ECLI:NL:RBAMS:2022:8335

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
C/13/691357 / HA ZA 20-1041 evs
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en financiële afwikkeling van bouwproject Mook tussen Technisch Beheer Bor B.V. en Van der Leij Bouwbedrijven B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen Technisch Beheer Bor B.V. (hierna: Bor) en Van der Leij Bouwbedrijven B.V. (hierna: Van der Leij) over de financiële afwikkeling van een bouwproject in Mook. De rechtbank heeft op 7 december 2022 een eindvonnis gewezen, waarin het verloop van de procedure en de relevante feiten zijn uiteengezet. Bor heeft Van der Leij aangesproken voor betaling van een bedrag van € 33.586,38 exclusief btw, dat voortvloeit uit de werkzaamheden die zijn verricht in het kader van het project Mook. De rechtbank heeft vastgesteld dat Van der Leij in totaal € 910.000,- exclusief btw aan Bor heeft betaald, maar dat er nog een openstaand bedrag resteert dat Van der Leij aan Bor verschuldigd is.

De rechtbank heeft ook de verzoeken van Van der Leij om terug te komen van eerdere beslissingen in het tussenvonnis afgewezen. Van der Leij had betoogd dat Bor niet voldoende bewijs had geleverd van de door haar opgevoerde manuren en dat de rechtbank een eerdere beslissing ten onrechte had gegrond op een onjuiste lezing van de feiten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eerdere beslissing niet op een onjuiste feitelijke grondslag berustte en dat er geen reden was om terug te komen op die beslissing.

Daarnaast heeft de rechtbank de wijziging van eis in reconventie door Van der Leij afgewezen, omdat deze in strijd zou komen met de goede procesorde. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de kosten die Van der Leij in rekening heeft gebracht, niet zijn doorbelast aan Bor en dat de financiële verantwoording van Bor voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de vorderingen in reconventie van Van der Leij afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van het geding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/691357 / HA ZA 20-1041
(voorheen zaaknummer / rolnummer: C/13/687381 / HA ZA 20-759)
Vonnis van 7 december 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TECHNISCH BEHEER BOR B.V.,
gevestigd te Herveld, gemeente Overbetuwe,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.J. Wagemans te Nijmegen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN DER LEIJ BOUWBEDRIJVEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. T. Teke te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Bor en Van der Leij worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 juni 2022 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin genoemde processtukken,
  • de akte na tussenvonnis van Van der Leij, tevens wijziging van eis in reconventie, met producties,
  • de akte bezwaar wijziging van eis van Bor,
  • de antwoordakte na tussenvonnis van Bor, met producties,
  • de akte uitlating producties van Van der Leij, met producties,
  • de antwoordakte uitlaten producties van Bor.
1.2.
Hierna is opnieuw vonnis bepaald.
1.3.
De rechtbank laat het gestelde in de randnummers 2.17 tot en met 2.19 van de laatste antwoordakte van Bor buiten beschouwing, omdat die opmerkingen geen betrekking hebben op de door Van der Leij overgelegde producties. Daarmee gaan die opmerkingen de reikwijdte van de aan Bor toegestane uitlating te buiten.
2. De verdere beoordeling in conventie en in reconventie
2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank aan Van der Leij opgedragen te bewijzen dat Van der Leij € 1.197.900,- (inclusief btw) aan Bor heeft betaald naar aanleiding van de voorschotfacturen in het project Mook. Ook is aan Van der Leij opgedragen te bewijzen dat zij een afzonderlijk bedrag van in totaal € 19.750,- aan Bor heeft betaald. Ten slotte zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over een tweetal onderwerpen, namelijk in hoeverre bepaalde facturen zien op de kosten van een ander project en op welke kosten het bedrag van € 19.750,- betrekking heeft.
2.2.
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op het verzoek van Van der Leij om terug te komen van een beslissing in het tussenvonnis en op de door Van der Leij voorgestane wijziging van eis in reconventie. Daarna komen de resterende beslispunten aan de orde.
Verzoek om terug te komen van een beslissing in het tussenvonnis
2.3.
In haar akte van 27 juli 2022 heeft Van der Leij de rechtbank verzocht terug te komen van de in r.o. 4.56 van het tussenvonnis neergelegde beslissing dat Bor het aantal door haar opgevoerde manuren voor het project Mook voldoende heeft onderbouwd.
2.4.
