ECLI:NL:RBAMS:2022:954

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
C/13/713500 / KG ZA 22-115
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van kredietovereenkomst door ABN AMRO en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een ondernemer, aangeduid als [eiser], en ABN AMRO BANK N.V. De ondernemer had een kredietovereenkomst met ABN AMRO, die de bank wilde opzeggen. De ondernemer vorderde in kort geding dat de opzegging van de kredietovereenkomst ongedaan zou worden gemaakt en dat hij geen keuze hoefde te maken over de beëindiging van de overeenkomst totdat er een definitieve uitspraak van de rechter was gedaan over de rechtsgeldigheid van de opzegging.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de ondernemer afgewezen. De rechter oordeelde dat ABN AMRO in beginsel bevoegd was om de kredietovereenkomst op te zeggen, en dat de opzegging niet in strijd was met de redelijkheid en billijkheid. De rechter overwoog dat de bank haar beleid en strategie mocht wijzigen en dat de ondernemer voldoende alternatieven waren geboden om met de beëindiging van het krediet om te gaan. De ondernemer had niet aangetoond dat de opzegging onaanvaardbare gevolgen voor zijn onderneming zou hebben.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de bank bij beëindiging van het krediet zwaarder wogen dan de belangen van de ondernemer bij voortzetting van het krediet. De ondernemer werd veroordeeld in de proceskosten van ABN AMRO, die op € 1.692,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/713500 / KG ZA 22-115 IHJK/JT
Vonnis in kort geding van 2 maart 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 8 februari 2022,
advocaat mr. R. van Viersen te Utrecht,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A. Werts te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en ABN AMRO worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Bij e-mail van 10 februari 2022 heeft de advocaat van [eiser] verzocht om alinea’s 3.2 en 3.3 van de dagvaarding niet te betrekken in het geschil, althans deze als ‘niet gelezen’ te beschouwen.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 februari 2022 heeft [eiser] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. ABN AMRO heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties ingediend en ABN AMRO tevens een pleitnota.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- [eiser] met mr. Van Viersen;
- aan de kant van ABN AMRO: [naam 1] (legal counsel) en [naam 2] (regiodirecteur MKB) met mr. Werts en mr. A.J. Haasjes.
1.4.
Vonnis is bepaald op heden.
1.5. Bij e-mail van 1 maart 2022 heeft [eiser] een document ingediend bij de voorzieningenrechter. Nu de inhoudelijke behandeling van deze procedure reeds aan het eind van de mondelinge behandeling op 16 februari 2022 is gesloten en partijen niet in de gelegenheid zijn gesteld om nadere stukken in te dienen, kan en zal er geen acht worden geslagen op de inhoud van dat document.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert als eenmanszaak een uitzendbureau onder de naam [uitzendbureau] .
2.2.
In het kader van die onderneming heeft [eiser] in juli 2005 een kredietovereenkomst
OndernemersRekeningCourantKredietgesloten bij ABN AMRO. Het krediet bedroeg bij aanvang € 125.000,00, met een rente van 8,4% per jaar. Dit type krediet wordt bij ABN AMRO het OndernemersKrediet genoemd.
2.3.
In 2013 is het krediet verlaagd met € 15.000,00. De kredietfaciliteit bedraagt sindsdien en tot op heden € 110.000,00.
2.4.
Bij brief van 6 december 2021 heeft ABN AMRO het volgende aan [eiser] geschreven:
“(…) U heeft bij ons een OndernemersKrediet waarmee u rood kunt staan op uw zakelijke betaalrekening (…) wij hebben besloten te gaan stoppen met het OndernemersKrediet. We bieden u hierbij een aantal mogelijkheden om in uw kredietbehoefte te kunnen blijven voorzien. We vragen u om uw keuze vóór 6 februari 2022 aan ons door te geven.
Waarom stoppen we met het OndernemersKrediet?
