3.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen. Gelet op de samenhang tussen de ten laste gelegde feiten, zal de rechtbank deze feiten gezamenlijk bespreken.
Toen aangever in de nacht van 12 juli 2017 aan het slapen was, hoorde hij ineens een harde klap bij de voordeur. Aangever rende naar de keuken en zag meerdere schimmen en hoorde verschillende stemmen. Aangever hield de klink dicht van de tussendeur. Het glas werd er uit geslagen met een rammer. Aangever zag door het onderste gedeelte een wapen. Aangever liet de deur los, hij hoorde een schot en hij viel direct op de grond. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] in samenhang met de brief van het VUMC blijkt dat [slachtoffer 1] is beschoten met een wapen, waaraan hij een schotwond in zijn rug, een klaplong en een gebroken rib heeft overgehouden. Aangeefster [slachtoffer 2] , de partner van aangever, was in de tussentijd naar de slaapkamer van haar zoon gerend. Zij heeft de poging tot overval daarom niet goed kunnen zien, maar zij zag wel dat er in ieder geval twee, misschien wel drie personen tussen de voordeur en de tussendeur stonden. Aangeefster vermoedt dat de personen ongeveer vijf tot tien minuten in de woning zijn geweest. Na het incident bleek dat de kastdeuren in de slaapkamer open stonden. Er was ook gezocht in de ruimte onder het bed. Aangeefster heeft verklaard dat de kastdeuren niet open stonden toen zij die avond naar bed ging. Ter aanvulling heeft aangeefster verklaard dat de kasten altijd dicht zijn. Volgens de beide aangevers zijn er geen spullen uit de woning weggenomen.
In de woning zijn twee bloedsporen aangetroffen. Het ene bloedspoor bevond zich onder het bed in de slaapkamer van aangevers, het andere bloedspoor op een koffer in de badkamer. Het DNA van deze bloedsporen matcht met het DNA van verdachte.
Verdachte gaf in eerste instantie aan, tijdens zijn verhoor bij de politie op 21 februari 2020 en bij de rechter-commissaris op 24 februari 2020, geen verklaring te kunnen geven voor het aantreffen van zijn bloed in de woning van aangevers. Ook zei hij zowel aangever [slachtoffer 1] als de woning [adres] niet te kennen. Tijdens zijn verhoor op 31 augustus 2020 verklaarde verdachte aangever wel te kennen en ook wel eens in zijn woning te zijn geweest na een afterparty. Verdachte weet niet meer hoe zijn bloed onder de lattenbodem van het bed in de ouderlijke slaapkamer terecht is gekomen, maar vermoedelijk heeft hij aan spullen gezeten toen hij dronken was. Dat hij betrokken zou zijn geweest bij de ten laste gelegde feiten, ontkent verdachte.
Dat in de nacht van 12 juli 2017 een poging tot overval in de woning van aangevers heeft plaatsgevonden, waarbij een deur is vernield, gebruik is gemaakt van geweld en waarbij aangever in zijn rug is geschoten, staat op basis van het dossier vast. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte betrokken is geweest bij het plegen van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend, gelet op het volgende.
Op basis van de resultaten van het DNA-onderzoek van 14 juli 2017 concludeert de rechtbank dat het bloed dat tijdens het sporenonderzoek vlak na het incident in de woning is aangetroffen, zowel onder het bed van aangevers als op een koffer in de badkamer, van verdachte is. Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij de koffer een week voor het incident op 12 juli 2017 in de badkamer had gezet omdat zij op vakantie zouden gaan. In de tussentijd is de koffer niet verplaatst en aangeefster weet met zekerheid te zeggen dat zij geen bloedspoor op de koffer heeft gezien toen zij deze in de badkamer zette. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat het bloedspoor tussen het moment van plaatsing in de badkamer en 12 juli 2017 op de koffer terecht moet zijn gekomen.
