ECLI:NL:RBAMS:2023:1180

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
C/13/702862 / FA RK 21/3576 en C/13/729767 / JR RK 23/101
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijke belasting van ouders met het gezag en gelijktijdige ondertoezichtstelling van de kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 februari 2023 een beschikking gegeven met betrekking tot de gezamenlijke belasting van ouders met het gezag over hun kinderen en de ondertoezichtstelling van deze kinderen. De moeder en de vader, beiden wonende in [woonplaats 2], zijn de ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, met name door een loyaliteitsconflict dat is ontstaan door de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. De vader heeft verzocht om gezamenlijk gezag en ondertoezichtstelling, terwijl de moeder zich zorgen maakt over de veiligheid van de kinderen in de aanwezigheid van de hond van de vader.

De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat de hulpverlening in een vrijwillig kader onvoldoende effect heeft gehad en dat er een gedwongen kader nodig is om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen. De rechtbank heeft de ouders gezamenlijk met het gezag over de kinderen belast en de kinderen onder toezicht gesteld van Jeugdbescherming Regio Amsterdam voor de duur van een jaar. De rechtbank heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de kinderen vrij en onbelast contact hebben met beide ouders en dat de ouders moeten samenwerken in de hulpverlening. De beslissing is mondeling gegeven en de behandeling van de zorgregeling is aangehouden tot een pro forma datum op 13 november 2023.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummers / rekestnummers: C/13/702862/ FA RK 21/3576 (gezag en omgangs-/zorgregeling)
C/13/729767 / JE RK 23/101 (ondertoezichtstelling)
in de zaken van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in de zaak met zaaknummer C/13/702862/ FA RK 21/3576,
hierna mede te noemen de moeder,
advocaat mr. S. Bouddount,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in de zaak met zaaknummer C/13/702862/ FA RK 21/3576,
hierna mede te noemen de vader,
advocaat mr. D.G. Nagel.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam,
locatie Amsterdam, hierna te noemen: de Raad.
De Raad is verzoeker in de zaak met zaaknummer C/13/729767 / JE RK 23/101.
Als informant in beide zaken is aangemerkt:
Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure tot en met 14 juli 2022 is weergegeven in de beschikking van die datum, waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt. In deze beschikking is, voor zover hier van belang, een voorlopige omgangsregeling bepaald tussen de vader en de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het verzoek tot gezamenlijk gezag en het verzoek tot het bepalen van een definitieve omgangsregeling is aangehouden.
1.2.
De rechtbank heeft vervolgens kennisgenomen van de nadien ingekomen stukken, waaronder:
- de e-mail van de zijde van de man van 26 september 2022;
- het F9 formulier van de zijde van de man van 7 november 2022;
- het F9 formulier van de zijde van de vrouw van 22 november 2022;
- het F9 formulier van de zijde van de vrouw, met bijlagen, van 12 december 2022.
1.3.
De verdere mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 februari 2023. Verschenen zijn:
  • partijen en hun advocaten
  • mw. [naam 1] als vertegenwoordigster van de Raad:
  • mw. [naam 2] als vertegenwoordigster van JBRA.
1.4.
Bij de mondelinge behandeling is het eindrapport van Altra overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de rechtbank naar hetgeen hierover is opgenomen in de beschikking van 14 juli 2022.
2.2.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2016;
- [minderjarige 2] , geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 2] 2017,
hierna ook gezamenlijk te noemen de kinderen.

