ECLI:NL:RBAMS:2022:8493

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
C/13/729650 / FA RK 23/1049
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen crisismaatregel en hoorplicht in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een crisismaatregel die door de burgemeester van Amsterdam was opgelegd aan verzoeker. De crisismaatregel werd op 1 februari 2023 genomen, waarna verzoeker op 10 februari 2023 beroep instelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester niet heeft voldaan aan de hoorplicht zoals voorgeschreven in artikel 7:1 lid 3 sub b van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Verzoeker stelde dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord voordat de crisismaatregel werd genomen. De rechtbank oordeelde dat de GGD, die namens de burgemeester contact had opgenomen, niet duidelijk had gemaakt dat het om een verhoor ging in het kader van de crisismaatregel. Hierdoor kon verzoeker niet ondubbelzinnig afstand doen van zijn recht om gehoord te worden.

De rechtbank concludeerde dat de hoorplicht niet was nageleefd en verklaarde het beroep gegrond. De gemeente Amsterdam werd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van €150,00 aan verzoeker. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de hoorplicht was geschonden, er geen aanleiding was om een schadevergoeding per dag toe te kennen, aangezien verzoeker later door een rechter was gehoord en de crisismaatregel was verlengd. De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van de hoorplicht in crisissituaties en de zorgvuldigheid die van de burgemeester en de betrokken instanties wordt verwacht.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/729650 / FA RK 23/1049
kenmerk: 20230072
Beschikking van 10 maart 2023naar aanleiding van het beroep ex artikel 7:6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) tegen een crisismaatregel van de burgemeester van de gemeente Amsterdam en het verzoek om schadevergoeding ex artikel 10:12 Wvggz van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
verblijvende te Amsterdam, Arkin, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. C.J. Nierop te Amsterdam.

1.Procesverloop

Bij verzoekschrift, ingekomen op 14 februari 2023 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de
door de burgemeester van de gemeente Amsterdam op 1 februari 2023 jegens haar opgelegde
crisismaatregel.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- een afschrift van de beslissing tot het nemen van de crisismaatregel d.d. 1 februari 2023.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- verzoeker;
- bovengenoemde advocaat;
- gemachtigde van de burgemeester/gemeente Amsterdam, de heer [naam] .

2.De feiten

2.1.
Op grond van artikel 7:6 lid 1 van de Wvggz kan verzoeker door middel van een schriftelijk en gemotiveerd verzoek binnen drie weken na de dag waarop de burgemeester de crisismaatregel heeft genomen, bij de rechter beroep instellen tegen de crisismaatregel.
2.2.
Op 1 februari 2023 is door de burgemeester een crisismaatregel genomen ten aanzien van verzoeker. Verzoeker heeft op 10 februari 2023 beroep ingesteld tegen deze crisismaatregel. Het beroep is derhalve tijdig ingesteld.
2.3.
De officier van justitie heeft op 2 februari 2023 de rechtbank verzocht om een voortzetting van de crisismaatregel. Dit verzoek is bij beschikking van 6 februari 2023 van deze rechtbank toegewezen voor de duur van drie weken.

3.Beroep

3.1.
De advocaat stelt namens verzoeker dat er sprake is van een crisismaatregel die onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het beroep van betrokkene is gebaseerd op artikel 7:1 derde lid, aanhef en onder b, van de Wvggz. Daarin is vermeld dat de burgemeester niet eerder een crisismaatregel neemt dan nadat hij betrokkene, zo mogelijk, in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. In de eerste plaats stelt betrokkene dat zij, voorafgaand aan het nemen van de crisismaatregel, ten onrechte niet is gehoord door de burgemeester. Naar de mening van betrokkene klopt het op zich wel dat zij heeft aangegeven dat zij niet gehoord wilde worden op het moment dat zij door de GGD werd gebeld. Zij zat op dat moment in een kamer. Iemand van de crisisdienst kwam binnen met een telefoon en vroeg of zij met de GGD wilde praten. Het was voor haar op dat moment echter onduidelijk dat het om een verhoor namens de burgemeester ging. De GGD, noch een ander, heeft betrokkene voordat zij liet weten geen behoefte te hebben aan een verhoor met de GGD, laten weten namens wie de GGD belde, waarover de GGD betrokkene wilde horen, en wat het belang van het horen was. In het kader van het voorgaande verzoekt betrokkene het verzoek gegrond te verklaren en de burgemeester te veroordelen tot betaling van een billijke schadevergoeding. Op grond van artikel 10:12 van de Wvggz verzoekt verzoeker om schadevergoeding van 100,00 euro per dag.