Steeds meer klanten regelen hun bankzaken het liefst online. Met onze nieuwe strategie willen we nog
meer aansluiten op die behoefte. Zo bieden we al enige tijd online financieringen voor ondernemers aan via New10, onderdeel van ABN AMRO. Omdat we kiezen voor een digitaal en overzichtelijk
productaanbod, nemen we nu afscheid van het OndernemersKrediet.
Zo helpen we u verder
We begrijpen dat het stoppen van het OndernemersKrediet mogelijk geen prettige boodschap voor u is. Daarom bieden we u een aantal manieren om uw krediet op korte of langere termijn te beëindigen. Ook staat ons Team OndernemersKrediet met speciaal opgeleide adviseurs klaar om u daarbij te helpen.Uw mogelijkheden met het OndernemersKredietHieronder ziet u de mogelijkheden om uw krediet te beëindigen of over te sluiten. Afhankelijk van de
financiële situatie en wensen van uw onderneming bepaalt u wat u met het krediet wilt doen:1.Oversluiten naar Zakelijk Krediet New10
U kunt uw OndernemersKrediet oversluiten naar het Zakelijk Krediet New 10. New10 is een
onderdeel van ABN AMRO, gespecialiseerd in online financiering voor ondernemers. Kiest u
hiervoor? Dan wordt de financiële situatie van uw bedrijf opnieuw beoordeeld. Als u het Zakelijk
Krediet New10 heeft afgesloten, lost u vervolgens uw OndernemersKrediet in één keer af.2.Uw OndernemersKrediet afbouwen in maximaal 5 jaar
U kunt er ook voor kiezen om nog maximaal 5 jaar gebruik te maken van uw OndernemersKrediet.
Wij verlagen uw kredietlimiet dan in maandelijkse stappen naar € 0. Dit betekent dat u dan
maandelijks steeds minder rood kunt staan.3.Uw OndernemersKrediet direct beëindigen
U kunt uw OndernemersKrediet direct beëindigen. Dit kan boetevrij en zonder opzegtermijn.
De enige voorwaarde is dat u een positief saldo heeft op u zakelijke rekening. (…)Geef uw keuze door voor 6 februari 2022(…)Maakt u geen keuze, dan stopt uw OndernemersKrediet over 1 jaar
We vragen u om uiterlijk 6 februari 2022 uw keuze aan ons door te geven. Maakt u geen keuze, dan
beëindigen we uw OndernemersKrediet op 1 januari 2023.
Heeft u geen mogelijkheid om af te lossen?
Juist in deze tijd kan het aflossen van uw krediet lastig zijn. Dat begrijpen we. Geldt dit voor u, bel dan het Team OndernemersKrediet om dit te bespreken.(…)Vragen of hulp nodig? We helpen u graag
We kunnen ons voorstellen dat u hulp nodig heeft om een keuze te maken met uw OndernemersKrediet. Op (…) vindt u antwoord op de meest gestelde vragen. We helpen u ook
graag in een persoonlijk gesprek. (…)”.2.5. Bij brief van 19 januari 2022 heeft de advocaat van [eiser] – zakelijk weergegeven – aan ABN AMRO meegedeeld dat [eiser] niet instemt met het stopzetten van de kredietovereenkomst en geen genoegen neemt met de voorgestelde alternatieven. Na dit te hebben toegelicht heeft de advocaat van [eiser] ABN AMRO ten slotte verzocht om binnen vijf dagen te bevestigen dat de kredietovereenkomst niet beëindigd zal worden.
2.6.
Bij brief van 27 januari 2022 heeft de advocaat van ABN AMRO daarop gereageerd en – zakelijk weergegeven – aan de advocaat van [eiser] meegedeeld dat zij bevoegd is om tot opzegging van het krediet over te gaan, dat de toelichting van [eiser] niet opgaat, hem een redelijke termijn is geboden, zodat ABN AMRO geen reden ziet om aan het verzoek van [eiser] te voldoen, maar dat zij bereid is om de datum waarvoor hij een keuze voor een van de alternatieven dient door te geven, te verlengen tot 1 maart 2022.
2.7.
Bij brief van 10 februari 2022 heeft ABN AMRO het volgende aan [eiser] geschreven:
“(…) Hierbij bevestig ik u ons telefoongesprek d.d. 8 februari jl. inzake uw OndernemersKrediet bij ABN AMRO.(…)Tijdens dit gesprek heeft u aangegeven dat u niet direct het krediet kunt inlossen en dat er misschien
een mogelijkheid is om het krediet af te bouwen, maar dat dit waarschijnlijk niet binnen de gestelde
termijn van 5 jaar zou kunnen. Daarop heb ik u aangegeven dat we graag inzicht zouden verkrijgen in de financiële situatie van uw onderneming door het aanleveren van financiële jaarcijfers. Op basis van deze financiële gegevens kunnen wij een financiële analyse maken waaruit blijkt wat de
terugbetaalcapaciteit zou kunnen zijn. Vervolgens kunnen we samen met u kijken wat voor uw situatie
een passende oplossing zou kunnen zijn en of een oversluiting van uw krediet naar NEW 10 een
mogelijkheid kan zijn.U heeft daarop geantwoord de uitspraak van de rechter af te willen wachten en u mogelijk daarna zal
overwegen om tot een oplossing te komen.
Ik wil nogmaals benadrukken dat wij nog steeds graag met u kijken naar de mogelijkheden om uw
krediet af te bouwen, maar daarvoor geldt dat we inzage moeten hebben in de financiële situatie van uw onderneming en derhalve graag in het bezit komen van uw definitieve jaarcijfers 2020.Zoals ook in ons schrijven d.d. 6 december 2021 is vermeld, zal uw OndernemersKrediet worden
beëindigd per 1 januari 2023 indien u voor die tijd geen keuze heeft gemaakt.
Gelet op de datum van het beëindigen van het krediet, is het mogelijk om in overleg met onze bank,
Team OndernemersKrediet, de eerder gestelde termijn van 1 maart 2022 voor het maken van uw keuze te verlengen. (…)”.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I.
primairABN AMRO te veroordelen om de brief van 6 december 2021 gericht aan [eiser] in te trekken, althans daaraan niet langer (rechts)gevolgen te verbinden;
subsidiairte bepalen dat [eiser] geen keuze hoeft te maken omtrent de beëindiging van de kredietovereenkomst tot na het moment dat er onherroepelijk is beslist door een rechter over de rechtsgeldigheid van de opzegging van de kredietovereenkomst door ABN AMRO;
II. ABN AMRO op straffe van een dwangsom te verbieden om de kredietovereenkomst met [eiser] op te zeggen;
III. ABN AMRO te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2.
[eiser] stelt daartoe – samengevat – het volgende. Partijen zijn deze wijze van beëindiging van de kredietovereenkomst niet contractueel overeengekomen. ABN AMRO beroept zich op de verkeerde Algemene Bankvoorwaarden (ABV) en op de verkeerde Algemene Bepalingen voor Kredietverlening (ABK). ABN AMRO is niet gerechtigd om de kredietovereenkomst op te zeggen. ABN AMRO heeft [eiser] laten weten dat zij alleen kredieten opzegt van klanten met een krediet tot
€ 125.000,00 en de kredieten van klanten met een hoger krediet niet. Daarmee behandelt ABN AMRO haar klanten niet op een gelijke wijze en handelt zij in strijd met artikel 1 van de Grondwet en met de Algemene wet gelijke behandeling. Verder is sprake van bedrog op de voet van artikel 326 wetboek van strafrecht (Sr), nu ABN AMRO met een drogreden, althans een valse reden de kredietovereenkomst wenst te beëindigen. [eiser] is zonder legitieme reden met zijn rug tegen de muur gezet. De door ABN AMRO geboden termijn is niet redelijk. De voorgestelde aflossing binnen vijf jaar is financieel niet haalbaar. Overstappen naar New10 brengt het risico mee dat [eiser] gelet op zijn recente jaarcijfers en omzet niet geaccepteerd zal worden als klant. De looptijd van het krediet bij New10 is slechts 36 maanden, wat ook onwenselijk is. [eiser] heeft geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie omdat hij daarvoor een goede reden heeft en ABN AMRO heeft ook niet om die stukken gevraagd. [eiser] heeft een spoedeisend belang omdat hij voor 1 maart 2022 een keuze dient te maken voor een van de geboden (onredelijke en irreële) alternatieven en bij gebreke van een keuze de kredietovereenkomst wordt opgezegd per 1 januari 2023, terwijl aflossing op die datum niet mogelijk is en een opzegging zal leiden tot het faillissement van zijn onderneming, aldus [eiser] .
3.3.
ABN AMRO voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, (nader) ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen van [eiser] kunnen alleen worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de rechter in een eventuele bodemprocedure dat ook zal doen en [eiser] bij de vorderingen een spoedeisend belang heeft.
4.2.
De opzeggingsbevoegdheid van een bank en haar contractuele vrijheid zijn niet onbegrensd. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een bank van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid gebruik maakt (artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW); Hoge Raad 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929).
4.3.
Een opzegging moet voorts worden beoordeeld tegen de achtergrond van de bancaire zorgplicht op grond waarvan een bank bij haar dienstverlening zorgvuldigheid in acht moet nemen.
algemene voorwaarden
4.4.
Nu [eiser] stelt dat ABN AMRO zich op de verkeerde algemene voorwaarden beroept, moet allereerst – voor de beantwoording van de vraag of ABN AMRO in beginsel bevoegd is om de kredietovereenkomst op te zeggen – worden bezien van welke algemene voorwaarden dient te worden uitgegaan.
4.5.
Volgens ABN AMRO zijn op de kredietrelatie tussen haar en [eiser] van toepassing de ABV van maart 2017 en de ABK van januari 1999. Deze zijn ook door ABN AMRO ingebracht als productie in deze procedure.
Artikel 35 lid 1 van de ABV van maart 2017 luidt als volgt:
“U kunt de relatie tussen u en ons opzeggen. Wij kunnen dit ook. Het is daarvoor niet nodig dat u in verzuim bent met de nakoming van een verplichting. Wij houden ons bij de opzegging aan onze zorgplicht als genoemd in artikel 2 lid 1 ABV. Als u vraagt waarom wij de relatie opzeggen, dan laten wij u dat weten.”.
Artikel 4 van (hoofdstuk II. van) de ABK van januari 1999 luidt als volgt:
“Zowel de Kredietnemer als ABN AMRO kunnen een krediet in rekening-courant en een obligokrediet op ieder gewenst moment opzeggen.”.
4.6.
Volgens [eiser] zijn op de kredietrelatie tussen hem en ABN AMRO van toepassing de ABV van januari 2000 en de ABK van mei 2019. ABN AMRO heeft slechts de ABV van januari 2000 in het geding gebracht. In de omstandigheid dat [eiser] zich tijdens de mondelinge behandeling op het standpunt stelde dat ABN AMRO, op grond van artikel 8.1 van de ABK van mei 2019, slechts in geval van het voordoen van een opeisingsgrond mag overgaan tot opzegging van het krediet, heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien om de ABK van mei 2019 – die voor eenieder op het internet openbaar te vinden zijn – ambtshalve te raadplegen.
Artikel 30 van de ABV van januari 2000 luidt voor zover relevant als volgt:
“De relatie tussen de cliënt en de bank kan zowel door de cliënt als door de bank worden opgezegd. Indien de bank de relatie opzegt, zal zij desgevraagd de reden van die opzegging meedelen. (…)”.
