ECLI:NL:RBAMS:2022:994

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
26Marengo
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Rechtbank Amsterdam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissingen op verzoeken tot schorsing en opheffing van voorlopige hechtenis in de strafzaak 26Marengo

Op 4 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak 26Marengo, waarbij beslissingen zijn genomen op verzoeken tot schorsing en opheffing van de voorlopige hechtenis van verschillende verdachten. Tijdens de regiezitting op 1 maart 2022 heeft de raadsman van verdachte [verdachte 1] verzocht om opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank oordeelt dat de ernstige bezwaren en gronden nog steeds aanwezig zijn, verwijzend naar een eerdere beslissing van 24 december 2021. De raadsman betoogde dat uit telefoongegevens ten onrechte zou worden afgeleid dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] een team vormden, maar de rechtbank ziet geen aanwijzingen dat zij samenwerkten. Ook het argument van de raadsman dat er geen vluchtgevaar is, wordt door de rechtbank verworpen, omdat het Openbaar Ministerie informatie heeft die dit onderbouwt.

Vervolgens heeft de raadsman van verdachte [verdachte 2] verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis, met de stelling dat er ontlastend materiaal is en dat verdachte lange tijd in voorlopige hechtenis verblijft. De rechtbank oordeelt echter dat de ernst van de feiten en de aanwezige bezwaren zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van de verdachte. Het verzoek wordt afgewezen.

In het geval van verdachte [verdachte 3] is primair verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis. De raadsvrouw stelt dat er geen ernstige bezwaren zijn, maar de rechtbank blijft bij haar eerdere oordeel dat de bezwaren onverkort aanwezig zijn. Ook het verzoek om schorsing wordt afgewezen. Ten slotte heeft de raadsvrouw van verdachte [verdachte 4] verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis, maar ook dit verzoek wordt afgewezen, omdat de rechtbank geen nieuwe gronden ziet om anders te beslissen dan eerder is gedaan. In alle gevallen wegen de strafvorderlijke belangen zwaarder dan de persoonlijke belangen van de verdachten.

Uitspraak

Beslissingen op verzoeken ten aanzien van de voorlopige hechtenis, gedaan op de regiezitting inzake 26Marengo van 1 maart 2022

Inzake verdachte [verdachte 1]

Namens verdachte [verdachte 1] heeft zijn raadsman verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen dan wel deze te schorsen. De rechtbank is van oordeel dat de ernstige bezwaren en de gronden ook nu nog onverkort aanwezig zijn. Zij verwijst daartoe naar haar beslissing over de voorlopige hechtenis van verdachte van 24 december 2021.
De raadsman heeft ten aanzien van de ernstige bezwaren nog betoogd dat uit de telefoongegevens in het dossier (ten onrechte) zou worden afgeleid dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op 8 januari 2017 een (spotters)team hebben gevormd, gelet op de telefoonmasten die werden aangestraald. [medeverdachte 1] kent verdachte echter niet. Kennelijk was de aan verdachte toegeschreven telefoon op dat moment dus niet in zijn bezit, aldus de raadsman. Het betoog van de raadsman doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de ernstige bezwaren. De rechtbank ziet in het dossier geen aanwijzingen dat [medeverdachte 1] en (andere) spotters op de betreffende datum als een team samenwerkten. [medeverdachte 1] heeft in zijn verklaring van 30 januari 2017 (zie Dossier verhoren [medeverdachte 1] , pagina 258) verklaard dat hij op het moment dat hij informatie wilde doorgeven over de aanwezigheid van [slachtoffer] in de lounge een bericht kreeg waaruit bleek dat er al spotters op [slachtoffer] zaten. Dat wijst er voorshands eerder op dat [medeverdachte 1] en de spotters los van elkaar werkten en niet als team.
Verder heeft de raadsman (wederom) aangevoerd dat er geen sprake is van vluchtgevaar. Dat verdachte een ontsnappingspoging heeft gedaan staat niet vast en is enkel gebaseerd op de stelling van het Openbaar Ministerie, dat het informatie heeft van die strekking, maar die (onderliggende) informatie is niet verstrekt. De raadsman stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie die onderliggende informatie wel dient in te brengen.
De rechtbank verwijst naar haar beslissing van 24 december 2021, waarin staat vermeld wat er volgens de informatie van het Openbaar Ministerie is gebeurd. Verdachte heeft op dat punt geen verklaring afgelegd. Bij die stand van zaken ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het scenario van het Openbaar Ministerie. Het vluchtgevaar is dan ook nog aanwezig. Ten behoeve van eventuele toekomstige discussie over dit onderwerp vindt de rechtbank het wel wenselijk dat het Openbaar Ministerie (conform het gedane aanbod) de GRIP-informatie die het heeft geciteerd, door het GRIP op schrift laat stellen, ter voeging in het dossier.
Mede gezien het hierboven overwogene doet zich naar het oordeel van de rechtbank ook op dit moment niet de situatie voor als bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen. Ook in dit stadium wegen de strafvorderlijke belangen zwaarder dan het persoonlijk belang van verdachte bij invrijheidstelling.
Inzake verdachte [verdachte 2]
De raadsman van verdachte heeft verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis tot aan de einduitspraak. Hij heeft hiertoe aangevoerd, kort gezegd, dat er voor verdachte ontlastend materiaal naar voren is gekomen, met name in de zaak Zeilboot. Volgens de raadsman moet dit meegewogen worden bij de afweging van de persoonlijke belangen van verdachte en de belangen van strafvordering. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op de lange tijd die verdachte inmiddels in voorlopige hechtenis verblijft.
Gelet op de ernst van de strafbare feiten waarvoor ernstige bezwaren aanwezig zijn, is de rechtbank van oordeel dat het persoonlijk belang van verdachte niet opweegt tegen het belang van strafvordering. Het recent gevoegde proces-verbaal met de uitwerking van een telefoongesprek dat verdachte [verdachte 2] vanuit detentie heeft gevoerd, waar de raadsman op heeft gewezen, maakt dit niet anders. Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt dan ook afgewezen.

