ECLI:NL:RBAMS:2022:8719

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
13/219493-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes in Amsterdam

Op 2 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 3 juli 2021, waarbij de verdachte tijdens een ruzie met het slachtoffer een mes heeft gebruikt. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op meerdere data, waarbij de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, de vordering heeft ingediend. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.T.H.M. Mühren, heeft gepleit voor vrijspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer met een mes in de buik heeft gestoken, wat heeft geleid tot ernstige verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op het toebrengen van dodelijk letsel, en dat de poging tot doodslag bewezen kon worden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met de oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, zoals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. Tevens is de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/219493-21 (Promis) + 13-191032-19 (TUL)
Datum uitspraak: 2 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 25 november 2021, 15 februari 2022, 7 april 2022 en 19 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Hoekstra en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.T.H.M. Mühren naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 25 november 2021– ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 3 juli 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen althans eenmaal met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans in het lichaam heeft gestoken, en/of meermalen althans eenmaal met een uitgestoken mes in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de hand, heeft gevochten met die [slachtoffer] althans dit uitgestoken mes in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 3 juli 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen althans eenmaal met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans in het lichaam heeft gestoken, en/of meermalen althans eenmaal met een uitgestoken mes in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de hand, heeft gevochten met die [slachtoffer] althans dit uitgestoken mes in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 3 juli 2021 begeeft de aangever zich in verband met een (telefonische) ruzie naar de [straatnaam] waar verdachte zich op dat moment bevindt. Verdachte komt naar buiten en de ruzie zet zich buiten voort. Verdachte heeft uit de woning een mes meegenomen. Tijdens de ruzie pakt hij het mes en het slachtoffer wordt eenmaal in de buik gestoken. De vraag die door de rechtbank beantwoord moet worden is of de verdachte opzet heeft gehad om de aangever van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat de primair tenlastegelegde poging doodslag bewezen kan worden. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat op de beelden te zien is dat verdachte, op een moment waarop de aangever geen agressie toonde, de aanval kiest, naar voren stapt richting aangever en uithaalt. Door te steken in de buikstreek, waar zich vitale organen bevinden, wordt bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer overlijdt. Uit de letselverklaring van de GGD blijkt dat de verwondingen van het slachtoffer zonder medisch ingrijpen tot de dood hadden kunnen leiden. De verdachte had voorwaardelijk opzet op het toebrengen van dodelijk letsel.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht om integrale vrijspraak en subsidiair om de verdachte van het primair tenlastegelegde vrij te spreken. De verdachte had geen opzet op het toebrengen van letsel. Op de beelden is te zien dat verdachte het mes schuin naar beneden richt op het moment dat hij daarmee uithaalt en niet richting het bovenlichaam van aangever. Het letsel is bovendien niet veroorzaakt door de steekbeweging die op de beelden te zien is, maar op een later moment. De aangever is na de scene die te zien is op de beelden links uit beeld de hoek om gelopen, waarna verdachte achter hem aan is gelopen, met het mes nog in zijn hand. De aangever kwam toen terug gerend naar verdachte en is in het door verdachte uitgestoken mes gelopen toen hij het mes van verdachte wilde afpakken, zo verklaart ook aangever zelf bij de rechter-commissaris. Deze verklaring is betrouwbaar en geloofwaardig. Verdachte wilde aangever op afstand houden en had enkel opzet op het bedreigen van aangever. De gedraging van de verdachte brengt in ieder geval geen aanmerkelijke kans op de dood met zich mee. Er was geen sprake van potentieel levensbedreigend letsel bij het slachtoffer en er is bovendien gestoken met een klein keukenmes.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht – evenals de officier van justitie – de primair tenlastegelegde poging tot doodslag bewezen.
