ECLI:NL:RBAMS:2022:991

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
21/830
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de woonplaats van een AOW-gerechtigde in relatie tot de inhouding van Zvw-premie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) betreffende de inhouding van de Zorgverzekeringswet (Zvw) premie op het AOW-pensioen van eiser. Eiser, die een adres in Nederland en een postadres in Duitsland heeft, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Svb dat de inhouding van de Zvw-premie per april 2020 zou stoppen omdat hij in Duitsland zou wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb terecht heeft geconcludeerd dat eiser zijn woonplaats naar Duitsland heeft verplaatst, op basis van verschillende feiten en omstandigheden, waaronder het feit dat eiser een woning in Duitsland bezit en daar geregistreerd staat.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn claim dat hij voornamelijk in Nederland verblijft en dat zijn sociale leven daar plaatsvindt, niet overtuigend geacht. De rechtbank oordeelde dat de Svb op basis van de beschikbare informatie, waaronder de verklaring van eiser tijdens een hoorzitting, kon concluderen dat het middelpunt van zijn maatschappelijke leven in Duitsland ligt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de wijziging van omstandigheden na april 2020, zoals de inschrijving van eiser in de BRP in Nederland, niet relevant is voor deze procedure.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van de Svb om de Zvw-premie niet langer in te houden op het AOW-pensioen van eiser, standhoudt. Eiser heeft geen recht op vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/830

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser,

en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder (hierna: Svb)

(gemachtigde: mr. I. Pieterse).

Procesverloop

Met een besluit van 14 april 2020 (het primaire besluit) heeft de Svb beslist dat met ingang van april 2020 de inhouding van de premie Zorgverzekeringswet (Zvw) op het pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) van eiser stopt.
Met een besluit van 24 december 2020 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2022. Eiser is verschenen, samen met zijn echtgenote. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

