8.3.1.Ten aanzien van de straf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Op de beelden is te zien dat er een handgemeen plaatsvindt tussen verdachte en slachtoffer. Het is echter verdachte die zorgt voor een escalatie van het conflict door zijn mes te pakken en het is verdachte die het slachtoffer hiermee levensbedreigend letsel heeft toegebracht. Het slachtoffer had geen mes bij zich, zo heeft ook verdachte ter terechtzitting verklaard. Het slachtoffer heeft een steekwond in de buik met darmletsel opgelopen waarvoor hij tweemaal is geopereerd. Door zo te handelen heeft verdachte een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer en bewust het risico genomen dat het slachtoffer aan deze verwonding zou komen te overlijden. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij bij het conflict ervoor heeft gekozen om een mes mee te nemen en het slachtoffer hiermee te steken- en dat midden op de dag en op de openbare weg. Het is een feit van algemene bekendheid dat feiten als de onderhavige maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid veroorzaken. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. De ernst van het bewezen verklaarde feit rechtvaardigt een forse gevangenisstrafstraf. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 19 oktober 2021 blijkt dat hij vaker is veroordeeld voor geweldsmisdrijven en dat hij tijdens het plegen van dit feit in een proeftijd liep. Dit weegt de rechtbank ten nadele van verdachte mee.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht alles overwegend een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden. De rechtbank legt aan verdachte daarnaast de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op en gaat hieronder nader op deze maatregel in.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
8.3.2.Ten aanzien van de adviezen
De rechtbank heeft kennis genomen van de pro Justitia-rapportage d.d. 11 mei 2022, opgesteld en ondertekend door M. Meijer, psychiater in opleiding, onder supervisie van M.D. van Ekeren, psychiater, en M.C.F. Hoes, GZ-psycholoog in opleiding tot rapporteur, onder supervisie van A. Witvliet, GZ-psycholoog, allen verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (locatie Pieter Baan Centrum).
Hierin is onder andere te lezen:
- P. 82 onderaan en 83:
“Er is bovenal sprake van persoonlijkheidproblematiek met een antisociale en narcistische persoonlijkheidsdynamiek, waarbij onderliggend sprake is van een zwakke persoonlijkheidsstructuur. Classificerend volgens de DSM-5 is er sprake van een antisociale-persoonlijkheidsstoornis met tevens narcistische trekken. De persoonlijkheid van betrokkene wordt gekenmerkt door een neiging tot bagatelliseren, vergoelijken en externaliseren, een beperkte gewetensfunctie, gebrek aan berouw en frequente interpersoonlijke conflicten. Daarbij scoort betrokkene boven de cut-off score op de PCL-R, waarmee tevens van psychopathie volgens het construct van Hare kan worden gesproken. Het betreft hier geen sadistische psychopathie, maar de meer egoïstische en exploiterende variant van psychopathie, passend bij de zwakke persoonlijkheidsstructuur. Het zwakke fundament van zijn persoonlijkheid maakt dat betrokkene gevoeliger is voor het ontwikkelen van stemmingsproblemen en psychotische ontregeling. Daarnaast is er sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis, van matige ernst. Deze is van belang om dat cannabisgebruik de kans om (opnieuw) een psychose te krijgen vergroot. Voorts is de intelligentie van laaggemiddeld niveau, waarmee gesteld kan worden dat er geen sprake is van een forensisch relevante beperking in de intelligentie.”
[…]
Wat betreft de impulscontrole en agressieregulatie geldt dat deze ten tijde van de observatieperiode niet gestoord zijn geweest. In het PBC, waar de omgeving zeer gestructureerd is en het gedrag van betrokkene onder een vergrootglas ligt, hebben zich geen incidenten voorgedaan. Wel werd tijdens gesprekken met rapporteurs gezien dat frustratie en spanning bij betrokkene snel kan oplopen onder druk van confrontaties (geringe frustratietolerantie). Op die momenten lijkt betrokkene zichzelf moeilijk te kunnen reguleren en heeft hij de externe structuur van onderzoekers nodig voor deëscalatie van de spanning.