Op de beelden is te zien dat verdachte en de aangever met elkaar in gevecht zijn. Na een kort rustmoment in het gevecht, is te zien verdachte naar voren stapt en op korte afstand van aangever een felle onderhandse steekbeweging in de richting van zijn buikstreek maakt. Te zien is hoe de aangever vervolgens achteruit deinst. De rechtbank heeft de indruk dat het slachtoffer mogelijkerwijs op het moment van deze steekbeweging al geraakt is door het mes. Het slachtoffer verklaart dat hij in eerste instantie niet doorheeft dat hij is gestoken en dat hij het steken niet heeft gevoeld op het moment dat het gebeurde, maar dat hij zich daar later pas van bewust werd. Ook als het letsel bij de aangever pas later, om de hoek en buiten beeld van de camera, is toegebracht, is de steekbeweging die wel op de beelden te zien is redengevend voor het bewijs. Verdachte steekt met een felle krachtige beweging richting de buikstreek. De verklaring van verdachte dat hij niet de bedoeling had om aangever te raken met het mes en dat hij richting de benen van aangever stak om daarmee het slachtoffer op afstand te houden, wordt weerlegd door de beelden. De door de raadsman bij zijn pleitnota overgelegde
stillis slechts een momentopname uit een vloeiende beweging, op grond waarvan niet kan worden geconcludeerd dat verdachte alleen naar beneden heeft gestoken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan door het met kracht steken in de buikstreek op de wijze waarop verdachte heeft gedaan, dodelijk letsel worden toegebracht. In de buikstreek bevinden zich kwetsbare en vitale organen, zodat de kans op de dood als gevolg van het steken in de buikstreek, ook met een relatief klein keukenmes, als aanmerkelijk moet worden aangemerkt. Dit blijkt ook uit de letselrapportage van de forensisch arts, waarin die verklaart dat het door verdachte toegebrachte darmletsel bij het slachtoffer zonder medisch ingrijpen de dood tot gevolg kon hebben. De gedraging van verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht op het raken van het slachtoffer in de buikstreek, dat de rechtbank hieruit afleidt dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer dodelijk zou worden getroffen, heeft aanvaard.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 3 juli 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

In de pro Justitia rapportage d.d. 11 mei 2022 adviseren onderzoekers om verdachte het tenlastegelegde volledig toe te rekenen. Er is dan ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van de Gedrags-beïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (hierna: GVM) gevorderd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie geëist en verzocht om niet over te gaan tot oplegging van de GVM. De raadsman heeft verzocht om in het voordeel van verdachte mee te wegen dat het slachtoffer degene is die verdachte en de confrontatie heeft (op)gezocht - en niet omgekeerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
Ten aanzien van de straf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Op de beelden is te zien dat er een handgemeen plaatsvindt tussen verdachte en slachtoffer. Het is echter verdachte die zorgt voor een escalatie van het conflict door zijn mes te pakken en het is verdachte die het slachtoffer hiermee levensbedreigend letsel heeft toegebracht. Het slachtoffer had geen mes bij zich, zo heeft ook verdachte ter terechtzitting verklaard. Het slachtoffer heeft een steekwond in de buik met darmletsel opgelopen waarvoor hij tweemaal is geopereerd. Door zo te handelen heeft verdachte een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer en bewust het risico genomen dat het slachtoffer aan deze verwonding zou komen te overlijden. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij bij het conflict ervoor heeft gekozen om een mes mee te nemen en het slachtoffer hiermee te steken- en dat midden op de dag en op de openbare weg. Het is een feit van algemene bekendheid dat feiten als de onderhavige maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid veroorzaken. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. De ernst van het bewezen verklaarde feit rechtvaardigt een forse gevangenisstrafstraf. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 19 oktober 2021 blijkt dat hij vaker is veroordeeld voor geweldsmisdrijven en dat hij tijdens het plegen van dit feit in een proeftijd liep. Dit weegt de rechtbank ten nadele van verdachte mee.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht alles overwegend een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden. De rechtbank legt aan verdachte daarnaast de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op en gaat hieronder nader op deze maatregel in.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
8.3.2.
