ECLI:NL:RBAMS:2022:8428

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
C/13/682427 / FA RK 20-2016
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning afgewezen in het belang van de minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 maart 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning van twee minderjarigen door hun biologische vader. De man, die niet ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen, heeft een justitieel verleden en is door de IND aangemerkt als 'ongewenst' vreemdeling. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om het verzoek af te wijzen, omdat de kinderen de man nauwelijks kennen en er zorgen zijn over zijn betrokkenheid en verantwoordelijkheidsgevoel. De rechtbank heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en geconcludeerd dat erkenning niet in hun belang zou zijn, gezien hun kwetsbaarheid en de emotionele ontwikkeling die in het gedrang kan komen. De rechtbank heeft ook het verzoek tot omgang afgewezen, omdat de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij in staat is om de belangen van de kinderen voorop te stellen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot erkenning en omgang afgewezen, en benadrukt het belang van statusvoorlichting voor de kinderen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/682427 / FA RK 20-2016 (BV/LS)
Beschikking van 9 maart 2022 betreffende vervangende toestemming tot erkenning, omgang en het gezag
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] , (niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen sinds 9 februari 2017)
hierna te noemen de man,
advocaat mr. H.K. Jap A Joe te Utrecht,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Ferwerda te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Mr. [curator],
kantoorhoudende te Amsterdam,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over na te noemen minderjarigen,
hierna te noemen de bijzondere curator,
als advocaat voor zichzelf verschijnende.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 16 december 2020 is aan de Raad verzocht om onderzoek te doen en te adviseren omtrent de volgende vragen:
  • Zullen in geval van erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden geschaad, dan wel zal door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het gedrang komen?
  • Welke gezagsvoorziening acht de Raad in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en waarom?
  • Welke mogelijkheden zijn er voor een omgangsregeling, dan wel een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders?
  • Zijn er factoren die een regeling belemmeren? Zo ja, welke komen vanuit de minderjarige en welke vanuit de ouders? Hoe en op welke termijn zijn deze belemmeringen op te heffen?
  • Hoe dient een regeling qua vorm en frequentie, in het belang van de minderjarige/n vorm te worden gegeven?
  • Zijn er andere feiten en omstandigheden die de rechtbank bij haar oordeel moet betrekken?
1.2.
Hierop is behandeling van de zaak aangehouden tot laatstelijk 30 augustus 2021.
1.3.
De rechtbank heeft nadien kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • Het raadsrapport, ingekomen op 12 juli 2021;
  • Een F9-formulier van de vrouw, ingekomen op 29 juli 2021;
  • Een F9-formulier van de man, ingekomen op 25 augustus 2021.
1.4.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 9 februari 2022.
Verschenen zijn:
  • De man met zijn advocaat;
  • De vrouw met haar advocaat;
  • De bijzonder curator mr. [curator] ;
  • Namens de Raad mevrouw [naam] .

2.De verdere beoordeling

2.1.
Uit het rapport van de Raad blijkt – kort weergegeven – het volgende. De Raad heeft veel zorgen over de man. Hij is door de IND aangemerkt als ‘ongewenst’ vreemdeling, wat mogelijk te maken heeft met zijn justitieel verleden, waarbij hij is veroordeeld voor een poging doodslag, cocaïnehandel en huiselijk geweld. Dit betekent dat het verblijf van de man in Nederland strafbaar is. Aan de man is een inreisverbod van tien jaar opgelegd. De man heeft laten weten een procedure te willen starten voor een verblijfsvergunning, maar de Raad vraagt zich af of dit haalbaar is. De man stelt dat hij de kinderen nog heeft gezien in 2017, maar de Raad weet niet of dit klopt, aangezien hij niets afweet van de auditieve beperking van de meisjes. De vrouw stelt dat er geen contact is geweest. De man stelt daarentegen juist dat er waarschijnlijk geen sprake is van een auditieve beperking, maar dat de vrouw dit verzint om contact tegen te houden. Dit baart de Raad zorgen. De vrouw maakt een adequate indruk, spreekt niet negatief over de man en heeft zelfs een voorstel voor contact gemaakt. Uit het onderzoek komen geen zorgen naar voren over de opvoedkwaliteiten en opvoedomgeving van de vrouw.
Erkenning
standpunten
2.2.
De Raad is van mening dat het niet in het belang is van de kinderen om juridisch erkend te worden en adviseert het verzoek af te wijzen. De kinderen kennen de man niet of nauwelijks en de man heeft geen belangstelling getoond voor zijn kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad aangegeven dat de Raad meestal van mening is dat het in het belang van kinderen is om te worden erkend door de biologische vader, maar dat de basis voor erkenning in deze zaak dusdanig mager is dat erkenning niet wordt geadviseerd. Daarbij weegt mee dat het gaat om kwetsbare kinderen. De Raad heeft in de afgelopen jaren aan de man duidelijk gemaakt wat er van hem wordt verwacht, maar de man heeft daarin geen enkele stap gezet. De Raad stelt dan ook dat het verzoek voor nu moet worden afgewezen, en dat het aan de man is om te laten zien dat hij in staat is om zijn verantwoordelijkheid te nemen.
