ECLI:NL:RBAMS:2023:1093

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
13/279727-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van een Afghaanse verdachte aan de Verenigde Staten

Op 23 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een uitleveringszaak betreffende een Afghaanse verdachte, geboren in 1984, die door de Verenigde Staten wordt gezocht voor strafvervolging. De rechtbank heeft de opgeëiste persoon, zijn raadsman mr. R. den Riet en de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern gehoord. De opgeëiste persoon heeft verklaard zowel de Afghaanse als de Amerikaanse nationaliteit te bezitten en heeft een nieuw Afghaans paspoort ontvangen. Het uitleveringsverzoek is gedaan door de Verenigde Staten op 13 december 2022, met een onderbouwing van de verdenking van moord. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de vereisten van het Uitleveringsverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten is voldaan, en dat er geen sprake is van een dreigende schending van de mensenrechten zoals neergelegd in het EVRM. De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon in Afghanistan is gefolterd en dat er een dreiging van een oneerlijk proces in de VS bestaat, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank concludeert dat de uitlevering toelaatbaar is en heeft de uitlevering goedgekeurd, waarbij de relevante wetsartikelen zijn genoemd. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en de opgeëiste persoon kan binnen 14 dagen in cassatie gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/279727-22
RK nummer: 22/5225
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Uitleveringswet van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 29 december 2022, onder meer strekkende tot het in behandeling nemen van het door tussenkomst van de Minister van Veiligheid en Justitie ontvangen verzoek van de Verenigde Staten van Amerika van 13 december 2022 tot uitlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1984 in Afghanistan,
Alias:
[alias opgeëiste persoon] ,
geboren op [alias geboortedag] 1983 in [alias geboorteplaats] (Afghanistan)
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] ,
gedetineerd in [naam PI] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang.

De rechtbank heeft op 9 februari 2023 de opgeëiste persoon, zijn raadsman, mr. R. den Riet, advocaat in Amsterdam en de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, ter openbare zitting gehoord.

2.Beoordeling.

De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat zijn personalia als bovengenoemd, juist zijn en dat hij zowel de Afghaanse als de Amerikaanse nationaliteit heeft. De opgeëiste persoon heeft toegelicht dat hij in januari 2021 een nieuw paspoort van de Afghaanse autoriteiten heeft gekregen met de naam [alias opgeëiste persoon] , geboortedatum [alias geboortedag] 1983. Dactyloscopisch onderzoek heeft bevestigd dat het gaat om één en dezelfde persoon.

3.Het verzoek tot uitlevering

Het verzoek tot uitlevering is gedaan bij
diplomatic notenr. 080/22 van 13 december 2022 van de ambassade van de Verenigde Staten van Amerika te Den Haag.
De uitlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht voor strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan het feit waarvoor zijn aanhouding is gelast en zoals omschreven in het
Affidavit in support of request for extraditionvan de
Superior Court of Spokane County State of Washingtonvan 18 november 2022, dat is gevoegd bij het uitleveringsverzoek.
Op het verzoek is van toepassing het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (hierna: het Verdrag).
De rechtbank stelt vast dat voldaan is aan de vereisten in artikel 9, lid 3 onder a en lid 6, van het Verdrag, nu bij de stukken een gewaarmerkt afschrift van het aanhoudingsbevel van 7 juni 2019 is overgelegd.
4. Artikel 3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
De raadsman heeft verzocht de uitlevering van de opgeëiste persoon ontoelaatbaar te verklaren vanwege een reeds voltooide schending van artikel 3 EVRM. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon door toedoen van zijn Afghaanse (ex)schoonfamilie in de Afghaanse gevangenis ‘Pul-e-Charkhi Prison’ is beland en daar is gefolterd. De Verenigde Staten zouden hierbij betrokken zijn geweest, althans op de hoogte zijn geweest van de slechte detentieomstandigheden in die gevangenis. Subsidiair heeft de raadsman verzocht getuigen en een deskundige op het gebied van detentieomstandigheden te horen die de voorgaande stelling kunnen bevestigen.
De officier van justitie heeft gesteld dat de uitlevering toelaatbaar is en dat een voltooide schending van artikel 3 EVRM niet is komen vast te staan, laat staan de betrokkenheid van de Verenigde Staten daarbij.
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van de raadsman onvoldoende is onderbouwd. Er is immers niet concreet gemaakt dat de opgeëiste persoon is gefolterd in Afghanistan, dat dit heeft plaatsgevonden in verband met de zaak waarvoor zijn uitlevering wordt verzocht en, in het bijzonder, dat dit is gebeurd door of mede door toedoen van functionarissen van de Verenigde Staten. Het verweer van de raadsman wordt verworpen, evenals het verzoek getuigen of deskundigen te horen, omdat gelet op het voorgaande daartoe geen noodzaak bestaat.

