. De moeder heeft tegen die beschikking hoger beroep ingesteld bij het hof Den Haag. Zij stelt dat zij niet uit vrije wil overeenstemming heeft bereikt over de omgangsregeling.
2.3.
De omgangsregeling en de belmomenten zijn niet van de grond gekomen.
2.4.
De vader heeft in januari 2022 bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een kort geding aanhangig gemaakt. In die procedure vorderde hij de moeder te veroordelen tot nakoming van de omgangsregeling, zoals vastgesteld in de hiervoor genoemde beschikking van 9 november 2021, op straffe van een dwangsom. De moeder vorderde op haar beurt, voor zover van belang, in reconventie de omgangregeling op te schorten, totdat de vader beschikt over passende woonruimte voor overnachtingen van [minderjarige] .
2.5.
Bij vonnis van 8 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter de vordering tot nakoming van de omgangsregeling - met in achtneming van een korte opbouw - toegewezen, maar daaraan geen dwangsom verbonden. De in reconventie gevorderde opschorting van de omgangregeling is afgewezen. De moeder heeft tegen dat vonnis hoger beroep in gesteld bij het hof Amsterdam.
2.6.
Na voormelde uitspraak is de omgang tussen de vader en [minderjarige] korte tijd hervat. Sinds 27 maart 2022 heeft er geen fysiek contact meer plaatsgevonden tussen de vader en [minderjarige] en bestaat er uitsluitend nog een enkel belcontact.
2.7.
Bij arrest van 19 juli 2022 heeft het hof Amsterdam het vonnis van 8 februari 2022 bekrachtigd.
2.8.
Bij beschikking van 2 november 2022 heeft het hof Den Haag de beschikking van 9 november 2021 van de rechtbank Rotterdam bekrachtigd. In die beschikking staat, voor zover van belang, het volgende:
“5.9 Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de moeder wel degelijk uit vrije wil met de vader tot overeenstemming is gekomen over de omgangsregeling. Bovendien is gesteld noch gebleken dat sprake is van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de procedure bij de rechtbank. Dat betekent dat in beginsel geen aanleiding bestaat voor het hof om anders te oordelen dan de rechtbank. De moeder stelt echter dat een omgangsregeling niet in het belang van [minderjarige] is, omdat er ernstige zorgen zouden bestaan over haar veiligheid binnen het gezin van de vader. Zij voert aan dat [minderjarige] na een omgangsweekend bij de vader herhaaldelijk is thuisgekomen met letsel, waarvoor de vader geen verklaring kon geven. Ook zou [minderjarige] worden achtergesteld bij het kind van de nieuwe partner van de man en zijn de schoolprestaties van [minderjarige] flink achteruit gegaan, aldus de moeder. De vader heeft de door de moeder genoemde zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij hem thuis weersproken.
5.1
Het hof overweegt dat de moeder haar stellingen over de gemoedstoestand van [minderjarige] en haar veiligheid bij de vader thuis op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Op de zitting in hoger beroep heeft de moeder naar voren gebracht dat er foto’s beschikbaar zouden zijn van het letsel dat [minderjarige] zou hebben opgelopen in de weekenden bij de vader, maar deze foto’s heeft zij niet overgelegd bij haar beroepschrift. De advocaat van de moeder heeft ter zitting verzocht om een termijn om deze foto’s alsnog in het geding te brengen, maar dat is naar het oordeel van het hof te laat en het verzoek is daarom afgewezen. De moeder heeft ook geen stukken van de huisarts en/of de school van [minderjarige] overgelegd, terwijl dat wel voor de hand lag, gezien de stelling van de moeder dat het niet goed gaat met [minderjarige] . Het hof Amsterdam heeft de moeder in het hoger beroep tegen een vonnis van de voorzieningenrechter, welke procedure speelde in de eerste helft van dit jaar, reeds de gelegenheid geboden om deze informatie over te leggen. Door in onderhavige procedure opnieuw niet-onderbouwde standpunten in te nemen over de fysieke en emotionele toestand van [minderjarige] en de situatie bij de vader, ontstaat de indruk dat de moeder de omgang tussen [minderjarige] en de vader tracht te belemmeren zonder dat daarvoor deugdelijke gronden aanwezig zijn. Bovendien mag, als er zorgen zijn over (de veiligheid van) [minderjarige] , van de moeder verwacht worden dat zij daarover met de vader in gesprek gaat om te bezien hoe die zorgen kunnen worden weggenomen. Door te volstaan met het eenvoudigweg stopzetten van de omgangsregeling, handelt de moeder in strijd met de wettelijke verplichting die op haar rust om het contact tussen [minderjarige] en haar vader te bevorderen.
