ECLI:NL:RBAMS:2022:876

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
AWB 21/4983
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake Wajong-uitkering

Op 15 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de Wajong-uitkering van eiser, die in beroep ging tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaarschrift door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had zijn bezwaarschrift ingediend tegen een besluit van 23 maart 2021, waarbij zijn Wajong-uitkering met 25% was verlaagd. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding van eiser bij het indienen van de gronden voor het bezwaar verschoonbaar was. De rechtbank stelde vast dat eiser de gronden pas na de termijn had ingediend, maar dat er omstandigheden waren die deze termijnoverschrijding rechtvaardigden. De rechtbank merkte op dat verweerder rekening had moeten houden met de bijzondere persoonskenmerken van eiser, die ook ten grondslag lagen aan zijn Wajong-uitkering. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4983
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amstelveen, eiser

(gemachtigde: mr. J.C. Walker),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Met een besluit van 23 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de Wajong-uitkering van eiser van 1 april 2021 tot en met 31 juli 2021 verlaagd met 25%.
Met een besluit van 2 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 15 februari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft eiser vier weken, tot 2 juni 2021, gegeven om het bezwaarschrift van gronden te voorzien. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden eerst op 26 augustus 2021 heeft ingediend. Dit is dus na de termijn van vier weken en daarmee te laat.
3. De vraag is vervolgens of deze termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Gelet op het dossier en hetgeen namens eiser ter zitting naar voren is gebracht, ziet de rechtbank aanleiding eiser het voordeel van de twijfel te geven.
4. Daarbij overweegt de rechtbank allereerst dat er wel telefonisch verkeer is geweest tussen eiser en verweerder met betrekking tot het indienen van de gronden. De gronden zijn op 26 augustus 2021 ingediend. Dit is dus vóórdat het bezwaar op 2 september 2021 niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank is vanuit het oogpunt van een meer responsieve benadering van het bestuursrecht van oordeel dat er meer ruimte is voor een minder formele en meer klantvriendelijkere opstelling van bestuursorganen. In dat kader is de rechtbank van oordeel dat verweerder, nu de gronden kort voorafgaande aan de beslissing op bezwaar alsnog waren ingediend, wel een inhoudelijke beoordeling had moeten maken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder weliswaar te maken heeft met grote aantallen en wachttijden, maar dat verweerder bekend was met de medische situatie van eiser en ook anders, met meer maatwerk, had kunnen handelen door rekening te houden met de bijzondere persoonskenmerken van eiser die ook ten grondslag liggen aan zijn Wajong uitkering.
5. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alleen een schriftelijk onderzoek naar eventuele medische verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding heeft gedaan. De rechtbank acht het niet uitgesloten dat de arts tot een ander oordeel zou zijn gekomen als hij eiser fysiek had gezien en de vragen had gesteld die de rechtbank ter zitting aan eiser heeft gesteld. Gelet op hetgeen namens eiser ter zitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank dat eiser vanwege het schuldgevoel voor het overlijden van zijn moeder tijdelijk struisvogelgedrag vertoonde en daarom zijn post niet opende. Weliswaar is dat geen psychotische episode of een geheugenstoornis zoals een dementieel proces, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar medische rapportage noemt, maar de rechtbank acht het niet uitgesloten dat er nog een andere groep patiënten kan zijn die er minder ernstig aan toe is, maar die wel tijdelijk struisvogelgedrag kan vertonen.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw (inhoudelijk) besluit moeten nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van de Water, rechter, in aanwezigheid van mr. I.G.A. Karregat, griffier, op 15 februari 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.