ECLI:NL:RBAMS:2022:948

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
13/752429-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 12 Overleveringswet in verband met schending van verdedigingsrechten

Op 17 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Roemeense autoriteiten. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een vrijheidsstraf van 1 jaar en 8 maanden die aan de opgeëiste persoon was opgelegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of de overlevering kon plaatsvinden zonder schending van zijn verdedigingsrechten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de veroordeling heeft geleid. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de rechtszaak en geen garantie heeft gekregen dat zijn rechten niet zouden worden geschonden. De officier van justitie stelde daarentegen dat de dagvaarding naar alle bekende adressen was gestuurd en dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het onderzoek.

De rechtbank oordeelde dat de overlevering moest worden geweigerd, omdat niet kon worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de dagvaarding en dat hij stilzwijgend afstand had gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen. De rechtbank concludeerde dat de overlevering zou leiden tot een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, en heeft daarom de overlevering geweigerd en de overleveringsdetentie opgeheven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752429-21
RK nummer: 21/6982
Datum uitspraak: 17 februari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 augustus 2021 door de
Bucharest Court – First Criminal Division(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 februari 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
criminal judgmentvan de
Bucharest Court – First Criminal Divisionvan 8 juli 2021 (referentie: nr. 847).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 8 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, omdat zich geen van de situaties als bedoeld in artikel 12, sub a tot en met c, OLW voordoet en er geen verzetsgarantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW aan de opgeëiste persoon is verstrekt. De opgeëiste persoon is weliswaar in 2019 en 2020 staande gehouden op straat waarbij zijn drugs in beslag zijn genomen, maar hij is nooit verhoord op een politiebureau en leefde in de veronderstelling dat zijn zaak was geseponeerd. De opgeëiste persoon was niet op de hoogte van het proces en hij heeft de kennelijk van overheidswege toegewezen advocaat niet gemachtigd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. De dagvaarding is, blijkens de aanvullende informatie, naar alle bekende adressen gestuurd en er is een
ex officioadvocaat aangewezen die de verdediging heeft gevoerd. Verder is de opgeëiste persoon in het vooronderzoek verschenen en heeft de feiten bekend. De opgeëiste persoon was daarom op de hoogte van het onderzoek en is daar ook van in kennis gesteld. De officier van justitie heeft in dit licht naar de uitspraak van de rechtbank van 9 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3660 verwezen, waarin de opgeëiste persoon in het vooronderzoek een verklaring heeft afgelegd en een adres heeft opgegeven aan de betreffende justitiële autoriteiten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. In het EAB staat weliswaar dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard (als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW), maar uit de aanvullende informatie van de Roemeense autoriteiten blijkt dat er enkel sprake is geweest van het verzenden van de dagvaarding naar alle van hem bekende (werk)adressen, terwijl niet is gebleken dat hij de dagvaarding daadwerkelijk heeft ontvangen.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In het kader van de beoordeling van de vraag of de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten zal inhouden, is het van belang of de opgeëiste persoon uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat. Ook de handelswijze van de opgeëiste persoon kan door de rechtbank in aanmerking worden genomen. De vaststelling of overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt vindt plaats aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [1]
Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de dagvaarding is betekend op bij de Roemeense autoriteiten bekende (werk)adressen van de opgeëiste persoon. Uit deze informatie volgt niet naar welke adressen de dagvaarding is gestuurd en ook niet of de dagvaarding door iemand in ontvangst is genomen. De rechtbank acht daarbij van belang dat, hoewel uit de aanvullende informatie van de Roemeense autoriteiten blijkt dat de opgeëiste persoon in het vooronderzoek aanwezig zou zijn geweest en hij de feiten zou hebben bekend en derhalve op de hoogte zou moeten zijn van de feiten waarvan hij werd verdacht, uit deze informatie niet blijkt dat de opgeëiste persoon een adres heeft opgegeven voor het toesturen van gerechtelijke stukken. Daarin verschilt de onderhavige zaak van de zaak waar de officier van justitie zich op heeft beroepen (ECLI:NL:RBAMS:2021:3660). In die zaak was immers wel een adres opgegeven en de dagvaarding op dat adres aan de grootmoeder van de opgeëiste persoon uitgereikt. Evenmin volgt uit de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon is medegedeeld dat hij zich beschikbaar moest houden voor de justitiële autoriteiten of dat hij een zogenaamde ‘adresinstructie’ heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de verstrekte informatie niet dat het in de risicosfeer van de opgeëiste persoon ligt dat de dagvaarding hem kennelijk niet heeft bereikt. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de opgeëiste persoon (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt, zal zij de overlevering op grond van artikel 12 OLW weigeren.

4.Slotsom

Nu is vastgesteld dat zich de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW voordoet en de rechtbank geen aanleiding ziet om hiervan af te zien, dient de overlevering te worden geweigerd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan de
Bucharest Court – First Criminal Division(Roemenië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
HEFT OPde overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (