Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser is voor het laatst werkzaam geweest als installateur voor gemiddeld 39 uur per week. Op 14 januari 2010 heeft eiser zich ziekgemeld vanwege gezondheidsklachten. Aan eiser is vanaf 12 januari 2012 een WIA-uitkering toegekend, omdat eiser op dat moment niet beschikte over benutbare mogelijkheden voor re-integratie. Eiser is op 23 december 2014 nogmaals gezien op een spreekuur voor een herbeoordeling WIA. De verzekeringsarts heeft een psychiater om advies gevraagd. Verweerder heeft hierna de WIA-uitkering niet gewijzigd. In april 2020 heeft opnieuw een herbeoordeling plaatsgevonden door de verzekeringsarts. Die heeft daartoe het dossier bestudeerd en vanwege covid op
4 november 2020 een telefonisch contact met eiser gehad.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder eiser per 10 juni 2021 voor 39,22% arbeidsongeschikt geacht. Verweerder heeft daarbij medegedeeld dat de loonaanvullingsuitkering van eiser voorlopig niet wordt gewijzigd. Verweerder heeft aan dit besluit rapportages van de verzekeringsarts van [medio 2] november 2020 en [medio 1] juni 2021 ten grondslag gelegd. Uit de rapportage van [medio 2] november 2020 blijkt onder meer dat volgens de verzekeringsarts eiser per datum in geding beschikt over benutbare mogelijkheden. Op verzoek van de verzekeringsarts heeft [naam expertisebureau] een expertiseonderzoek uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft in zijn rapportage van [medio 1] juni 2021 de bevindingen van [naam expertisebureau] bestudeerd en daarna de beperkingen van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van [medio 1] juni 2021. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van [medio 2] juni 2021 functies geselecteerd en het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser vastgesteld op 39,22%.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van [medio 3] februari 2022 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaar de FML van [medio 3] februari 2022 gewijzigd in de zin dat een aanvullende beperking is toegevoegd die ziet op pollenallergie en voor het overige heeft deze verzekeringsarts de FML in stand gelaten. Eiser wordt op basis van de geselecteerde functies onveranderd voor 39,22% arbeidsongeschikt geacht.
4. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat hij nog steeds geen benutbare mogelijkheden heeft. Eiser voert daarnaast aan dat het onderzoek van verweerder onzorgvuldig is geweest, omdat hij niet is gezien door een verzekeringsarts. De door verweerder ingeschakelde psychiatrische expertise is tevens te summier om de conclusies te kunnen dragen dat er alleen sprake is van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis. Volgens eiser is onveranderd sprake van een complexe psychiatrische stoornis. Dat blijkt ook uit het in beroep overgelegde behandelplan. Eiser stelt dat de omstandigheid dat hij vanaf 2012 een WIA-uitkering heeft gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van
80-100 hij in redelijkheid mocht verwachten dat deze zou worden omgezet in een IVA-uitkering.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 10 juni 2021 juist heeft vastgesteld. Dat doet de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden. De rechtbank zal eerst toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld.
6. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, zij mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
Rapport [naam expertisebureau]
7 . De rechtbank stelt vast dat de primaire verzekeringsarts naar aanleiding van het telefonische spreekuur reden heeft gezien om een psychiatrische expertise aan te vragen bij [naam expertisebureau] . Eiser is op 8 april 2021 gezien in het kader van deze psychiatrische expertise. De verzekeringsarts heeft deze expertise vervolgens betrokken in het rapport van [medio 1] juni 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en heeft de in bezwaar overgelegde stukken, waaronder de brief van de basispsycholoog van [naam GGZ] , bij zijn onderzoek betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is daarnaast aanwezig geweest bij de hoorzitting van 3 februari 2022. Hij heeft het in dit geval niet van toegevoegde waarde geacht om eiser fysiek nog te zien, omdat er een psychiatrische expertise heeft plaatsgevonden. De uitkomst van deze expertise heeft hij gevolgd.
8 . Eiser stelt dat de rapporten niet zorgvuldig zijn omdat die zijn gebaseerd op een rapport van [naam expertisebureau] . Op zitting heeft de gemachtigde van eiser betoogd dat het onderzoek van [naam expertisebureau] onzorgvuldig is omdat de gebruikte validatietest discutabel is. Er is ook veel kritiek op de validatietest en de daaruit getrokken conclusies. Dat eiser hoog heeft gescoord wil niet zeggen dat hij zijn klachten aanzet. Dat eiser niet kon aangeven wat zijn klachten zijn, wil niet zeggen dat er geen sprake is van schizofrenie. Eiser kon niet goed antwoorden, maar door de onderzoeker werd wel veel druk op hem gelegd om te antwoorden.
9. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank stelt voorop dat ook zij bekend is met de kritiek op de expertises van [naam expertisebureau] , die met name bestaat uit kritiek op de toegepaste validatietest en het veelvuldig komen tot dezelfde diagnoses als gevolg van de uitkomsten van die tests. Met deze validatietest wordt aan de hand van een vragenlijst onderzocht of een betrokkene zijn klachten veinst. In een artikel in de Groene Amsterdammeris onder meer kritiek geuit door een hoogleraar rechtspsychologie op deze validatietest. Hierin leest de rechtbank onder meer: “Dat iemand hoog scoort op de test, wil niet zeggen dat diegene klachten aan het veinzen is.” en “De score zwart-wit bekijken zou heel dom zijn. Zo’n score vergt altijd een kritische beschouwing vanuit de diagnosticus.”
10. Eiser is blijkens het expertiserapport van [naam expertisebureau] psychiatrisch onderzocht (twee gesprekken, waarvan één van anderhalf uur en één van 45 minuten) en aanvullend. Dit aanvullende onderzoek bestond uit zo’n validatietest. Op grond van de uitkomst van die test heeft de psychiater van [naam expertisebureau] de conclusie getrokken dat er een sterk vermoeden bestaat dat eiser zijn klachtenprestatie aanzet. Dat vermoeden wordt volgens de psychiater versterkt door het vaag blijven bij de beantwoording van vragen, het feit dat eiser geen behandeling zoekt en de presentatie door eiser van ongebruikelijke klachten. De klachten kunnen daarom niet zonder meer vertaald worden naar een psychiatrische stoornis, aldus [naam expertisebureau] .
11 . De rechtbank acht het gebruik van deze validatietest in het geval van eiser onzorgvuldig. De rechtbank ziet in hetgeen de psychiater van [naam expertisebureau] aanvullend heeft opgemerkt een onvoldoende kritische beschouwing of eiser gelet op de score veinst. Zwaarwegend hierbij is dat in 2015 op verzoek van verweerder ook al een psychiatrisch onderzoek bij eiser heeft plaatsgevonden door [naam psychologie praktijk] ( [naam psychologie praktijk] ). Destijds bestond er eveneens een vermoeden dat eiser zijn klachten aanzet. In het expertiserapport van [naam psychologie praktijk] is echter aangegeven dat het ziektegedrag van eiser niet mis-begrepen moet worden als “doen alsof” of “overdrijven”, veeleer is dit een uiting van opgeven, als gemis aan adequate coping vanuit een vermoedelijk zwak geïntegreerde persoonlijkheid. Eiser toont een consistente klachtenpresentatie, waarbij geen grote discrepantie bestaat tussen de aangevoerde klachten en objectieve bevindingen. De verzekeringsartsen zijn toen uitgegaan van de door [naam psychologie praktijk] gestelde diagnoses.
12. De weerlegging van deze bevindingen is met name gebaseerd op een validatietest die als discutabel wordt beschouwd. De gegeven aanvullende beschouwing is geen zelfstandige beschouwing maar slechts een aanvulling op het vermoeden dat op grond van de test is vastgesteld. Daarmee is onvoldoende inzichtelijk waarom de observaties van deze psychiatrische expertise uit 2015 over het aanzetten van klachten nu niet meer van toepassing zijn.
Rapporten verzekeringsartsen niet concludent
13. De rechtbank acht de conclusies van de verzekeringsartsen ook onvoldoende navolgbaar en geeft daartoe de volgende motivering.
14. Eiser is op 15 november 2011 gezien op een medisch spreekuur. De verzekeringsarts heeft eiser destijds lichamelijk en psychisch onderzocht. Hij is na dit onderzoek tot de conclusie gekomen dat eiser gezien zijn klachten en gedrag, die het gevolg zijn van zijn psychiatrische ziekte, niet beschikt over benutbare mogelijkheden. Tijdens een herbeoordeling in 2015 is twijfel ontstaan of eiser veinst. Er is mede daarom een psychiatrische expertise aangevraagd bij [naam psychologie praktijk] . Uit dit onderzoek is onder meer gebleken dat eiser niet veinst. Bij eiser zijn er op dat moment consistente beperkingen aangetroffen die met name gaan over forse cognitieve en energetische beperkingen, als ook waanwaarnemingen van geesten met beperkingen in de realiteitstoetsing, hallucinatoire belevingen (het horen van stemmen) en hallucinatoir gedrag. De aandacht- en concentratiefuncties en oordeelsvorming zijn daarmee gestoord. De deskundige achtte eiser dan ook op dat moment niet in staat tot het verrichten van duurzame arbeid, gelet op deze forse psychiatrische beperkingen.
15. Op 4 november 2020 heeft een nieuw telefonisch spreekuur plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat bij de primaire verzekeringsarts wederom twijfel is ontstaan of eiser veinst. Uit de vragenlijst die eiser heeft moeten invullen leest de rechtbank echter weinig verschil ten opzichte van wat hij heeft aangegeven bij eerdere onderzoeken. Waarom de verzekeringsarts twijfels had en nu wel benutbare mogelijkheden zag, acht de rechtbank onvoldoende toegelicht. Aangezien de verzekeringsarts wel twijfels had over de belastbaarheid is [naam expertisebureau] verzocht om een psychiatrische expertise.