Wat voorafging aan de procedure bij de rechtbank
1. Eiser heeft bij zijn aanvraag voor een AOW-pensioen als adres [adres 1] te [woonplaats 2] opgegeven en daarnaast als postadres [adres 2] te [woonplaats 3] in Duitsland.
2. De Svb is in januari 2020 een steekproefonderzoek gestart naar briefadressen. Dit onderzoek was gericht op AOW-gerechtigden die volgens de Basisregistratie Personen (BRP) een adres in Nederland hebben en een postadres in het buitenland hebben opgegeven, zoals bij eiser het geval is. De Svb heeft gebruik gemaakt van eerder verkregen informatie bij een huisonderzoek op het adres [adres 1] te [woonplaats 2] . Daarbij is gebleken dat eiser niet daadwerkelijk woont op dat adres. Uit aanvullende informatie is gebleken dat eiser sinds
15 mei 2006 in de BRP staat geregistreerd op het adres in [woonplaats 2] . Zijn echtgenote staat sinds 22 december 2001 geregistreerd als niet-ingezetene. Zij is uitgeschreven naar Duitsland en daar ingeschreven op het adres [adres 2] te [woonplaats 3] .
3. Met het primaire besluit heeft de Svb vastgesteld dat eiser in Duitsland woont en dat daarom de Nederlandse zorgverzekering van eiser stopt. De Svb houdt daarom vanaf april 2020 geen premie Zvw meer in op eiser zijn AOW-pensioen.
4. Met het bestreden besluit heeft de Svb het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Alle feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang maken volgens de Svb dat eiser in Duitsland woont. Hierbij is met name van belang dat eiser een eigen woning heeft in Duitsland en dat hij vrijelijk over deze woning kan beschikken. Het merendeel van de tijd bewoont hij volgens zijn opgave de woning in Duitsland en zijn echtgenote staat officieel als bewoonster op dat adres ingeschreven.
Het standpunt van eiser
5. Eiser voert aan dat hij erg geschrokken is van de verslaglegging van het huisbezoek in [woonplaats 2] . Er is geen contact opgenomen met hem over de rapporten en deze worden onterecht als uitgangspunt genomen voor de vervolgprocedure. Eiser had gehoord willen worden. Eiser voert verder aan dat zijn echtgenote niet de Duitse nationaliteit heeft. De stelling van de Svb dat zijn schoonzus niet weet dat hij bij haar een briefadres heeft, klopt volgens eiser niet. Hij heeft de verplichte registratie bij Burgerzaken van de gemeente Noordoostelijke polder in Emmeloord aangemeld en dit is goedgekeurd met instemming van alle partijen. Verder klopt volgens hem de verhouding tussen zijn verblijf in Nederland en Duitsland niet; hij verblijft alleen in de weekenden en in de zomer langer in Duitsland. Eiser stelt dat zijn echtgenote tot oktober 2020 werkzaam was in Zwolle en dat het wonen/verblijven in [woonplaats 1] noodzakelijk was vanwege zijn sociale leven. Eiser heeft nauwelijks een sociaal leven in Duitsland. Het adres in [woonplaats 1] is dan ook onterecht niet meegenomen. Eiser voert verder aan dat hij en zijn echtgenote een ziektekostenverzekering en huisarts in Nederland hebben.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank moet beoordelen of de Svb terecht de inhouding van Zvw-premie op zijn AOW-pensioen heeft beëindigd, omdat hij in ieder geval per april 2020 zijn woonplaats had verplaatst naar Duitsland.
7. Of de Svb op het AOW-pensioen van eiser wel of niet Zvw-premie moet inhouden volgt uit bepalingen van de Zvw en de Wlz. De tekst van de toepasselijke bepalingen staat in een bijlage bij de deze uitspraak. Uit de bepalingen volgt dat de Svb op het AOW-pensioen Zvw-premie moet inhouden als eiser in Nederland woont. Om te bepalen waar iemand woont, moeten alle omstandigheden worden bezien.
8. Bij de beoordeling van de omstandigheden van ingezetenschap komt het erop aan of deze samengenomen laten zien dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Dit beoordelingscriterium volgt uit vaste rechtspraak. [1]
9. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet feitelijk woont op het adres in [woonplaats 2] waarop hij (tot 1 oktober 2021) in de BRP stond ingeschreven. Hij heeft een woning in [woonplaats 3] (Duitsland) in eigendom en zijn partner staat op het adres [adres 2] te [woonplaats 3] ingeschreven. Eiser heeft een recreatiewoning in [woonplaats 1] . Inschrijving op het adres van die woning was tot voor kort niet mogelijk. Tussen partijen is ook niet in geschil dat beide woningen voor permanente bewoning geschikt zijn en dat eiser een deel van het jaar in Nederland woont en een deel van het jaar in Duitsland.
10. De Svb heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het gegeven dat eiser het merendeel van zijn tijd de eigen woning in Duitsland bewoont en in samenhang met het gegeven dat zijn partner daar staat ingeschreven de conclusie rechtvaardigt dat eiser geen Nederlands ingezetene is. Eiser heeft tijdens de telefonische hoorzitting op 21 augustus 2020 verklaard dat hij de maanden november tot maart (vijf maanden) in Nederland verblijft en dat voor het overige zijn hoofdverblijf in Duitsland is. De Svb houdt eiser aan deze verklaring. In het verweerschrift heeft de Svb onder verwijzing naar vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie uiteengezet dat iemand niet tegelijkertijd twee normale woonplaatsen heeft in twee verschillende lidstaten. Het begrip woonplaats in een lidstaat sluit niet uit dat de betrokkene een tijdelijke verblijfplaats in een andere lidstaat heeft.
11. De rechtbank volgt de Svb. Eiser verblijft volgens zijn verklaring tijdens de hoorzitting meer maanden per jaar in Duitsland dan in Nederland. De Svb heeft daaraan de conclusie kunnen verbinden dat op basis daarvan in combinatie met het karakter van de woning en de inschrijving van zijn partner het middelpunt van het maatschappelijk leven zich in Duitsland bevindt. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat het centrum van zijn belangen vanaf de aankoop van de recreatiewoning in [woonplaats 1] heeft gelegen. Eiser heeft deze stelling echter niet onderbouwd. Uit wat eiser desgevraagd op zitting heeft verteld over zijn activiteiten in Nederland, volgen naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzingen dat in april 2020 de kern van eiser zijn sociale leven zich in Nederland was. Het zijn van een hecht team met zijn partner en het bezoeken van in Nederland wonende familieleden doet niets af aan het hebben van een woonplaats in Duitsland.
12. Op de zitting heeft eiser verteld dat er inmiddels een nieuwe situatie is ontstaan met zijn inschrijving per 1 oktober 2021 in de BRP in de gemeente Staphorst, waaronder [woonplaats 1] valt. Ook staat zijn woning in Duitsland in de verkoop. De rechtbank is van oordeel dat deze wijziging van omstandigheden niet van betekenis is voor het oordeel in deze procedure waarin het gaat om april 2020. De Svb heeft op de zitting meegedeeld dat een beslissing over het nieuwe verzoek van eiser in voorbereiding is.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B. Bosma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage met wettelijk kader

Zorgverzekeringswet

Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
e. verzekeringsplichtige: degene die op grond van artikel 2 verplicht is zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren;
(…)
l. inhoudingsplichtige: de inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 dan wel de werkgever in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen;
(…).
Artikel 2
1. Degene die ingevolge de Wet langdurige zorg en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, is verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 bedoelde risico.
(…).

Wet langdurige zorg

Artikel 1.2.1
Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.
Artikel 1.2.2
1. Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
(…)
Artikel 2.1.1
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die:
a. ingezetene is;
(…).

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Hoge Raad van 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466,