5.Artikel 6 EVRM

De raadsman heeft verzocht de uitlevering van de opgeëiste persoon ontoelaatbaar te verklaren vanwege een dreigende schending van het recht op een eerlijk proces zoals is neergelegd in artikel 6 EVRM. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de Amerikaanse opsporingsautoriteiten door het verstrekken van onvolledige en onjuiste informatie in een persconferentie van 7 november 2022 de (toekomstige) jury welbewust en onrechtmatig beïnvloeden. De raadsman heeft subsidiair verzocht een bij het opsporingsonderzoek betrokken Amerikaanse opsporingsambtenaar op te roepen als getuige om vast te kunnen stellen dat de opgeëiste persoon heeft geprobeerd zich vrijwillig te melden bij de autoriteiten van de Verenigde Staten.
De officier van justitie heeft – kort samengevat - gesteld dat de uitlevering toelaatbaar is en dat de dreiging van schending van artikel 6 EVRM niet is komen vast te staan. De bevoegdheidsverdeling tussen de uitleveringsrechter en de Minister van Veiligheid en Justitie brengt mee dat alleen de Minister van Veiligheid en Justitie bevoegd is om te oordelen over dreigende mensenrechtenschendingen.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van een uitleveringsverzoek in beginsel moet worden uitgegaan van het vertrouwen dat de verzoekende Staat bij de vervolging en bestraffing van de opgeëiste persoon de daarop betrekking hebbende fundamentele rechten welke zijn neergelegd in het EVRM, zal respecteren. Schending van het EVRM staat slechts aan uitlevering in de weg indien ter terechtzitting vast komt te staan dat er een dreiging van flagrante inbreuk van artikel 6 EVRM aanwezig is. Een dreigende schending van artikel 6 EVRM, laat staan een dreigende flagrante schending, is niet aannemelijk geworden. Bovendien heeft de raadsman niet aangevoerd dat en waarom de opgeëiste persoon na zijn uitlevering geen rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM ten dienste staat. Het verweer van de raadsman wordt verworpen, evenals het verzoek een getuige te horen.

6.Dubbele strafbaarheid

Het feit waarvoor de uitlevering wordt verzocht is naar het recht van de Verenigde Staten van Amerika strafbaar en daarvoor kan een vrijheidsstraf van meer dan een jaar worden opgelegd, terwijl dit feit naar Nederlands recht als eenzelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar is en daarvoor een vrijheidsstraf van meer dan een jaar kan worden opgelegd.
Het feit is naar Nederlands recht te kwalificeren als:
moord.

7.Slotsom

De rechtbank concludeert dat ten aanzien van het feit waarvoor de uitlevering wordt gevraagd aan alle daarvoor in de Wet en de toepasselijke Verdragen gestelde eisen is voldaan. De uitlevering dient daarom toelaatbaar te worden verklaard.

8.Toepasselijke wetsartikelen.

De artikelen 289 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 2 van de Uitleveringswet en de artikelen 1, 2, 9 en 11 van het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika, met bijlage, gesloten te 's-Gravenhage op 24 juni 1980 (Trb. 1980, 11, Trb. 1980, 133, Trb. 2004, 296).

9.Beslissing.

Verklaart
TOELAATBAARde door de Verenigde Staten van Amerika verzochte uitlevering van
[opgeëiste persoon]alias
[alias opgeëiste persoon]voornoemd ter strafvervolging terzake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het feit zoals omschreven in het
Affidavit in support of request for extraditionvan de
Superior Court of Spokane County State of Washingtonvan 18 november 2022, dat is gevoegd bij het uitleveringsverzoek.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.G. van der Want griffier.
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 februari 2023.
Ingevolge artikel 31 van de UW kan de opgeëiste persoon tegen deze uitspraak binnen 14 dagen beroep in cassatie instellen.