16. In het rapport van [naam expertisebureau] wordt verwezen naar de expertise uit 2015. Daarin werd destijds de diagnose depressieve stoornis, matig-ernstig, met psychotische kenmerken gesteld, differentiaal diagnostische overweging: schizofrenie, paranoïde type. Volgens de psychiater van [naam expertisebureau] waren er op basis van de anamnese ook aanwijzingen voor deze diagnoses. De psychiater heeft gelet op de score van de validatietest zich afgevraagd hoe betrouwbaar deze anamnese is en opgemerkt dat de score een sterke aanwijzing voor symptoomaggravatie vormt. De psychiater is daarbij niet ingegaan op de conclusies van expertise uit 2015. De psychiater van [naam expertisebureau] vervolgt zijn beschouwing dat de klachten daarom niet zonder meer vertaald worden naar een psychiatrische stoornis. De diagnoses kan de psychiater om die reden binnen het onderhavige onderzoek niet bevestigen.
17. Naar het oordeel van de rechtbank valt met de gegeven beschouwing niet uit te sluiten dat dezelfde klachten en de door [naam psychologie praktijk] gegeven diagnoses nog steeds van toepassing zijn. De psychiater van [naam expertisebureau] heeft immers de eerder gestelde diagnoses niet ontkend of weerlegd. Hij acht deze niet van toepassing hoofdzakelijk vanwege de uitkomst van de validatietest. Gelet op hetgeen is overwogen in overweging 12 kan dit standpunt echter niet gevolgd worden.
18. De psychiater van [naam expertisebureau] adviseert verweerder om de gepresenteerde klachten vooral te interpreteren in het licht van aanpassingsproblematiek aan de psychosociale stressoren en de afwezigheid van nuttige dagbesteding. In termen van de DSM-classificatie is daarmee sprake van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis volgens de psychiater van [naam expertisebureau] . De rechtbank kan deze conclusie op grond van het hetgeen hiervoor is overwogen en de hiervoor geschetste voorgeschiedenis waaruit een lange periode met forse psychiatrische beperkingen blijkt, niet volgen. De rechtbank wijst daarnaast ook op de in de bezwaarfase overgelegde brief van [naam GGZ] waaruit volgt dat eiser voldoet aan de diagnose PTSS, en het in de beroepsfase overgelegde behandelplan van eiser, waaruit de diagnose ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis volgt (op de datum in geding). De gemachtigde van eiser heeft daarbij op zitting gewezen op het protocol schizofrenie en verwachte psychosen waaruit volgt dat mensen met schizofrenie vaak tevens verschijnselen hebben van PTSS.
19. De rechtbank stelt ook nog vast dat de verzekeringsarts meer beperkingen heeft aangenomen dan [naam expertisebureau] heeft geadviseerd. Op basis waarvan deze beperkingen zijn aangenomen is de rechtbank niet duidelijk geworden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van de psychiatrische expertise van [naam expertisebureau] . In de beroepsfase heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van [medio 5] januari 2023 echter onder meer aangegeven te willen reageren op een eventuele uitgebreidere rapportage van [naam GGZ] met diagnostiek als daarmee het inschakelen van een onafhankelijke deskundige voorkomen kan worden. De rechtbank leidt hieruit af dat bij de verzekeringsartsen van verweerder ook enige twijfels bestaan over de conclusies van [naam expertisebureau] .
20. Op zitting heeft de echtgenote van eiser uitgelegd dat er op dit moment geen nadere rapportage van [naam GGZ] wordt verwacht. Eiser is op dit moment gestart met een EMDR-traject voor de PTSS. Pas daarna zal nader onderzoek worden gedaan naar de ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Op dit moment is dan ook onzeker welke specifieke psychiatrische problematiek er bij eiser speelt. Volgens de echtgenote zijn de klachten echter toegenomen in de afgelopen jaren.
21. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de conclusies uit het rapport van [naam expertisebureau] haar niet logisch voorkomen. De verzekeringsartsen konden zich dan ook niet op deze expertise baseren. Daarmee zijn ook de rapporten van de verzekeringsartsen niet concludent. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Gezien de ruime tijd tussen de datum in geding en deze uitspraak valt niet meer met zekerheid vast te stellen welke psychische stoornissen bij eiser spelen rond de datum in geding. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven dat het behandeltraject en de aanvullende onderzoeken die tot een diagnose leiden niet op korte termijn kunnen zijn afgerond. Wanneer de rechtbank het rapport van [naam expertisebureau] buiten beschouwing laat, ziet de rechtbank een diagnose van [naam psychologie praktijk] die uitwijst dat eiser geen benutbare mogelijkheden heeft en daarna onveranderde geclaimde klachten die tot die diagnose hebben geleid. De rechtbank ziet aanleiding om op basis daarvan aan te nemen dat op de datum in geding onveranderd sprake is van geen benutbare mogelijkheden.
22. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, nu eiser heeft aangevoerd dat hij duurzaam arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft zich nog niet uitgesproken of de beperkingen van eiser duurzaam zijn. De rechtbank draagt verweerder dan ook op om een nieuw besluit te nemen, waarbij verweerder enkel ingaat op de duurzaamheid van de beperkingen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak.
23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Verweerder moet aan eiser ook het griffierecht vergoeden.