4.Verweer

4.1.
De advocaat van de gemeente geeft aan dat de burgemeester het horen van patiënten bij de crisisdienst heeft gemandateerd aan de GGD. Normaal gesproken werkt het zo, dat de GGD contact opneemt met de medici van de crisisdienst, die vervolgens aan de GGD laten weten of het mogelijk is om de patiënt te horen. In de onderhavige situatie begreep de GGD van degene die aan de telefoon was, mogelijk een patiëntbegeleider, dat betrokkene niet gehoord wilde worden. In dat kader verzoekt de burgemeester het beroep tegen de crisismaatregel van 14 februari 2023 ongegrond te verklaren.
4.2.
Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding stelt de advocaat van de gemeente zich op het standpunt dat indien de rechtbank van oordeel is dat het beroep gegrond verklaard wordt, dat het niet op juiste wijze voldoen aan de hoorplicht niet leidt tot het niet voortzetten van de crisismaatregel. Gelet op de aard van de schending en op de gevolgen in het grote geheel, stelt de advocaat van de gemeente dat een bedrag van €100,- een billijk bedrag is bij het schenden van de hoorplicht.

5.Beoordeling

5.1.
Artikel 7:1 lid 3 sub b van de Wvggz bepaalt dat de burgemeester niet eerder een crisismaatregel neemt dan nadat hij betrokkene, zo mogelijk, in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. De hoorplicht is een fundamenteel recht en dient er ook toe om in een crisissituatie een zorgvuldige afweging te kunnen maken waarin de belangen van betrokkene, die dan nog geen rechtsbijstand heeft, zo goed mogelijk worden meegewogen.
5.2.
Van de burgemeester mag verlangd worden dat hij/zij, of degene die namens hem of haar is belast met het horen, zich moeite getroost om betrokkene te horen. Dat brengt mee dat het aan betrokkene duidelijk gemaakt moet worden dat er namens de burgemeester wordt gebeld en ook dat het gaat om het horen in het kader van een te nemen crisismaatregel. Alleen na een dergelijke uitleg kan betrokkene immers weloverwogen besluiten of hij of zij gehoord wil worden en zo niet, van dat recht ondubbelzinnig afstand doen.
5.2.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de gemeente de gang van zaken zoals betrokkene die heeft geschetst, op zich niet betwist. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat iemand van de crisisdienst aan betrokkene heeft gevraagd of zij telefonisch met iemand van de GGD wilde praten. Niet is komen vast te staan dat aan betrokkene op dat moment is uitgelegd dat het een verhoor namens de burgemeester betrof en dat het om het horen in het kader van een te nemen crisismaatregel ging. Betrokkene heeft vervolgens aangegeven dat zij niet in gesprek met de GGD wilde.
5.4.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het op de weg van de GGD had gelegen om zich ervan te vergewissen dat het voor betrokkene duidelijk was dat de GGD namens de burgemeester belde en dat het om de hoorplicht in het kader van een crisismaatregel ging. Dat is niet gebeurd. De rechtbank komt tot de conclusie dat betrokkene, nu zij niet wist waar het over ging, niet ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van het recht te worden gehoord.
5.3.
De rechtbank constateert, gelet op het voorgaande, dat in deze zaak niet is voldaan aan de hoorplicht in de zin van artikel 7:1 lid 3 Wvggz.
5.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een schadevergoeding per dag toe te kennen. Na de crisismaatregel is immers sprake geweest van verlenging van de crisismaatregel, nadat betrokkene door een rechter is gehoord. Het ligt dan ook niet in de rede om aan te nemen dat de crisismaatregel, als betrokkene wel was gehoord, achterwege zou zijn gebleven. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gemeente Amsterdam veroordelen tot vergoeding van de schade van betrokkene die naar billijkheid wordt vastgesteld op een bedrag van € 150,00.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep tegen de crisismaatregel van 1 februari 2023 gegrond in de zin dat niet is voldaan aan de hoorplicht;
veroordeelt de gemeente Amsterdam tot betaling van een schadevergoeding aan betrokkene ten
bedrage van € 150,00 (honderd euro);
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Dinjens, bijgestaan door W. Aukema als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2023.