5.11
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om het inleidende verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling alsnog af te wijzen. Zoals de raad ook heeft benadrukt op de zitting in hoger beroep, is het voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] van groot belang dat zij contact heeft met haar beide ouders. Een situatie waarin de omgang telkens tot stand komt en dan weer stil komt te liggen, zorgt voor onveiligheid en onzekerheid voor een kind. De raad heeft geadviseerd om frequente en voorspelbare omgang tussen de vader en [minderjarige] te laten plaatsvinden, met daarbij een opbouw zoals beschreven in de bestreden beschikking. Het hof zal dit advies volgen en zal daarom de bestreden beschikking bekrachtigen. Dat betekent dat moet worden toegewerkt naar een reguliere omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] van een weekend per veertien dagen en een tweewekelijks belcontact op woensdagavond. De data voor de opbouw naar voornoemde regeling die zijn genoemd in de bestreden beschikking zijn inmiddels verstreken. De vader heeft het hof niet verzocht om nieuwe data vast te stellen. Het is dan ook aan de ouders om hierover in gesprek te gaan. In dat kader overweegt het hof dat nog altijd een traject loopt tussen de ouders bij het Ouder- en Kindteam (OKT). Dat traject is op dit moment weliswaar stopgezet in afwachting van de onderhavige procedure, maar beide ouders hebben ter zitting toegezegd de gesprekken bij het OKT te zullen voortzetten. Het hof verwacht van de ouders dat zij zich aan deze toezeggingen zullen houden en dat zij zo spoedig mogelijk met elkaar om de tafel zullen gaan zitten. In dat traject kan ook het maken van veiligheidsafspraken worden meegenomen, zoals de raad ter zitting heeft benadrukt.
5.12
Tot slot wil het hof nog benadrukken dat het van groot belang is dat de moeder [minderjarige] emotionele toestemming gaat geven voor het contact met haar vader. De vader heeft in hoger beroep niet gevraagd om een dwangsom te verbinden aan de nakoming van de omgangsregeling. Het hof kan dit niet ambtshalve opleggen wanneer sprake is van eenhoofdig gezag, maar benadrukt dat de moeder stappen moet ondernemen om tot effectuering van de omgangsregeling te komen. Indien zij dat niet doet, gaat deze situatie een ontwikkelingsbedreiging opleveren voor [minderjarige] .
(…)
5.14 (…)
Er lijkt sprake van een patroon waarin partijen steeds overeenstemming bereiken over de omgangsregeling, waarna de moeder besluit om deze regeling toch niet na te komen. Zij negeert daarmee alle eerdere rechterlijke uitspraken, waarin zij is veroordeeld tot nakoming van de regeling. Het hof ziet in deze zaak dan ook aanleiding om de moeder te veroordelen in de proceskosten. Naar het oordeel van het hof is sprake van het onnodig aanwenden van een rechtsmiddel. (…)”.
2.9.
In een Whatsappbericht heeft de moeder aan de vader meegedeeld dat [minderjarige] zaterdag 19 november 2022 naar de vader zal worden gebracht. De vader heeft daarop gereageerd dat hij van zijn advocaat heeft begrepen dat de omgangsregeling pas in gaat na de uitspraak in dit kort geding.
2.10.
Partijen hebben op 14 december 2022 een afspraak bij het OKT.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vader vordert de moeder te veroordelen, op straffe van een dwangsom, tot nakoming van de omgangsregeling waarbij de vader [minderjarige] eenmaal in de veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 18.00 uur bij zich heeft alsmede de vakantie- en feestdagen zoals opgenomen in de beschikking van 9 november 2021 van de rechtbank Rotterdam.
3.2.
De moeder voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1.
De moeder vordert:
I. de bestaande omgangsregeling op te schorten totdat deze met begeleiding van het OKT geleidelijk aan wordt hervat, waarbij de veiligheid van [minderjarige] wordt geborgd en aan de zorgen van de moeder wordt tegemoetgekomen;
II. de vader te veroordelen om de overeengekomen belmomenten stipt na te komen, op straffe van een dwangsom,
III. de vader te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
De vader voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
5.2.