Inzake verdachte [verdachte 3]

Namens verdachte is primair verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis, wegens het ontbreken van ernstige bezwaren en gronden. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte geen gebruik heeft gemaakt van de aan hem toegeschreven PGP-lijnen en dat uit de in het dossier genoemde tijdstippen met betrekking tot een PGP-bericht blijkt dat de PGP-data niet betrouwbaar zijn. Nu de voorlopige hechtenis al heel lang voortduurt, dient de rechtbank strenger te toetsen of er sprake is van voldoende bewijs, aldus de raadsvrouw.
De officier van justitie van justitie heeft, in reactie op het opheffingsverzoek van de verdediging, een uitleg gegeven omtrent de tijdstippen van het genoemde PGP-bericht. Op basis van deze uitleg is de rechtbank van oordeel dat de ernstige bezwaren en gronden onverkort aanwezig zijn. Ook doet zich niet de situatie voor als bedoeld in artikel 67a lid 3 Sv. Het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen.
Subsidiair is door de verdediging verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis. De raadsvouw heeft aangevoerd dat verdachte al heel lang in detentie verblijft en dat de gezondheid van zijn moeder verder achteruit gaat. De rechtbank is van oordeel dat het belang van strafvordering ook op dit moment zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van verdachte. De rechtbank verwijst hierbij naar de motivering van haar beslissing van 23 september 2021, die ook nu nog steeds geldt. Het verzoek wordt afgewezen.
De raadsvrouw heeft meer subsidiair verzocht om de mogelijkheden voor elektronisch toezicht te laten onderzoeken. De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding, zodat ook dit verzoek wordt afgewezen.

Inzake verdachte [verdachte 4]

De raadsvrouw heeft primair verzocht om de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat er ten aanzien van verdachte geen belastend materiaal bij is gekomen, dat het dossier jegens verdachte al twee jaar ongewijzigd is en dat het standpunt van de verdediging, dat er geen sprake is van voldoende ernstige bezwaren, ongewijzigd is. Daarnaast heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat er geen gronden voor de voorlopige hechtenis aanwezig zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de ernstige bezwaren en gronden onverkort aanwezig zijn en verwijst voor de motivering naar haar beslissing van 24 december 2021. De raadsvrouw heeft uitgelegd waarom de verdediging zich niet kan vinden in (de motivering van) die beslissing. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om anders te beslissen dan op 24 december 2021. Het opheffingsverzoek wordt afgewezen.
Subsidiair is verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis. Ook hiervoor geldt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om anders te oordelen dan de vorige keer dat hierom is verzocht. Het verzoek wordt afgewezen.