3.De standpunten en adviezen

3.1.
De vader heeft naar voren gebracht dat hij is verhuisd naar Amsterdam, naar een woning waar hij de kinderen kan ontvangen en waar zij kunnen overnachten. De hond is niet gevaarlijk, heeft nooit iemand gebeten en vormde ook geen probleem tijdens het omgangsmoment. De vader heeft nadat hij kennisnam van de bezwaren van de moeder voorgesteld de hond gemuilkorfd in de bench te houden als de kinderen bij hem zijn, maar de moeder wilde dat de hond helemaal niet in de woning zou zijn. De vader zou er desnoods voor kunnen zorgen dat de hond elders is als de kinderen bij hem zijn, maar hij heeft er geen vertrouwen in dat de moeder dan wel aan de omgang zal meewerken. De moeder komt telkens met nieuwe bezwaren tegen de omgang en werkt daar vervolgens niet meer aan mee. De vader heeft de Raad verzocht een voorlopige ondertoezichtstelling van de kinderen te verzoeken en hem mede met het gezag over de kinderen te belasten. De vader is bereid mee te werken aan alle in te zetten hulpverlening in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling. De vader heeft daarnaast verzocht in ieder geval te bepalen dat hij de kinderen in een natuurlijke omgeving, bij hem thuis mag zien, eventueel (aanvankelijk) onder begeleiding.
3.2.
De moeder heeft naar voren gebracht dat zij na het eerste omgangsmoment bij de vader thuis hoorde dat daarbij een hond aanwezig was. Omdat zij dat niet als een veilige situatie voor de kinderen ervaart, heeft de moeder niet aan verdere omgang bij de vader thuis willen meewerken. Zolang de hond in de woning van de vader is, werkt de moeder niet mee aan omgang daar. De moeder heeft verzocht het onderzoek door de Raad af te wachten. De moeder heeft zich niet verweerd tegen de verzochte ondertoezichtstelling, mits de Raad voldoende onderzoek doet naar de veiligheid van de kinderen. De moeder heeft geen vertrouwen meer in Altra en wil, voor zover er hulpverlening moet worden ingezet, graag dat dit door een andere organisatie wordt gedaan.
3.3.
De vertegenwoordigster van de Raad heeft benadrukt dat het heel zorgelijk is dat de omgang tussen de vader en de kinderen opnieuw is gestopt. Dat is heel schadelijk voor de kinderen. Zij kunnen geen vrij en onbelast contact met hun vader hebben en daarom is bij [minderjarige 1] - en mogelijk ook bij [minderjarige 2] - sprake van een loyaliteitsconflict. Dat is potentieel heel schadelijk voor hen. Alles moet in het werk worden gesteld om dat loyaliteitsconflict weg te nemen en er voor te zorgen dat de kinderen hun vader weer gaan zien, dat dat contact op een natuurlijke manier verloopt wordt gecontinueerd. Omdat dat in een vrijwillig kader niet is gelukt, heeft de Raad bij de mondelinge behandeling de ondertoezichtstelling van de kinderen verzocht. De zorgen zijn zo evident, dat het doen van onderzoek naar de noodzaak van een ondertoezichtstelling niet nodig is. Het is noodzakelijk dat JBRA de regie kan nemen en de hulpverlening kan inzetten die nodig is om het contact tussen de kinderen en de vader te hervatten en te continueren. De vader moet door JBRA worden geïnformeerd, als volwaardige gesprekspartner fungeren, er moet hulpverlening worden ingezet voor de kinderen - en indien nodig ook voor de ouders - zowel individueel als eventueel gezamenlijk.
3.4.
JBRA heeft naar voren gebracht dat er al veel hulpverlening is ingezet voor de ouders, maar dat dit niet het gewenste resultaat heeft gehad. Ouderschap Blijft stond klaar om te starten, maar dit is niet gestart. De begeleide omgangsregeling die de rechtbank voorlopige heeft bepaald, is vastgelopen. Het is Altra niet gelukt in een vrijwillig kader de omgang te begeleiden en daarom is de opdracht teruggegeven. JBRA heeft de Raad gevraagd een onderzoek te doen naar een kinderbeschermingsmaatregel. Het is schadelijk voor de kinderen dat zij hun vader nu niet meer op een natuurlijke manier kunnen zien. In ieder geval [minderjarige 1] heeft last van een loyaliteitsconflict. Mogelijk is daar bij [minderjarige 2] ook al sprake van en anders is het risico daarop heel groot. Het is in het belang van de kinderen dat zij hun vader zien en dat die omgang natuurlijk verloopt en wordt uitgebreid. Daarvoor is het wel van belang dat het contact eerst opnieuw wordt hersteld. In een vrijwillig kader zal dat naar verwachting niet lukken. De ouders hebben in overleg nu afgesproken dat de vader de kinderen ziet bij de voetbaltraining, in aanwezigheid op afstand van oma moederszijde. Het is weliswaar goed dat de ouders dat onderling hebben geregeld, maar het komt onvoldoende tegemoet aan wat de kinderen nodig hebben aan contact met hun vader.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat de hulpverlening in een vrijwillig kader onvoldoende effect heeft gehad. Sinds de vorige beschikking is er gewerkt aan het hervatten en opbouwen van het contact tussen de vader en de kinderen. Dat traject is vastgelopen, het contact is opnieuw onderbroken en vindt op dit moment niet in een natuurlijke omgeving plaats, maar op het voetbalveld. Het is in het belang van kinderen dat zij vrij en onbelast contact met hun beide ouders kunnen hebben en dat zij zich door hun ouders gesteund voelen. Zij moeten van hun beide ouders het gevoel krijgen dat het goed is om van de andere ouder te houden en daar een fijne tijd mee te hebben. Daarvan is nu geen sprake. Erger nog: [minderjarige 1] zit doordat hij zich niet vrij voelt om contact met de vader te hebben in een loyaliteitsconflict. Bij [minderjarige 2] is zo’n conflict er mogelijk ook al, of het is in ontwikkeling. Loyaliteitsconflicten zijn schadelijk voor kinderen en kunnen grote invloed hebben op de rest van hun leven, het leggen van contacten en het aangaan van relaties met anderen. Daarom moeten loyaliteitsconflicten worden voorkomen of zo snel mogelijk worden weggenomen. Het is ook belangrijk voor kinderen om regelmatig en voorspelbaar contact te hebben met hun beide ouders. Daarvan is evenmin sprake. Kortom: er zijn grote zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en het is de ouders niet gelukt die zorgen in een vrijwillig kader genoeg te laten afnemen. De rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat dat de ouders alsnog zal lukken in een vrijwillig kader. Daarom is een gedwongen kader, zoals een ondertoezichtstelling nodig. De rechtbank is daarom van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek.
4.2.
De concrete doelen ter afwending van de bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn:
- de kinderen zijn geen getuige van conflicten tussen de ouders;
  • de kinderen hebben vrij, onbelast en betekenisvol contact met de vader, dat contact wordt opgebouwd passend bij wat de kinderen nodig hebben en wordt vervolgens uitgebreid en gecontinueerd;
  • de kinderen krijgen de hulp en begeleiding die zij nodig hebben om de zorgen die er zijn, waaronder het (mogelijke) loyaliteitsconflict, te doen wegnemen;
  • de ouders werken mee aan de hulp die zij nodig hebben, zowel individueel als eventueel gezamenlijk, onder andere (maar niet beperkt tot) de verbetering van hun onderlinge communicatie of het vinden van een alternatieve vorm van communicatie.
De rechtbank zal daarom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
4.3.
Uitgangspunt is dat ouders van kinderen gezamenlijk met het gezag over hen zijn belast. Op grond van artikel 1:253c, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan – voor zover hier van belang – de tot het gezag bevoegde vader die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken hem gezamenlijk met de moeder met het gezag over de kinderen te belasten. Indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, wordt het verzoek slechts afgewezen indien:
a.er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen (kunnen) voordoen en wel op een wijze die niet belastend is voor de kinderen en die hun (emotionele en fysieke) veiligheid niet in gevaar brengt. Hoewel van die situatie op dit moment nog niet voldoende sprake is en ook niet te verwachten is dat dat de ouders binnen een vrijwillig kader gaat lukken, vindt de rechtbank het belangrijk dat de ouders beiden gelijkwaardige gesprekspartners zijn binnen de ondertoezichtstelling en dat zij beiden kunnen worden verplicht daar aan mee te werken om de bedreigingen in de ontwikkeling van hun kinderen weg te nemen. Binnen een ondertoezichtstelling is het mogelijk een ouder met gezag een schriftelijke aanwijzing te geven. Om die redenen, zal de rechtbank bepalen dat de ouders gezamenlijk met het gezag over de kinderen worden belast. De rechtbank benadrukt dat dit geen vrijbrief voor de vader is om het gezag aan te wenden om de moeder te dwarsbomen, of andersom. De ouders hebben vanaf dit moment beiden het gezag en dat gezag wordt vanaf dit zelfde moment beperkt door de regie van JBRA binnen de ondertoezichtstelling. De ouders zijn beiden verplicht mee te werken aan de (doelen van de) ondertoezichtstelling. Dat kan concreet inhouden dat de vader er bijvoorbeeld voor moet zorgen dat zijn hond elders is als de kinderen bij hem komen, of dat de moeder de kinderen naar de woning van de vader moet laten gaan ook al staat zij daar niet achter.
4.4.
JBRA is in het kader van de ondertoezichtstelling de regievoerder wat betreft het hervatten van het contact tussen de vader en de kinderen en het uitbouwen daarvan, op een manier die past bij wat de kinderen nodig hebben. Het is op dit moment niet mogelijk een voorlopige, laat staan een definitieve zorgregeling te bepalen. Daarom zal de rechtbank bepalen dat het verzoek wat betreft de zorgregeling voorlopig wordt aangehouden en op de nader te noemen pro forma datum verder wordt behandeld.
4.5.
Daarom beslist de rechtbank als volgt.

