ECLI:NL:RBAMS:2023:1271

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
13/155226-22 (zaak A) en 13/114391-22 (zaak B) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte voor meerdere diefstallen met geweld en mishandeling

Op 7 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 22-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere (pogingen tot) diefstallen met (bedreiging van) geweld, mishandeling en beschadiging. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, gevoegd behandeld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een reeks van vermogens- en geweldsdelicten die plaatsvonden in Amsterdam tussen mei en juni 2022. De verdachte heeft tijdens de terechtzittingen bekend zich schuldig te hebben gemaakt aan de feiten. De rechtbank heeft de tenlasteleggingen beoordeeld en de bewezenverklaring van de feiten gedaan op basis van de beschikbare bewijsmiddelen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels gevolgd, maar heeft de verdachte vrijgesproken van enkele primair ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft de TBS-maatregel opgelegd, omdat de verdachte een klinische behandeling nodig heeft. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/155226-22 (zaak A) en 13/114391-22 (zaak B) (Promis)
Datum uitspraak: 7 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in het [plaats detentie] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 september 2022, 7 december 2022 en 21 februari 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D.G. Specker, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A. Kilinç, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mevrouw [reclasseringswerkster] , namens GGZ Reclassering Inforsa, naar voren is gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door de deskundigen mevrouw M. de Wit (Psycholoog Nifp) en de heer J. Neeleman (Psychiater Nifp), ter zitting naar voren is gebracht.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen de advocaat van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (zaak A), mr. E.P.H. van Esser, naar voren heeft gebracht. Tot slot heeft de benadeelde partij [benadeelde partij 2] (zaak B) haar vordering tijdens de zitting nader toegelicht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op de zitting, kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich in
zaak Ate Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
diefstal met (bedreiging van) geweld en/of afpersing op 21 juni 2022;
poging tot diefstal met (bedreiging van) geweld en/of afpersing op 12 juni 2022;
diefstal met (bedreiging van) geweld en/of afpersing op 13 juni 2022;
diefstal met (bedreiging van) geweld en/of afpersing op 16 juni 2022;
poging tot diefstal met (bedreiging van) geweld en/of afpersing op 17 juni 2022.
Aan verdachte is, kort gezegd, ten laste gelegd dat hij zich in
zaak Bop 7 mei 2022 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
diefstal met (bedreiging van) geweld,
subsidiairten laste gelegd als diefstal;
poging tot doodslag,
subsidiairten laste gelegd als poging tot zware mishandeling,
meer subsidiairten laste gelegd als mishandeling;
vernieling.
De tenlasteleggingen zijn opgenomen in
bijlage I,die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft in zaak A en in zaak B, onder 1 en 3 gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle (primair) ten laste gelegde feiten. Er is steeds sprake geweest van (pogingen tot) diefstallen met geweld of bedreiging met geweld, en vernieling.
De officier van justitie heeft in zaak B, onder 2, gevorderd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Verdachte heeft zich volgens de officier van justitie wel schuldig gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, nu hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de politieagente met de auto zou raken. Dit had kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten in zaak A en in zaak B, onder 3, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd, dient zaak A, onder 2 te worden gekwalificeerd als een poging tot afpersing.
In zaak B, onder 1, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat slechts de subsidiair ten laste gelegde diefstal kan worden bewezen, nu de aangever heeft verklaard dat hij de sleutel losjes in zijn hand hield en de dader bij het wegpakken niet veel kracht heeft gebruikt. Daarnaast kan in zaak B, onder 2 enkel de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling worden bewezen, nu er bij verdachte geen opzet was op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De raadsman heeft daarbij onder meer gewezen op de verklaringen van de verbalisanten, de schade aan de deur van de politieauto en de letselrapportage.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Op 7 mei 2022 en op 12, 13, 16, 17 en 21 juni 2022 heeft er in Amsterdam een reeks van vermogens- en geweldsdelicten plaatsgevonden. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend zich aan die feiten schuldig te hebben gemaakt. De vraag waar de rechtbank voor staat, is hoe die feiten gekwalificeerd dienen te worden.
