ECLI:NL:RBAMS:2022:883

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4055
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen aanmaning en kostenbesluit in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een inwoner van Diemen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanmaning en een beschikking waarin de kosten van de aanmaning werden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat volgens artikel 8:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen een aanmaning geen bezwaar of beroep kan worden ingesteld. Eiser had eerder een last onder dwangsom opgelegd gekregen en was in gebreke gesteld voor het betalen van een verbeurde dwangsom van € 20.000,-. De rechtbank stelde vast dat verweerder de vorderingen had ingetrokken en dat partijen het erover eens waren dat bezwaar en beroep tegen de aanmaning uitgesloten waren. De rechtbank concludeerde dat er ook geen bezwaar of beroep kon worden ingesteld tegen de beschikking waarin de aanmaningskosten werden vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4055

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Diemen, eiser

(gemachtigde: mr. F.A. Piek),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen, verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Met een besluit van 15 juli 2019 heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd aan eiser tot het treffen van zodanige voorzieningen dat het pand op het perceel [adres] in overeenstemming wordt gebracht en gehouden met het bestemmingsplan.
Met een invorderingsbeschikking van 18 juni 2020 heeft verweerder aangegeven over te gaan tot invordering van de verbeurde dwangsom van € 20.000,-.
Met een brief van 23 april 2021 is door verweerder een aanmaning verstuurd voor het verschuldigde bedrag aan verbeurde dwangsom van € 20.000,- en de kosten van de aanmaning van € 16,-.
Eiser heeft tegen de aanmaning bezwaar gemaakt.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.
De zaak is behandeld op de zitting van 28 december 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de aanmaning. Eiser heeft hierin aangevoerd dat de vordering is verjaard en heeft ter onderbouwing hiervan een brief van 27 oktober 2020 overgelegd waarin dit door verweerder wordt bevestigd. Op 20 juli 2021 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld, omdat verweerder nog geen beslissing op bezwaar had genomen.
2. Ten tijde van het beroep, op 2 augustus 2021, heeft verweerder alsnog een beslissing op bezwaar genomen en toegelicht dat het bezwaar niet-ontvankelijk is. Uit artikel 8:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt namelijk dat tegen een aanmaning geen bezwaar of beroep kan worden ingesteld. Volgens verweerder kan er ook geen bezwaar worden gemaakt of beroep worden ingesteld tegen de beschikking waarin de kosten van de aanmaning worden vastgesteld. Verweerder voert aan dat dit volgt uit de Memorie van Toelichting. Daarbij heeft verweerder aangegeven de vorderingen in te trekken wegens verjaring. In reactie hierop heeft eiser aangegeven dat er volgens eiser wel bezwaar kan worden gemaakt tegen het opleggen van aanmaningskosten, omdat het in dit geval niet gaat om de forfaitaire hoogte van de aanmaningskosten maar om de rechtmatigheid hiervan.
3. De rechtbank moet beoordelen of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat verweerder de vorderingen heeft ingetrokken en partijen in overeenstemming zijn over de omstandigheid dat de aanmaning van bezwaar en beroep is uitgesloten op grond van artikel 8:4, eerste lid, onder b van de Awb. Tussen partijen is dus alleen nog in geschil of er tegen een beschikking waarin de aanmaningskosten worden vastgesteld wel bezwaar en beroep open staat.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen bezwaar of beroep kan worden ingesteld tegen een beschikking waarin de aanmaningskosten worden vastgesteld. Uit de Memorie van Toelichting [1] volgt namelijk dat het bestuursorgaan voor de kosten van de aanmaning een forfaitair bedrag in rekening mag brengen dat afhankelijk is van de hoogte van de schuld, maar om geschillen over betrekkelijk geringe, forfaitaire bedragen te voorkomen tegen de aanmaning geen bezwaar of beroep kan worden ingesteld. De rechtbank leest de Memorie van Toelichting zo dat hiermee bedoeld is dat er ook geen bezwaar of beroep kan worden ingesteld tegen een beschikking waarin de aanmaningskosten worden vastgesteld.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding voor het door eiser betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2022.
griffier
De rechter is verhinderd te tekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de Memorie van Toelichting bij de vierde tranche Awb, Kamerstuk 29702, 3 (p. 23).