Artikel 8.1 van de ABK van mei 2019 luidt voor zover relevant als volgt:
“Heeft u een Krediet in de vorm van een rekening-courantfaciliteit (…)? Dan mag u dit Krediet altijd op ieder gewenst moment opzeggen (…) om wat voor reden dan ook. Ook mogen wij dit Krediet altijd op ieder gewenst moment opzeggen, of indien van toepassing, de kredietlimiet daarvan verlagen. Hiervoor geldt het volgende: Wij doen dit alleen als daar voldoende reden voor is.Bijvoorbeeldals één van of meer van de opeisingsgronden die staan genoemd in artikel 10.4 zich voordoen.Maar er kunnen ook andere situaties of redenen zijn om dit te doen. Wij informeren u over de reden van de opzegging van dit Krediet (…)”.
(onderstrepingen door de voorzieningenrechter)
In het geval dat de ABK van mei 2019 van toepassing zou zijn, kunnen er (anders dan [eiser] stelt) – gezien bovenstaande onderstreepte tekst – naast de in artikel 8.1 bedoelde opeisingsgronden dus ook andere situaties of redenen zijn om over te gaan tot opzegging van het krediet.
4.7.
In het bestek van dit kort geding kan niet worden vastgesteld welke van de door partijen genoemde algemene bank- en kredietvoorwaarden op hun onderlinge kredietrelatie van toepassing zijn. Onduidelijk is gebleven of er in de afgelopen jaren aan [eiser] nieuwe algemene bank- en/of kredietvoorwaarden zijn toegezonden. Wie van partijen op dit punt het gelijk aan zijn of haar zijde heeft kan voor de verdere beoordeling ook in het midden blijven. Gelet op het bovenstaande is namelijk voldoende aannemelijk dat ABN AMRO op grond van zowel de door ABN AMRO als door [eiser] genoemde algemene bank- en kredietvoorwaarden in beginsel contractueel bevoegd is om over te gaan tot opzegging van de klantrelatie en tot opzegging van de kredietovereenkomst.
ongelijke behandeling?
4.8.
[eiser] wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat ABN AMRO haar klanten ongelijk behandelt. ABN AMRO heeft toegelicht dat zij geheel zal stoppen met haar product ‘OndernemersKrediet’ en dat daarbij de hoogte van het limiet van de individuele klant niet van belang is. Voldoende aannemelijk is dat alle andere klanten met een OndernemersKrediet op een gelijke wijze als [eiser] worden behandeld en dat de alternatieven die aan [eiser] zijn aangeboden ook aan
hen zijn aangeboden. Dat het OndernemersKrediet, met kennelijk een maximale kredietlimiet van € 125.000,00, niet langer door ABN AMRO zal worden aangeboden, terwijl zij haar andere kredietproduct(en) met een hogere maximale kredietlimiet blijft aanbieden, maakt niet dat sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Het gaat daarbij immers om verschillende bankproducten.
Van strijd met artikel 1 van de Grondwet is geen sprake. Van een van de gevallen als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling is evenmin sprake.
bedrog?
4.9.
[eiser] wordt ook niet gevolgd in zijn standpunt dat ABN AMRO met een drogreden, althans een valse reden de kredietovereenkomst wenst te beëindigen en daarmee bedrog op de voet van artikel 326 Sr zou plegen. ABN AMRO heeft aan [eiser] meegedeeld dat zij met het OndernemersKrediet wenst te stoppen vanwege een nieuwe strategie, die erin bestaat dat zij zal overgaan op een nieuw digitaal (online) en overzichtelijk product voor ondernemers. Voorshands is er geen reden om aan die mededeling te twijfelen. ABN AMRO heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat bij het nieuwe product van New10 alles geheel digitaal verloopt, in tegenstelling tot het OndernemersKrediet waar slechts bepaalde services online beschikbaar zijn. Voor zover [eiser] nog heeft aangevoerd dat ABN AMRO de gewenste digitalisering ook in het OndernemersKrediet zou kunnen implementeren en dat het onduidelijk is waarom klanten met een krediet hoger dan
€ 125.000,00 niet digitaal zouden hoeven te bankieren, geldt dat het ABN AMRO in beginsel vrij staat om te beslissen hoe zij haar producten vormgeeft en op welk moment zij binnen bestaande of met nieuwe producten een digitaliseringsslag wenst te maken.
redelijkheid en billijkheid en zorgplicht
4.10.