Ten aanzien van de adviezen
De rechtbank heeft kennis genomen van de pro Justitia-rapportage d.d. 11 mei 2022, opgesteld en ondertekend door M. Meijer, psychiater in opleiding, onder supervisie van M.D. van Ekeren, psychiater, en M.C.F. Hoes, GZ-psycholoog in opleiding tot rapporteur, onder supervisie van A. Witvliet, GZ-psycholoog, allen verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (locatie Pieter Baan Centrum).
Hierin is onder andere te lezen:
- P. 82 onderaan en 83:
“Er is bovenal sprake van persoonlijkheidproblematiek met een antisociale en narcistische persoonlijkheidsdynamiek, waarbij onderliggend sprake is van een zwakke persoonlijkheidsstructuur. Classificerend volgens de DSM-5 is er sprake van een antisociale-persoonlijkheidsstoornis met tevens narcistische trekken. De persoonlijkheid van betrokkene wordt gekenmerkt door een neiging tot bagatelliseren, vergoelijken en externaliseren, een beperkte gewetensfunctie, gebrek aan berouw en frequente interpersoonlijke conflicten. Daarbij scoort betrokkene boven de cut-off score op de PCL-R, waarmee tevens van psychopathie volgens het construct van Hare kan worden gesproken. Het betreft hier geen sadistische psychopathie, maar de meer egoïstische en exploiterende variant van psychopathie, passend bij de zwakke persoonlijkheidsstructuur. Het zwakke fundament van zijn persoonlijkheid maakt dat betrokkene gevoeliger is voor het ontwikkelen van stemmingsproblemen en psychotische ontregeling. Daarnaast is er sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis, van matige ernst. Deze is van belang om dat cannabisgebruik de kans om (opnieuw) een psychose te krijgen vergroot. Voorts is de intelligentie van laaggemiddeld niveau, waarmee gesteld kan worden dat er geen sprake is van een forensisch relevante beperking in de intelligentie.”
[…]
Wat betreft de impulscontrole en agressieregulatie geldt dat deze ten tijde van de observatieperiode niet gestoord zijn geweest. In het PBC, waar de omgeving zeer gestructureerd is en het gedrag van betrokkene onder een vergrootglas ligt, hebben zich geen incidenten voorgedaan. Wel werd tijdens gesprekken met rapporteurs gezien dat frustratie en spanning bij betrokkene snel kan oplopen onder druk van confrontaties (geringe frustratietolerantie). Op die momenten lijkt betrokkene zichzelf moeilijk te kunnen reguleren en heeft hij de externe structuur van onderzoekers nodig voor deëscalatie van de spanning.
-
P. 85: Ondanks het feit dat zich bij betrokkene reeds jarenlang frequent agressie-incidenten hebben voorgedaan - waarbij het veelal gaat om reactief gestuwde emotionele agressie en instrumenteel ingezette agressie -, kan er, nu er geen aanwijzingen zijn voor een doorwerking van betrokkens psychopathologie in het ten laste gelegde, vanuit gedragskundig perspectief geen enkele uitspraak worden gedaan over het risico op herhaling van feiten lijkend op het onderhavige ten laste gelegde. Zoals beschreven bij vraag 1 brengt de ernstige persoonlijkheidsstoornis van betrokkene wel risicofactoren voor agressie met zich mee (te weten de beperkte gewetensfunctie, de neiging tot bagatelliseren, vergoelijken en externaliseren, een gebrek aan berouw en frequente interpersoonlijke conflicten).”
Ook heeft de Reclassering Inforsa naar aanleiding van het Pieter Baan rapport een aanvullende rapportage opgesteld. Deze dateert van 17 mei 2022 en is opgesteld door [reclasseringswerker] . Hierin staat onder meer het volgende:
- P. 4: “
Er wordt ingeschat dat de begeleiding van betrokkene in een ambulant drangkader weinig kans van slagen heeft, gelet op zijn diagnoses (wetende psychopathie, antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en trekken van borderline). De reclassering is van mening dat interventies en behandeling gericht op gedragsverandering geïndiceerd is teneinde het risico op recidive te verminderen. […] Eerdere pogingen tot behandeling in ambulant kader hebben tot op heden niet geleid tot het gewenste effect.
[…]
Wij schatten het gevarenrisico hoog en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal hier vermoedelijk geen verandering in brengen. Aangezien er geen TBS (met voorwaarden) is geadviseerd, is de reclassering van mening dat het opleggen van een GVM geïndiceerd is. Deze maatregel biedt een kader van waar uit telkenmale gepoogd kan worden om het recidiverisico terug te dringen alsmede zijn sociale positie in de samenleving te bevorderen. In geval van hoog oplopende risico’s en/of escalatie bestaat er middels de GVM de mogelijkheid om betrokkene tijdelijk uit de samenleving te onttrekken.”
p. 5:
“Reclassering Inforsa adviseert het opleggen van een GVM wegens aanhoudend hoog risico op recidive na een gevangenisstraf. […]De reclassering acht behandeling geïndiceerd, mede gezien de jeugdige leeftijd van betrokkene en de onmogelijkheden tot gedragsbeïnvloeding in ambulant kader. Dit komt mede door
het gebrek aan ziekte-inzicht en de zelfoverschatting van betrokkene, waardoor hij de noodzaak tot behandeling niet inziet. Aangezien de reclassering tevens geen behandelmogelijkheden ziet in een drangkader binnen de reguliere GGZ, achten wij het risico voor de samenleving dusdanig hoog dat wij van mening zijn dat deze beschermd dient te worden.
Wij zijn van mening dat er na de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf, onderzocht dient te worden hoe het recidiverisico naar een aanvaardbaar risico kan worden teruggedrongen middels interventies vanuit een GVM. Zo kan er opnieuw gekeken worden naar behandelmogelijkheden en het bevorderen van beschermende factoren, terwijl er tegelijkertijd mogelijkheden zijn om het risico voor
de samenleving te beschermen middels het terugplaatsen in een penitentiaire inrichting bij onvoldoende medewerking aan de GVM of een oplopend gevarenrisico.”
8.3.3.
Ten aanzien van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in onderhavige zaak het voorkomen van recidive van zwaarwegend belang is. De ernst van het feit, de zorgelijke signalen waaronder de geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek bij verdachte, de agressieproblematiek en zijn eerdere veroordelingen voor geweldsfeiten baren de rechtbank ernstig zorgen. De rechtbank is van oordeel dat het vanuit veiligheidsoogpunt niet verantwoord is de verdachte na detentie zonder enig toezicht terug te laten keren in de maatschappij. Niet valt te overzien of, en zo ja in hoeverre, de toekomstige detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling voldoende waarborgen geven om eventuele toekomstige risico’s te ondervangen. Om dit te kunnen bewerkstelligen, kan een maatregel tot vrijheidsbeperking en gedragsbeïnvloeding, als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, worden opgelegd. Deze maatregel houdt in dat de verdachte zich na detentie aan vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregelen dient te houden en zich moet conformeren aan langdurig toezicht van de reclassering, opdat het risico op herhaling wordt geminimaliseerd.
De rechtbank overweegt dat aan de voorwaarden voor oplegging van genoemde maatregel is voldaan. Het opleggen van de maatregel is noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor een poging tot doodslag, oftewel wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld (artikel 38z, eerste lid aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafrecht). Aan de maatregel ligt voorts een recent en onderbouwd reclasseringsadvies ten grondslag. De beoordeling van de voorwaarden van de maatregel, zal in de laatste fase van de detentie en eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 25 november 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13-191032-19 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 17 december 2019 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 38z, 45, 63, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
24 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 17 december 2019 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en S.E. Bauduin, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juni 2022.
[(...)]