2.3.
De bijzonder curator sluit zich aan bij het rapport van de Raad en is van mening dat erkenning niet in het belang van de minderjarigen is en moet worden afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de bijzonder curator naar voren gebracht dat het een feit is dat de kinderen auditief beperkt zijn, kwetsbaar zijn, een belast verleden hebben en dat de vader onvoldoende inzicht geeft in de ontwikkeling die hij zegt te hebben gemaakt. Niet alleen zijn verblijfsstatus, maar ook zijn gezinsomstandigheden zijn niet inzichtelijk geworden. De man heeft niet laten zien dat de belangen van de kinderen hem aan het hart gaan, dan wel laten zien dat hij zich in hen kan verplaatsen. De bijzonder curator stelt dat in deze situatie voldoende redenen zijn om te oordelen dat de sociaal emotionele ontwikkeling van de kinderen schade kan oplopen door erkenning.
2.4.
De man is het niet eens met de inhoud van het Raadsrapport. De strafrechtelijke veroordelingen evenals de vreemdelingenrechtelijke maatregelen worden door de Raad breed uitgemeten. De man merkt daarnaast op dat hij wordt afgerekend op fouten die hij in het verleden heeft begaan. De man stelt dat er geen contra-indicaties aanwezig zijn, op basis waarvan vervangende toestemming voor erkenning afgewezen dient te worden. De Raad stelt dat erkenning niet in het belang is van de kinderen, maar dit is geen vereiste van de wet. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat hij de kinderen in 2017 nog heeft gezien en dat hij daar foto’s van heeft. Toen heeft hij niets gemerkt van de auditieve beperking van de kinderen, en ook op Facebook heeft hij filmpjes gezien waarop zij aan het dansen waren op muziek. De man heeft daarnaast aangevoerd dat hij slecht wordt afgeschilderd, en dat de verzoeken niets te maken hebben met zijn verblijfsstatus. De man is nog niet begonnen aan de procedure voor een verblijfsvergunning. De man heeft meerdere malen contact gezocht met de vrouw, via Facebook en via familie, maar heeft geen reactie gekregen.
2.5.
De vrouw kan zich vinden in het advies van de Raad, gezien de kwetsbaarheid van de beide meisjes en de stellingen van de man in deze procedure. Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in een vergelijkbare zaak de vervangende toestemming voor erkenning afgewezen in verband met de emotionele evenwichtige ontwikkeling van het kind (ECLI:NL:GHARL:2020:3236). De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangeven dat zij bij hulpverleningsorganisatie Kentalis de vraag heeft neergelegd of zij haar kunnen bijstaan met statusvoorlichting. De vrouw stelt dat de foto’s die de man tijdens de mondelinge behandeling laat zien niet uit 2017 zijn, maar op zijn minst een paar jaar daarvoor. Daarnaast is de man niet te zien op de foto’s, maar alleen de zus van de man. Voorts stelt de vrouw dat het niet klopt dat de man haar vaak benaderd zou hebben, ze heeft slechts een vriendschapsuitnodiging van hem op Facebook gekregen.
het oordeel van de rechtbank
2.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt het volgende. Als een man een kind wil erkennen, kan de toestemming van de moeder – bij een kind jonger dan 16 jaar – of die van het kind zelf – als het 12 jaar of ouder is – door toestemming van de rechtbank worden vervangen. Dit is mogelijk, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt. Vervangende toestemming kan alleen worden gegeven als de man hetzij de verwekker van het kind is, hetzij de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
2.7.
Tussen partijen staat vast dat de man de verwekker is van de kinderen.
Voor de beantwoording van de vraag of de erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met de kinderen of de belangen van de kinderen zullen schaden, komt het aan op een afweging van de belangen van de betrokkenen. Hierbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat zowel de man als de kinderen er belang bij hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de man bij de totstandkoming van een familierechtelijke betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met de kinderen of de belangen van de kinderen geschaad zouden worden in geval van erkenning van de kinderen door de man. Van schade aan de belangen van een kind is sprake indien er ten gevolge van de erkenning reële risico’s zijn dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
2.8.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is gebleken dat er een risico bestaat dat de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de kinderen in het gedrang komt door erkenning van de man. Daarbij speelt mee dat de kinderen door hun auditieve beperking kwetsbaar zijn en dat zij mogelijk op jonge leeftijd ruzies en huiselijk geweld tussen de ouders hebben meegemaakt. Dit maakt dat de kinderen behoefte hebben aan voorspelbaarheid, duidelijkheid en rust. De kinderen hebben al heel lang geen contact gehad met de man en zullen hem dus niet of nauwelijks kennen. De mogelijkheden die aan de man zijn aangereikt, zoals het voorstel van de vrouw tot begeleide omgang en het voorstel van de Raad om kaartjes te sturen, zijn niet door hem benut. Zijn verblijfsstatus is onzeker en er is ook geen procedure gaande omtrent de verblijfsvergunning. De mogelijkheden tot verblijf van de man in Nederland zijn dus zeer onzeker, maar ook op andere vlakken is heel onzeker welke rol de man in de toekomst zou kunnen en willen vervullen als vader van de kinderen. Gelet op het verleden en op de houding van de man nu is het onduidelijk wat er van de man als vader te verwachten valt. De man heeft niet laten zien dat hij de belangen van de kinderen voorop stelt, of dat hij zich heeft verdiept in de beperkingen van de kinderen en de manier waarop hij daarmee om zou kunnen gaan. Hij lijkt zelfs nog steeds vraagtekens te zetten bij deze beperkingen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning dan ook afwijzen.
2.9.
De rechtbank vindt het wel van belang dat er statusvoorlichting komt, zoals ook de bijzondere curator heeft geadviseerd. De vrouw heeft al een hulpvraag hierover neergelegd bij Kentalis, zodat zij haar hierbij kunnen begeleiden. Het is voor de kinderen van belang dat ze weten wie hun vader is. Als de kinderen ouder worden kunnen ze eventueel zelf aangeven dat ze contact willen met de man. De rechtbank vertrouwt erop dat de vrouw met behulp van Kentalis invulling zal geven aan de statusvoorlichting aan de kinderen.
Omgang
2.10.
De Raad heeft geadviseerd om geen omgangsregeling tussen de man en de kinderen vast te stellen. Fysiek contactherstel is volgens de Raad op dit moment en in de nabije toekomst niet in hun belang. Ondanks dat het in principe voor alle kinderen van belang is om contact te hebben met beide ouders, vraagt de Raad zich af of dat in deze zaak een meerwaarde biedt aan de kinderen. Ze zijn kwetsbaar, mede vanwege de auditieve beperkingen en hebben oprechte warmte en interesse van de man nodig. De man heeft tot nu geen initiatief getoond om met de kinderen in contact te komen. De Raad rekent het de man aan dat hij geen kaartjes heeft gestuurd naar de kinderen, zoals door de Raad is voorgesteld. Daarnaast is het nodig dat de man een legale verblijfsstatus heeft, zodat de kinderen kunnen rekenen op continuïteit en duidelijkheid in het contact. De man kan mogelijk alsnog beginnen met kaartjes sturen, in de vorm van keer per maand een kaartje via de advocaat van de vrouw.
2.11.
De bijzonder curator sluit zich aan bij het advies van de Raad.
2.12.
De man stelt dat hij zich in zijn verzoek tot omgang bescheiden heeft opgesteld, hij heeft gevraagd om een opbouwregeling die uiteindelijk zal moeten leiden tot een weekendverblijf per twee weken. De man had geen contact met de kinderen, en het is logisch dat hij daardoor niet afwist van de bijzonderheden.
2.13.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij destijds een brief naar de man heeft gestuurd met een voorstel voor een begeleide omgangsregeling, maar dat daar niet op gereageerd is. Zij stond toen open voor omgang, maar inmiddels vertrouwt zij de man niet meer. Zij heeft de kinderen altijd zo goed mogelijk begeleid en hulp gezocht waar nodig en zij wil de kinderen beschermen.
2.14.
Uit artikel 1:377a BW volgt dat het kind recht heeft op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. De rechter stelt op het verzoek van de ouders of een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast, dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
2.15.
Nu de rechtbank het verzoek van de man tot vervangende toestemming voor erkenning zal afwijzen, zal de rechtbank zal het verzoek van de man tot omgang eveneens afwijzen. Gezien de huidige omstandigheden, zoals hiervoor overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de door de man verzochte omgangsregeling niet in het belang van de kinderen is. De kinderen zijn kwetsbaar en hebben continuïteit en voorspelbaarheid nodig. De man heeft echter onvoldoende laten zien dat hij daadwerkelijk de wens heeft en in staat is om de belangen van de kinderen voorop te zetten en zijn verantwoordelijkheid te nemen. Daarnaast is het gezien zijn verblijfsstatus onzeker of een eventueel contact gecontinueerd zou kunnen worden. In deze omstandigheden is het naar het oordeel van de rechtbank op dit moment niet in het belang van de kinderen om het contact tussen de man en de kinderen op te starten.
Gezag
2.16.
Het verzoek tot gezamenlijk gezag is door de man voorafgaand aan de mondelinge behandeling ingetrokken, zodat de rechtbank daarover geen beslissing meer hoeft te nemen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. B. de Vos, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van L.G.M. Sol, griffier, op 9 maart 2022. [1]
De griffier is buiten staat
deze beschikking te ondertekenen.

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).