In het vonnis worden de feiten in chronologische volgorde besproken (en dus niet in de volgorde van de tenlastelegging).
De rechtbank vindt, op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen, dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal (zaak B, feit 1, subsidiair), mishandeling (zaak B, feit 2, meer subsidiair) en beschadiging (zaak B, feit 3). Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstallen met bedreiging van geweld (zaak A, feit 1 en feit 3), poging tot diefstal (zaak A, feit 2), diefstal met geweld (zaak A, feit 4) en poging tot diefstal met bedreiging van geweld (zaak A, feit 5).
4.3.1.
Zaak B
Zaak B, feit 1, subsidiair: diefstal
Anders dan de officier van justitie en met de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de autosleutel met kracht uit de handen van aangever [aangever] heeft gepakt. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde diefstal met geweld.
Gelet op de aangifte van [aangever] en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, stelt de rechtbank vast dat verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde diefstal van de autosleutel en de Porsche Cayenne. Gezien het standpunt van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere uitleg.
Zaak B, feit 2, meer subsidiair: mishandeling
Aangever [aangever] belt de politie nadat zijn Porsche Cayenne op de Beethovenstraat wordt gestolen. Verbalisanten [verbalisant] en [benadeelde partij 2] zien de auto uiteindelijk op de Valschermkade staan en positioneren hun politieauto enkele tientallen meters vóór de Porsche Cayenne. De verbalisanten openen vervolgens de voorportieren van de politieauto. Ze proberen daarmee breder te lijken, in de hoop dat de bestuurder van de Porsche Cayenne niet zou ontsnappen. De bestuurder geeft echter gas en rijdt op de politieauto af. Bij het passeren van de politieauto raakt de Porsche Cayenne het openstaande voorportier aan de bijrijderszijde van de politieauto. Het voorportier klapt vervolgens hard dicht. Daarbij is de voet van verbalisant [benadeelde partij 2] , die op de bijrijdersstoel zat, bekneld komen te zitten tussen de onderste deurstijl en deur. Haar voet bleek later te zijn gekneusd.
Verdachte heeft bekend de bestuurder te zijn geweest van de Porsche Cayenne.
Met de officier van justitie en de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet kan worden bewezen. Niet is komen vast te staan dat verdachte opzet had om verbalisant [benadeelde partij 2] te doden door op de politieauto af te rijden en het bijrijdersportier te raken.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de in zaak B, onder 2, primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Anders dan de officier van justitie en met de raadsman, is de rechtbank daarnaast van oordeel dat de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling ook niet kan worden bewezen. Zoals hiervoor al is vastgesteld, zat verbalisant [benadeelde partij 2] op de bijrijdersstoel van de politieauto op het moment dat verdachte gas gaf. Uit de processen-verbaal van zowel verbalisant [benadeelde partij 2] , als van verbalisant [verbalisant] , blijkt niet dat verdachte kon zien dat [benadeelde partij 2] haar voet niet geheel binnen de politieauto had geplaatst. Het bestuurdersportier van de politieauto stond immers open en verdachte bevond zich in de Porsche Cayenne, die tegenover de politieauto was gepositioneerd. Bovendien heeft verdachte zelf verklaard dat hij de voet van [benadeelde partij 2] niet heeft gezien en ook niet de bedoeling had om iemand te verwonden of pijn te doen, maar probeerde te vluchten. Hij is daarbij langs de politieauto gereden en heeft de deur van die auto geraakt. De rechtbank is niet van oordeel dat verdachte daarbij zodanig heeft gehandeld, dat hij zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de inzittenden van de politieauto - waaronder verbalisant [benadeelde partij 2] - zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de in zaak B, onder 2, subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Wel stelt de rechtbank vast, gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting, de aangifte van verbalisant [benadeelde partij 2] en de letselverklaring, dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling.
