ECLI:NL:RBAMS:2023:1001
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ingangsdatum van de IVA-uitkering en schending van het motiveringsbeginsel
In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 6 februari 2023, in de zaak tussen eiseres uit Hoofddorp en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, werd het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van verweerder om de ingangsdatum van de IVA-uitkering van de werkneemster aan te passen naar 13 juli 2021. De rechtbank oordeelde dat verweerder in strijd met het motiveringsbeginsel had gehandeld, zoals vastgelegd in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De zaak begon met een primaire beslissing van 9 november 2021, waarbij de werkneemster een IVA-uitkering per 15 juli 2021 werd toegekend. Eiseres maakte bezwaar, en verweerder verklaarde dit bezwaar gegrond, maar wijzigde de ingangsdatum naar 13 juli 2021. De rechtbank onderzocht of deze wijziging terecht was en of de IVA-uitkering niet eerder, namelijk per 13 juli 2020, had moeten ingaan. Eiseres voerde aan dat de werkneemster al langdurig volledig arbeidsongeschikt was en dat de ingangsdatum van de uitkering daarom eerder had moeten zijn.
De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de IVA-uitkering niet met terugwerkende kracht kon worden toegekend. De rechtbank oordeelde dat de motivering van verweerder niet voldeed aan de eisen van de Awb, en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de medische informatie die door eiseres was aangeleverd. De rechtbank besloot dat verweerder het griffierecht aan eiseres moest vergoeden en ook de proceskosten moest betalen, die in totaal € 837,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten over uitkeringen.