De in r.o. 4.56 van het tussenvonnis uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven beslissing is een bindende eindbeslissing. Aan dergelijke beslissingen is de rechter voor het verdere verloop van het geding in beginsel gebonden. Niettemin brengen de eisen van een goede procesorde mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem in een tussenuitspraak gegeven eindbeslissing, berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag einduitspraak zou doen. Een bindende eindbeslissing berust onder meer op een onjuiste feitelijke grondslag indien een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel was gegrond op een onhoudbare feitelijke lezing van een of meer gedingstukken, welke lezing, bij handhaving, zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechter overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn.
2.5.
Van der Leij heeft aangevoerd dat de rechtbank in r.o. 4.56 van het tussenvonnis ten onrechte heeft overwogen dat Bor in het vonnis in incident van 9 juni 2021 alleen is veroordeeld tot het verstrekken van manurenstaten van door Bor ingeschakelde onderaannemers, en niet tot het verstrekken van de manurenstaten van de eigen werknemers van Bor. Daarmee is de bindende eindbeslissing volgens Van der Leij gebaseerd op een verkeerde lezing van de incidentele vordering van Van der Leij en een verkeerde lezing van het vonnis in incident. De incidentele vordering en de veroordeling in het incident met betrekking tot de manurenstaten waren namelijk, zo stelt Van der Leij, niet beperkt tot de door de onderaannemers bestede uren. Van der Leij heeft bedoeld afgifte te vorderen van manurenstaten van onderaannemers én manurenstaten van de werknemers van Bor. De rechtbank had volgens Van der Leij moeten begrijpen dat met manurenstaten alle manurenstaten werden bedoeld. Daarnaast, zo betoogt Van der Leij, is aan de eindbeslissing de feitelijke fout ten grondslag gelegd dat de door Bor in het geding gebrachte overzichten kunnen worden aangemerkt als manurenstaten.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat haar beslissing niet op een onjuiste feitelijke grondslag berust. Als uitgangspunt geldt dat het petitum van de vordering in het incident leidend is. Noch uit de bewoordingen van het petitum van de vordering in het incident, noch uit de bewoordingen van randnummer 19 van de conclusie waarin die vordering is opgenomen en naar welk randnummer het petitum verwijst, is afgifte van de manurenstaten van de eigen werknemers van Bor gevorderd. De met randnummer 19 corresponderende formulering van de veroordeling in het vonnis in incident strekt zodoende evenmin tot afgifte van de manurenstaten van de eigen werknemers van Bor.
Verder heeft de rechtbank, anders dan Van der Leij stelt, de door Bor in het geding gebrachte overzichten niet aangemerkt als manurenstaten. De rechtbank heeft daarentegen geoordeeld dat de door Bor overgelegde overzichten gedetailleerde en voldoende informatie over de manuren van haar werknemers bevatten. Daarmee is tot uitdrukking gebracht dat Bor, hoewel manurenstaten ontbreken, andere, toereikende informatie over het aantal door haar werknemers gewerkte uren heeft verschaft.
2.7.
Er is dus geen reden om terug te komen van de bindende eindbeslissing in r.o. 4.56 van het tussenvonnis.
Wijziging van eis in reconventie
2.8.
In haar akte van 27 juli 2022 heeft Van der Leij aangegeven haar vordering in reconventie te wijzigen, in die zin dat daaraan wordt toegevoegd een vordering op grond van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Die vordering strekt, samengevat, tot afgifte van manurenstaten en werkbonnen van de werknemers van Bor in het project Mook, tot afgifte van de arbeidsovereenkomsten van de werknemers die werkzaamheden hebben uitgevoerd en tot afgifte van bewijzen van betaling van loon aan die werknemers. Van der Leij stelt er belang bij te hebben dat deze stukken ter beschikking komen om de economische waarde van de bouwprestatie te laten vaststellen. Volgens Van der Leij heeft Bor niet gewerkte uren opgevoerd.
2.9.
Bor heeft bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis in reconventie.
2.10.