-
P. 85: Ondanks het feit dat zich bij betrokkene reeds jarenlang frequent agressie-incidenten hebben voorgedaan - waarbij het veelal gaat om reactief gestuwde emotionele agressie en instrumenteel ingezette agressie -, kan er, nu er geen aanwijzingen zijn voor een doorwerking van betrokkens psychopathologie in het ten laste gelegde, vanuit gedragskundig perspectief geen enkele uitspraak worden gedaan over het risico op herhaling van feiten lijkend op het onderhavige ten laste gelegde. Zoals beschreven bij vraag 1 brengt de ernstige persoonlijkheidsstoornis van betrokkene wel risicofactoren voor agressie met zich mee (te weten de beperkte gewetensfunctie, de neiging tot bagatelliseren, vergoelijken en externaliseren, een gebrek aan berouw en frequente interpersoonlijke conflicten).”
Ook heeft de Reclassering Inforsa naar aanleiding van het Pieter Baan rapport een aanvullende rapportage opgesteld. Deze dateert van 17 mei 2022 en is opgesteld door [reclasseringswerker] . Hierin staat onder meer het volgende:
- P. 4: “
Er wordt ingeschat dat de begeleiding van betrokkene in een ambulant drangkader weinig kans van slagen heeft, gelet op zijn diagnoses (wetende psychopathie, antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en trekken van borderline). De reclassering is van mening dat interventies en behandeling gericht op gedragsverandering geïndiceerd is teneinde het risico op recidive te verminderen. […] Eerdere pogingen tot behandeling in ambulant kader hebben tot op heden niet geleid tot het gewenste effect.
Wij schatten het gevarenrisico hoog en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal hier vermoedelijk geen verandering in brengen. Aangezien er geen TBS (met voorwaarden) is geadviseerd, is de reclassering van mening dat het opleggen van een GVM geïndiceerd is. Deze maatregel biedt een kader van waar uit telkenmale gepoogd kan worden om het recidiverisico terug te dringen alsmede zijn sociale positie in de samenleving te bevorderen. In geval van hoog oplopende risico’s en/of escalatie bestaat er middels de GVM de mogelijkheid om betrokkene tijdelijk uit de samenleving te onttrekken.”
p. 5:
“Reclassering Inforsa adviseert het opleggen van een GVM wegens aanhoudend hoog risico op recidive na een gevangenisstraf. […]De reclassering acht behandeling geïndiceerd, mede gezien de jeugdige leeftijd van betrokkene en de onmogelijkheden tot gedragsbeïnvloeding in ambulant kader. Dit komt mede door
het gebrek aan ziekte-inzicht en de zelfoverschatting van betrokkene, waardoor hij de noodzaak tot behandeling niet inziet. Aangezien de reclassering tevens geen behandelmogelijkheden ziet in een drangkader binnen de reguliere GGZ, achten wij het risico voor de samenleving dusdanig hoog dat wij van mening zijn dat deze beschermd dient te worden.
Wij zijn van mening dat er na de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf, onderzocht dient te worden hoe het recidiverisico naar een aanvaardbaar risico kan worden teruggedrongen middels interventies vanuit een GVM. Zo kan er opnieuw gekeken worden naar behandelmogelijkheden en het bevorderen van beschermende factoren, terwijl er tegelijkertijd mogelijkheden zijn om het risico voor
de samenleving te beschermen middels het terugplaatsen in een penitentiaire inrichting bij onvoldoende medewerking aan de GVM of een oplopend gevarenrisico.”
8.3.3.Ten aanzien van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in onderhavige zaak het voorkomen van recidive van zwaarwegend belang is. De ernst van het feit, de zorgelijke signalen waaronder de geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek bij verdachte, de agressieproblematiek en zijn eerdere veroordelingen voor geweldsfeiten baren de rechtbank ernstig zorgen. De rechtbank is van oordeel dat het vanuit veiligheidsoogpunt niet verantwoord is de verdachte na detentie zonder enig toezicht terug te laten keren in de maatschappij. Niet valt te overzien of, en zo ja in hoeverre, de toekomstige detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling voldoende waarborgen geven om eventuele toekomstige risico’s te ondervangen. Om dit te kunnen bewerkstelligen, kan een maatregel tot vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloeding, als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, worden opgelegd. Deze maatregel houdt in dat de verdachte zich na detentie aan vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregelen dient te houden en zich moet conformeren aan langdurig toezicht van de reclassering, opdat het risico op herhaling wordt geminimaliseerd.
De rechtbank overweegt dat aan de voorwaarden voor oplegging van genoemde maatregel is voldaan. Het opleggen van de maatregel is noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor een poging tot doodslag, oftewel wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld (artikel 38z, eerste lid aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafrecht). Aan de maatregel ligt voorts een recent en onderbouwd reclasseringsadvies ten grondslag. De beoordeling van de voorwaarden van de maatregel, zal in de laatste fase van de detentie en eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.