De verklaring van verdachte, dat de bloedsporen wellicht tijdens een afterparty aan het eind van het jaar 2016 of het begin van het jaar 2017 onder het bed en op de koffer in de woning terecht zijn gekomen, acht de rechtbank niet aannemelijk. Daar komt bij dat beide aangevers hebben verklaard dat er nooit een afterparty bij hun thuis heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft verdachte deze verklaring pas afgelegd nadat hij in eerste instantie heeft verklaard aangever en de woning niet te kennen. Verdachte kan bovendien niet verklaren hoe zijn bloed niet op één, maar op twee verschillende plekken in de woning terecht is gekomen. En meer in het bijzonder in een ruimte onder het bed in de slaapkamer, waarvan niet goed denkbaar is dat dit er op een andere manier terecht is gekomen dan tijdens de zoektocht van de daders naar spullen. In combinatie met het forse geweld dat niet alleen tegen de deur, maar ook tegen aangever is toegepast en de kastdeuren die na de gebeurtenis open stonden, terwijl aangeefster heeft verklaard dat de kastdeuren ’s avonds dicht waren, merkt de rechtbank de sporen aan als een daderspoor. De rechtbank stelt uit het voorgaande vast dat het verdachte moet zijn geweest die op 12 juli 2017 in de woning van aangevers is geweest en de woning heeft doorzocht.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat niet alleen verdachte, maar in ieder geval één ander persoon betrokken was bij het plegen van de ten laste gelegde feiten. Sommige getuigen hebben het over twee, en andere getuigen over drie personen.
Dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld wie bij binnenkomst op aangever heeft geschoten, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte niet als medepleger van dit feit kan worden aangemerkt. Het volgende is daarvoor van belang.
In het geval van medeplegen moet sprake zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De bijdrage van de medepleger kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd (zie HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390). Uit het dossier volgt dat meerdere personen, waaronder verdachte, met grof geweld de woning van aangever naar binnen zijn gegaan. Zij hebben daarbij gebruik gemaakt van een bonk. Kort na binnenkomst is aangever in zijn rug geschoten, terwijl hij zich op dat moment zichtbaar achter de (deels glazen) tussendeur bevond. Uit onderzoek naar de aangetroffen hulzen blijkt dat gebruik is gemaakt van twee wapens. Uit het feit dat er een bonk en (ten minste) twee vuurwapens zijn meegenomen naar de woning blijkt volgens de rechtbank dat sprake was van een vooropgezet plan waar geweld deel van uitmaakte of in ieder geval niet zou worden geschuwd. In plaats van zich na de beschieting terug te trekken, wordt de woning doorzocht. Verdachte heeft zich op dat moment niet gedistantieerd, zo blijkt uit het feit dat twee bloedsporen van hem in de woning zijn aangetroffen. Kennelijk was verdachte op zoek naar iets, aangezien hij in een ruimte onder het bed heeft gekeken en aan een koffer in de badkamer heeft gezeten.
Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat door getuigen is gezien dat meerdere personen kort na elkaar de woning verlaten en in een auto stappen, die vervolgens met hoge snelheid wegrijdt. Kennelijk zijn de daders samen gevlucht.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, sprake is van een vooropgezet plan, gericht op een gewelddadige overval en een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte(n), dat verdachte ten aanzien van de (gewelds)handelingen die hebben plaatsgevonden, dient te worden aangemerkt als medepleger.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachte(n) vol opzet hadden om aangever om het leven te brengen. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte en zijn medeverdachte(n) naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht was op de dood van aangever, dat het niet anders kan zijn dan dat zij willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg hebben aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat aangever in zijn rug is geschoten, terwijl hij op dat moment achter een deur stond waar glas in zat en hij dus zichtbaar moet zijn geweest voor de schutter. De loop van het wapen zou volgens aangever door het kapotte glas van de deur gestoken zijn, dus de beschieting moet van korte afstand hebben plaatsgevonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat de rug een essentieel en kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. In dit gebied bevinden zich immers kwetsbare en vitale organen van het lichaam. Bij het op korte afstand schieten in de rug met een vuurwapen bestaat er een aanmerkelijke kans dat vitale organen worden geraakt wat tot de dood kan leiden. Dat dit gevolg had kunnen intreden heeft verdachte bewust aanvaard.