Op grond van artikel 130 Rv is een eiser, zolang nog geen eindvonnis is gewezen, in beginsel bevoegd zijn eis te wijzigen, tenzij die wijziging in strijd komt met de eisen van een goede procesorde. In deze procedure heeft de rechtbank in het tussenvonnis bindende eindbeslissingen gegeven over het aantal manuren dat in het project Mook is gewerkt en over de arbeidskosten die Bor in rekening heeft gebracht. Zoals hiervoor is overwogen, is er geen aanleiding om van de beslissing over de manuren terug te komen. In dit stadium van de procedure acht de rechtbank de voorgestane eiswijziging van Van der Leij, die is ingediend naar aanleiding van de in het tussenvonnis gegeven beslissingen en waarmee Van der Leij haar begin 2021 ingediende incidentele vordering in feite alsnog uitbreidt, in strijd met de goede procesorde. De stukken waarvan Van der Leij afgifte vraagt, zijn in deze instantie ook niet meer relevant voor wat er op dit moment nog, na de in het tussenvonnis gegeven beslissingen, ter beoordeling voorligt. De eiswijziging wordt daarom niet toegestaan.
Kosten van een ander project?
2.11.
In het kader van de vraag hoe hoog de kosten zijn die Bor feitelijk heeft gemaakt in het project en het geschilpunt tussen partijen of Bor in het project ook kosten van andere projecten heeft opgevoerd, heeft de rechtbank Van der Leij in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten als bedoeld in r.o. 4.34 van het tussenvonnis. Die overweging luidt als volgt:
4.34.
De rechtbank overweegt dat eerst moet worden vastgesteld of en zo ja welk deel van de 81 facturen door Bor is opgevoerd in haar financiële verantwoording. In het standpunt van Van der Leij ligt besloten dat al die factuurbedragen in zijn geheel aan haar zijn doorbelast. Dat heeft Bor vervolgens uitdrukkelijk betwist. De rechtbank kan op basis van de overgelegde stukken niet eenvoudig vaststellen of en zo ja welk deel van de betreffende 81 (verzamel)facturen aan Van der Leij is doorbelast en als kostenpost in de financiële verantwoording is opgenomen. Het ligt op de weg van Van der Leij om hier meer duidelijkheid over te verschaffen. Aangezien het debat over deze 81 facturen pas op de zitting is gevoerd en een nadere standpuntuitwisseling een gedetailleerde vergelijking van de 81 facturen met de in de financiële verantwoording opgevoerde kosten vergt, zal de rechtbank Van der Leij in de gelegenheid stellen om bij akte een nadere toelichting te geven. Het verdient daarbij de voorkeur dat Van der Leij per factuur aangeeft welke door haar bestreden kosten daarvan zijn opgevoerd in de financiële verantwoording van Bor en daarbij ook aangeeft welke kostenposten dit dan precies betreft in de als producties 20 en 45 van Bor overgelegde financiële verantwoording. Bor mag daarop daarna bij antwoordakte reageren.
2.12.
Van der Leij heeft in haar akte na het tussenvonnis gesteld dat de rechtbank de stellingen van Van der Leij over de 81 facturen niet goed heeft begrepen. Het bedrag van € 17.332,69 (exclusief btw) is volgens Van der Leij niet de totaalsom van de 81 facturen, maar de totaalsom van de kosten in die facturen die zien op andere werken. Van der Leij heeft in haar productie 23 per factuur aangegeven welke bedragen zien op ander werk. Van der Leij vindt het niet nodig om per factuur aan te geven welke door haar bestreden kosten zijn opgevoerd in de financiële verantwoording van Bor, omdat dat naar haar mening reeds volgt uit het tot aan het tussenvonnis gevoerde partijdebat.
2.13.
Volgens Bor heeft Van der Leij niet inzichtelijk gemaakt welke bedragen aan haar ten onrechte zouden zijn doorbelast. Verder heeft Bor haar standpunt gehandhaafd dat zij geen kosten aan Van der Leij heeft doorbelast die zien op een ander project. Tussen de overgelegde facturen zitten ook verzamelfacturen, maar daarvan zijn slechts de bedragen aan Van der Leij in rekening gebracht die zagen op het project Mook, aldus Bor.
2.14.