De voorzieningenrechter dient een vonnis in kort geding af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter. Nu het hof Den Haag in de bodemprocedure de beschikking van 9 november 2021 van de rechtbank Rotterdam waarin een omgangsregeling is vastgesteld heeft bekrachtigd, zal de vordering van de vader om de moeder te veroordelen tot nakoming van die regeling worden toegewezen. Dit betekent ook dat de haal- en brengregeling van kracht blijft en dat de moeder er dus voor moet zorgen dat [minderjarige] op vrijdag om 19.00 uur bij de vader is en dat de vader ervoor moet zorgen dat [minderjarige] op zondag om 18.00 uur weer bij de moeder is. Dat moeder niet meer over een auto beschikt, maakt het niet anders. Het voorgaande houdt in dat de vordering van de moeder onder 4.1 onder I wordt afgewezen.
5.3.
Omdat [minderjarige] en de vader voor het laatst in maart 2022 omgang hebben gehad, is er aanleiding een korte opbouw in te lassen. Er zal eenzelfde opbouw worden ingelast als in het kortgedingvonnis van 8 februari 2022. Dit betekent dat [minderjarige] de eerste twee zaterdagen, te weten zaterdag 3 december 2022 en zaterdag 17 december 2022, zonder overnachting bij de vader doorbrengt (van 10.00 tot 17.00 uur) en vervolgens een weekend van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur. Daarna kan de regeling uit de beschikking van 9 november 2021 worden hervat.
5.4.
De vraag die dan nog resteert is of aan de veroordeling tot nakoming een dwangsom moet worden verbonden.
5.5.
De moeder heeft aangevoerd dat zij schriftelijk heeft toegezegd de omgangsregeling te zullen nakomen. Nu de vader zelf te kennen heeft gegeven pas na het wijzen van dit vonnis open te staan voor hervatting van de omgangsregeling, is er geen plaats voor de door hem gevraagde dwangsom, aldus de moeder. De vader heeft gesteld dat één Whatsappbericht van de moeder er niet toe kan leiden dat geen dwangsom wordt opgelegd, omdat de moeder de afgelopen anderhalf jaar de omgangsregeling niet is nagekomen.
5.6.
Net als het hof Den Haag ziet de voorzieningenrechter een patroon waarin partijen steeds overeenstemming bereiken over de omgangsregeling, waarna de moeder besluit om deze regeling toch niet na te komen en zij daarmee dus rechterlijke uitspraken negeert. Een dwangsom als prikkel voor de moeder om de omgangsregeling na te komen is daarom geboden. Een Whatsappbericht van de moeder aan de vader waarin staat dat [minderjarige] naar de vader wordt gebracht, maakt het niet anders. Daarvoor is de moeder te lang in gebreke gebleven in het nakomen van de omgangsregeling. Bovendien zal de moeder geen nadeel ondervinden van de dwangsom als zij de omgangsregeling nakomt.
5.7.
Ter voorkoming van executiegeschillen zal worden bepaald dat pas een dwangsom wordt verbeurd vanaf het moment dat de omgangsregeling voor de tweede maal aaneensluitend niet (volledig) door de moeder is nagekomen. Zoals de raad in de procedure bij het hof Den Haag heeft geadviseerd, gaat het erom dat er een frequente en voorspelbare omgang gaat plaatsvinden tussen [minderjarige] en de vader. In het geval de omgang tussen de vader en [minderjarige] onverhoopt een keer niet plaatsvindt, is [minderjarige] er niet bij gebaat dat tussen partijen direct discussie ontstaat over het wel/niet verbeuren van dwangsommen. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd, zoals hierna in de beslissing vermeld.
5.8.
Niet gebleken is dat het aan de vader heeft gelegen dat de belmomenten met [minderjarige] niet zijn doorgegaan. Voor een veroordeling van de vader om dit onderdeel van de omgangsregeling op straffe van een dwangsom na te komen is dan ook geen plaats. Deze vordering van de moeder zal daarom worden afgewezen.
5.9.
De proceskosten worden tussen partijen, die ex-partners zijn, verrekend in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt de moeder om de omgangsregeling zoals vastgelegd in de beschikking van 9 november 2021 van de rechtbank Rotterdam na te komen, met inachtname van de opbouwregeling als opgenomen in 5.3 hiervoor,
6.2.
bepaalt dat de moeder vanaf de tweede keer aaneensluitend dat zij niet voldoet aan de veroordeling onder 6.1., een dwangsom verbeurt van € 200,00 per overtreding, dit met een maximum van € 5.000,00,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
verrekent de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
6.6.
weigert de gevraagde voorzieningen,
6.7.
verrekent de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MvG