5.De beslissing

De rechtbank:
- bepaalt dat de ouders:
[de moeder], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 3] 1988, wonende te [woonplaats 2] en
[de vader], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 4] 1984, wonende te [woonplaats 2] , gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden belast, voor zover de bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten;
- draagt de griffier op aantekening van deze gezagsbeslissing te laten opnemen in het gezagsregister;
- stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Jeugdbescherming Regio Amsterdam met ingang van 16 februari 2023 tot 16 februari 2024;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- bepaalt dat de behandeling van het verzoek tot het bepalen van een zorgregeling
pro forma wordt voortgezet op 13 november 2023, vóór welke datum partijen de rechtbank dienen te informeren over het verloop van de ondertoezichtstelling en de door hen gewenste volgende stap in deze procedure en vóór welke datum ook JBRA de rechtbank dient te informeren over het verloop van de ondertoezichtstelling, of een verlenging van de ondertoezichtstelling wordt verzocht en, zo ja, dit verzoek tijdig in te dienen zodat de behandeling van dat verzoek kan worden voorgezet op een mondelinge behandeling gelijktijdig het verzoek tot het bepalen van een zorgregeling.
Deze beslissing is mondeling gegeven op 16 februari 2023 door de rechter mr. P.B. Martens, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, als griffier en schriftelijk vastgesteld op 27 februari 2023.