De rechtbank stelt voorop dat in het tussenvonnis is uitgegaan van de eigen stelling van Van der Leij, zoals verwoord in randnummer 1.15 van de voorafgaand aan de mondelinge behandeling toegezonden akte overlegging producties: “(…)zien
81 facturenmet een totaalsom van € 17.332,69 excl BTW op een ander project”. Kennelijk heeft Van der Leij haar standpunt toen niet juist verwoord. Zij heeft inmiddels gepreciseerd dat het bedrag van € 17.332,69 (exclusief btw) uitsluitend de kosten in die 81 facturen betreffen voor zover die kosten zien op andere werken. Deze precisering is echter van ondergeschikte betekenis. Ook als van dat aangepaste standpunt van Van der Leij wordt uitgegaan, neemt dat niet weg dat, zoals in r.o. 4.34 van het tussenvonnis is overwogen, eerst moet worden vastgesteld of de door Van der Leij betwiste kosten zijn opgenomen in de financiële verantwoording van Bor. Die financiële verantwoording vormt immers de onderbouwing van de vordering van Bor en door Bor was voorafgaand aan het tussenvonnis al gemotiveerd betwist dat zij de door Van der Leij aangehaalde kosten aan Van der Leij heeft doorbelast. In haar akte na het tussenvonnis heeft Van der Leij, anders dan haar was opgedragen, niet per factuur duidelijk gemaakt of en waar de door haar bestreden kosten zijn opgevoerd in de financiële verantwoording van Bor en welke kostenposten dit dan precies betreft in de producties 20 en 45 van Bor. Daarmee heeft Van der Leij dus niet voldaan aan de instructie in het tussenvonnis.
2.15.
Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat Bor in het kader van de financiële afrekening van het project Mook kosten van andere projecten aan Van der Leij in rekening heeft gebracht.
Omvang van de betalingsverplichting van Van der Leij
2.16.
Met hetgeen hiervoor is beslist en mede aan de hand van de in het tussenvonnis gegeven beslissingen, kan thans de omvang van de betalingsverplichting van Van der Leij uit hoofde van het project Mook worden vastgesteld.
2.17.
Uit de toelichting en conclusie van Bor in haar beide antwoordaktes na het tussenvonnis en uit de berekening in de door haar nader overgelegde productie 4 volgt dat Bor haar eis heeft verminderd. Zij maakt voor wat betreft de kosten van leveranciers en onderaannemers uitsluitend aanspraak op betaling van bedragen die zij kan verantwoorden met onderliggende facturen. Kosten waarvoor zij niet meer over onderliggende facturen beschikt, zo begrijpt de rechtbank, heeft Bor bij de berekening buiten beschouwing gelaten.
2.18.
De berekening in de nadere productie 4 van Bor is (uitgezonderd het bedrag van € 16.062,00; dat moet € 16.062,15 zijn) in lijn met de beslissingen in het tussenvonnis. Dat betekent dat Van der Leij uit hoofde van het project Mook € 943.586,38 exclusief btw (€ 1.141.739,52 inclusief btw) aan Bor is verschuldigd. Hierna komt aan de orde hoeveel Van der Leij al aan Bor heeft betaald.
Bewijsopdracht dat Van der Leij € 1.197.900,- heeft betaald
2.19.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank aan Van der Leij opgedragen te bewijzen dat Van der Leij € 1.197.900,- (inclusief btw) aan Bor heeft betaald naar aanleiding van de voorschotfacturen in het project Mook.
2.20.
In haar akte na het tussenvonnis heeft Van der Leij haar standpunt aangepast ten opzichte van het eerder door haar ingenomen standpunt. In de akte na het tussenvonnis stelt Van der Leij een bedrag van € 1.047.330,53 (inclusief btw) te hebben betaald. Ter onderbouwing daarvan heeft zij stukken overgelegd en een toelichting gegeven. In haar latere akte uitlating producties heeft Van der Leij haar standpunt opnieuw gewijzigd met als reden dat zij één betaling over het hoofd had gezien, omdat die was gedaan door een andere vennootschap. Zij stelt in totaal een bedrag van € 1.101.100,- inclusief btw aan Bor te hebben betaald. Bij de akte uitlating producties heeft Van der Leij nadere stukken overgelegd en een nadere toelichting gegeven.
2.21.
Bor heeft in haar beide antwoordaktes te kennen gegeven dat Van der Leij aan haar in totaal € 875.000,- exclusief btw (€ 1.058.750,- inclusief btw) voor het project Mook heeft betaald.
2.22.
Nu niet meer in geschil is dat Van der Leij in elk geval € 875.000,- exclusief btw (€ 1.058.750,- inclusief btw) heeft voldaan, moet worden beoordeeld of Van der Leij erin is geslaagd te bewijzen dat zij méér dan dat bedrag heeft betaald.
2.23.
De rechtbank stelt vast dat partijen in dit verband uiteindelijk uitsluitend erover van mening verschillen of de aan Van der Leij gelieerde vennootschap Van der Leij Bouwprojecten B.V. namens Van der Leij op (dan wel met valutadatum) 7 maart 2019 een bedrag van € 42.350,- inclusief btw heeft voldaan aan Bor in het kader van het project Mook. De betaling van dat bedrag maakte volgens Van der Leij onderdeel uit van een batchbetaling van € 77.470,61. Een batchbetaling is een verzamelbetaling en bestaat uit meerdere betalingen aan verschillende ontvangers.