Beoordeeld moet voorts worden of de opzegging en de door ABN AMRO aangeboden alternatieven, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn en of ABN AMRO heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht.
4.11.
Uit de brief van 6 december 2021 volgt dat het besluit om afscheid te nemen van het OndernemersKrediet een beleidsmatige althans strategische keuze was. Op zichzelf staat het een bank vrij haar beleid en/of strategie te wijzigen, maar bij de wijze waarop daaraan in een concreet geval uitvoering wordt gegeven, geldt wel de maatstaf zoals hiervoor (onder 4.2 en 4.3) is weergeven. De wens van ABN AMRO om te stoppen met het OndernemersKrediet en te kiezen voor een nieuw digitaal productaanbod is legitiem, maar moet afgewogen worden tegen de belangen van [eiser] .
4.12.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat bij de huidige stand van zaken het belang van [eiser] bij voortzetting van het krediet minder zwaarder dient te wegen dan het belang van ABN AMRO bij beëindiging daarvan. De contracts- en ondernemingsvrijheid van de bank is een te respecteren belang. Beëindiging van het krediet is in lijn met de gewijzigde strategie van ABN AMRO, waarbij het product ‘OndernemersKrediet’ geheel verdwijnt. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat de kans groot is dat [eiser] zijn onderneming niet meer kan voortzetten, indien hij bijvoorbeeld zou kiezen voor aflossing van het krediet in vijf jaar of voor een nieuw krediet bij New10. Niet uit de verf is gekomen dat de opzegging van het krediet voor de onderneming van [eiser] onaanvaardbare gevolgen zal hebben. [eiser] heeft in deze procedure – maar ook jegens ABN AMRO – nagelaten om de financiële situatie van zijn onderneming inzichtelijk te maken (waar ABN AMRO overigens anders dan [eiser] meent wel degelijk om heeft verzocht; zie 2.7). Daarbij komt dat ABN AMRO onbetwist heeft aangevoerd dat [eiser] ruimschoots binnen de kredietlimiet bankiert en dat ABN AMRO heeft aangeboden dat [eiser] het krediet binnen een verlengde termijn mag afbouwen indien zijn financiële gegevens daartoe aanleiding geven.
4.13.
Voor zover [eiser] nog heeft aangevoerd dat New10 geen reëel alternatief is, omdat New10 een kredietwaardigheidstoets zal uitvoeren en omdat de looptijd van het krediet bij New10 relatief kort is, geldt dat [eiser] niet verplicht is voor dat alternatief te kiezen en het hem vrij staat om bij een andere bankinstelling een krediet aan te gaan.
4.14.
Met de opzegtermijn van ruim een jaar en de geboden alternatieven, waaronder aflossing binnen vijf jaar, heeft ABN AMRO ten slotte voldoende rekening gehouden met de belangen van [eiser] en daarmee zorgvuldig jegens hem gehandeld.
slotsom
4.15.
Dit alles in aanmerking genomen, is onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en/of dat ABN AMRO door het opzeggen van het krediet heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht.
4.16.
Uit het voorgaande vloeit reeds voort dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.17.
Ten overvloede geldt dat [eiser] ook geen spoedeisend belang lijkt te hebben bij zijn vorderingen. In de brief van 10 februari 2022 heeft ABN AMRO immers aan [eiser] geschreven dat het mogelijk is om de eerder gestelde termijn van 1 maart 2022 voor het maken van zijn keuze te verlengen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft ABN AMRO nader toegelicht dat [eiser] in principe nog tot 1 januari 2023 de tijd heeft om voor een van de drie alternatieven te kiezen.
4.18.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN AMRO worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van ABN AMRO tot op heden begroot op € 1.692,00,
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J.E. Tiddens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: JT