2.24.
Van der Leij heeft in productie 27b boven het bankafschrift met als boekdatum 7 maart 2019 de afzonderlijke betalingen vermeld waaruit de batchbetaling van 7 maart 2019 bestond. Eén van die betalingen betreft blijkens de daar vermelde informatie een betaling van € 42.350,- aan ‘Technisch Behe’ op rekeningnummer [rekeningnummer] .
2.25.
Bor heeft aangevoerd dat de specificatie van de batchbetaling een door Van der Leij zelf gefabriceerd overzicht is en dat Van der Leij die specificatie zoals het haar uitkomt, kan construeren. De batch en de details van de individuele transacties zijn volgens Bor door Van der Leij niet verstrekt zoals deze kunnen worden geraadpleegd en gedownload via de website van ABN Amro.
2.26.
De rechtbank is van oordeel dat Van der Leij met de door haar overgelegde gegevens heeft bewezen dat op 7 maart 2019 namens haar een bedrag van € 42.350,- aan Bor is betaald. Daartoe is het volgende redengevend. Met het overgelegde kopie van het bankafschrift staat vast dat op 7 maart 2019 een batchbetaling heeft plaatsgevonden. Verder is er onvoldoende reden om aan de juistheid te twijfelen van de door Van der Leij verstrekte details over die batchbetaling. Aan Bor kan weliswaar worden toegegeven dat de details van de batchbetaling, zoals die in productie 27b boven het bankafschrift zijn vermeld, niet lijken te zijn vermeld in het formaat waarin het systeem van de bank die details genereert, maar daarmee is nog niet gezegd dat de informatie over de details van de batchbetaling in productie 27b niet klopt. Bor heeft niets concreets tegenover productie 27b gezet, terwijl dat hier wel voor de hand had gelegen en ook eenvoudig had gekund als zij de inhoud van het door Van der Leij overgelegde schriftelijke stuk had willen ontkrachten. Zo had Bor bijvoorbeeld haar eigen bankafschriften van rond de datum van 7 maart 2019 kunnen overleggen. Aan de hand van die afschriften is immers na te gaan of Bor per die valutadatum op haar rekeningnummer wel of geen bedrag van € 42.350,- van Van der Leij Bouwprojecten B.V. heeft ontvangen. Nu Bor dergelijke gegevens niet heeft verstrekt, gaat de rechtbank uit van de juistheid van de door Van der Leij overgelegde informatie over de details van de batchbetaling. Bij gebrek aan andersluidende informatie gaat de rechtbank er ook van uit dat de betaling van 7 maart 2019 betrekking had op het project Mook.
2.27.
Dat betekent dat Van der Leij erin is geslaagd te bewijzen dat zij in totaal € 910.000,- exclusief btw (€ 1.101.100,- inclusief btw) aan Bor heeft betaald naar aanleiding van de voorschotfacturen in het project Mook.
De afzonderlijke betaling van € 19.750,-
2.28.
In het tussenvonnis is Van der Leij opgedragen te bewijzen dat zij een afzonderlijk bedrag van in totaal € 19.750,- aan Bor heeft betaald. Ook zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte erover uit te laten op welke kosten het bedrag van € 19.750,- betrekking heeft.
2.29.
Volgens Van der Leij heeft zij het bedrag van € 19.750,- niet rechtstreeks aan Bor betaald, maar is dat gebeurd via Goscom AG. Van der Leij stelt dat de betaling in delen heeft plaatsgevonden op de data die Bor heeft genoemd in haar e-mail van 15 april 2016. Aangezien Van der Leij in geschil is met Goscom AG beschikt zij niet over schriftelijk bewijs. Zij biedt bewijs aan door het laten horen van [naam] . Verder geeft Van der Leij de rechtbank in overweging om Bor te bevelen om de bankafschriften van Bor rond de in de e-mail genoemde data te overleggen. Van der Leij vindt het standpunt van Bor, dat zij de bedragen niet in haar administratie heeft kunnen achterhalen, ongeloofwaardig, omdat Bor in de e-mail van 15 april 2016 heeft verklaard dat en op welke data zij de bedragen heeft ontvangen.
2.30.
Verder heeft Van der Leij toegelicht dat het bedrag van € 19.750,- betrekking heeft op de eerste kosten voor de eerste werkzaamheden (kort gezegd: het grondwerk en het leggen van de begane grondvloer voor zeven woningen). Volgens Van der Leij heeft Bor dit bedrag niet buiten de financiële eindverantwoording gehouden. Het bedrag van € 19.750,- is deel van de in de begrotingen en verdere stukken (financiële verantwoordingen) genoemde kostenposten, aldus Van der Leij.
2.31.
Bor heeft volhard in haar standpunt dat zij het bedrag van € 19.750,- niet heeft ontvangen en dat zij de vier betalingen niet in haar administratie heeft teruggevonden. Bor betwist ook dat zij het bedrag van € 19.750,- van Goscom AG heeft ontvangen.
Verder heeft Bor zich op het standpunt gesteld dat de kostenposten van het bedrag van € 19.750,- niet zijn opgevoerd in haar financiële verantwoording, zodat die kosten geen rol hebben gespeeld bij de vordering van Bor. Bor kan zich daarom vinden in het standpunt van de rechtbank in het tussenvonnis dat het bedrag van € 19.750,- buiten beschouwing kan blijven in het kader van deze procedure.
2.32.
De rechtbank is van oordeel dat in het midden kan blijven of Van der Leij het bedrag van € 19.750,- aan Bor heeft voldaan. Voor deze procedure is de betaling van dat bedrag uitsluitend van belang indien de kosten waarop dat bedrag betrekking heeft, deel uitmaken van de financiële verantwoording die ten grondslag ligt aan de vordering van Bor. De rechtbank heeft in het tussenvonnis overwogen dat uit de door Bor als productie 20 en 49 overgelegde overzichten lijkt te volgen dat de kostenposten waarop het bedrag van € 19.750,- betrekking heeft niet zijn opgevoerd in de financiële verantwoording van Bor. Van der Leij heeft in de akte na het tussenvonnis weliswaar gesteld dat Bor dat bedrag niet buiten de financiële verantwoording heeft gehouden, maar Van der Leij heeft daarbij verzuimd toe te lichten waar in de financiële verantwoording de betreffende kostenposten zijn te vinden. Daarmee heeft Van der Leij, hoewel dat wel op haar weg had gelegen, haar standpunt onvoldoende onderbouwd. Dat betekent dat niet is komen vast te staan dat de kosten waarop het bedrag van € 19.750,- betrekking heeft, deel uitmaken van de financiële verantwoording die ten grondslag ligt aan de vordering van Bor.
2.33.
Hieruit volgt dat het bedrag van € 19.750,- en het al dan niet betaald zijn daarvan buiten beschouwing kan blijven in het kader van deze procedure.
Conclusie en proceskosten
2.34.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in r.o. 2.18 en 2.27 luidt de conclusie dat Van der Leij in het kader van het project Mook aan Bor nog een bedrag van € 33.586,38 exclusief btw (€ 40.639,52 inclusief btw) moet betalen. De vordering in conventie is dus tot dat bedrag toewijsbaar. De mede gevorderde wettelijke handelsrente daarover is toewijsbaar vanaf 1 mei 2020, nu Van der Leij niet heeft betwist dat zij vanaf die datum in verzuim is. Uit de beoordeling volgt verder dat de vorderingen in reconventie moeten worden afgewezen.
2.35.
Van der Leij zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het geding in conventie worden veroordeeld. Omdat een substantieel deel van het in conventie gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van Bor op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 87,99
- griffierecht € 4.131,00
- salaris advocaat €
3.342,00(3,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 7.560,99
2.36.
Van der Leij zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het geding in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Bor worden begroot op € 3.214,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 3.214,00) aan salaris advocaat.
2.37.
De nakosten worden toegewezen zoals hieronder in de beslissing is vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt Van der Leij om aan Bor te betalen een bedrag van € 33.586,38 exclusief btw (€ 40.639,52 inclusief btw), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 1 mei 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Van der Leij in de proceskosten, aan de zijde van Bor tot op heden begroot op € 7.560,99,
3.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.4.
wijst de vorderingen af,
3.5.
veroordeelt Van der Leij in de proceskosten, aan de zijde van Bor tot op heden begroot op € 3.214,00,
verder in conventie en in reconventie
3.6.
veroordeelt Van der Leij in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Van der Leij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.1, 3.2, 3.5 en 3.6 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, bijgestaan door mr. K.E. Beerlage, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022.