Zaak B, feit 3: beschadiging
De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beschadiging van de Porsche Cayenne en de politieauto.
Gezien het standpunt van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere uitleg.
4.3.2.
Zaak A
De tenlasteleggingen in zaak A betreffen zogenoemde ‘alternatieve tenlasteleggingen’, waarbij verdachte ervan wordt beschuldigd dat hij (pogingen tot) diefstallen met (bedreiging van) geweld en/of afpersing heeft gepleegd. Volgens de Hoge Raad valt de vraag of bepaalde gedragingen ‘wegnemen’ opleveren in het verband van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) of ‘afgifte’ in de zin van artikel 317 Sr, niet steeds ondubbelzinnig te beantwoorden. Er bestaat tussen de inhoud die aan beide begrippen toekomt geen scherpe grens. Zo kan onder bepaalde omstandigheden het gedogen van wegnemen zowel ‘wegnemen’ als ‘afgifte’ opleveren. [1] In de jurisprudentie wordt als karakteristiek voor diefstal de ‘eigenmachtige wegnemingshandeling’ genoemd.
Verdachte heeft in zaak A, feit 1, feit 3 en feit 4 de aangevers met (bedreiging van) geweld ertoe gedwongen om de kassalade open te maken. Hij heeft vervolgens het geld uit de kassalade gepakt. Nu verdachte met die ‘eigenmachtige wegnemingshandeling’ zelf het geld heeft weggenomen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich bij voornoemde feiten schuldig heeft gemaakt aan diefstal met (bedreiging van) geweld.
Dit geldt ook voor zaak A, feit 5. Uit het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde partij 3] en de getuigenverklaring van [getuige 1] blijkt dat zowel verdachte als aangeefster naar de autosleutels heeft gegrepen. Nu verdachte de autosleutels niet heeft kunnen bemachtigen, is het bij een poging gebleven.
De rechtbank zal hieronder de bewezenverklaringen per feit uiteenzetten.
Zaak A, feit 2: poging tot diefstal
Zoals onder meer blijkt uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de aangifte van [benadeelde partij 4] , is verdachte op 12 juni 2022 het [naam] Hotel binnengegaan met als doel om contant geld uit de kassalade buit te maken. Aangeefster [benadeelde partij 4] heeft daarover het volgende verklaard:
Ik zag dat de man doorliep achter de frontdesk. Hij stond op een gegeven moment naast mij. Ik hoorde hem herhaaldelijk zeggen: Geld, Geld, Geld. Ik zag op dat moment dat de man zijn linkerhand in zijn linker jaszak hield. Ik zag in zijn linker jaszak een voorwerp. Ik weet niet wat voor voorwerp het was maar ik zag dat het voorwerp van zwartkleurig metaal was.
Op basis van het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte - zoals ten laste is gelegd - een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan aangeefster [benadeelde partij 4] heeft getoond of voorgehouden. Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij in bezit zou zijn geweest van een vuurwapen. Nu de rechtbank ook niet uit andere bewijsmiddelen heeft kunnen vaststellen of verdachte een vuurwapen op de aangeefster heeft gericht, spreekt de rechtbank verdachte vrij van dit deel van het ten laste gelegde.
Op basis van de verklaring van verdachte ter terechtzitting en voornoemde aangifte van [benadeelde partij 4] , stelt de rechtbank vast dat verdachte wel de woorden “geld, geld, geld” heeft gezegd. De rechtbank acht deze woorden echter niet zodanig dreigend, dat verdachte zich daarmee heeft schuldig gemaakt aan poging tot afpersing en/of een poging tot diefstal met bedreiging van geweld. De rechtbank spreekt verdachte eveneens vrij van dit deel van het ten laste gelegde.
Op basis van voornoemde aangifte en de verklaring van verdachte ter terechtzitting, stelt de rechtbank wel vast dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal. Gezien het standpunt van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere uitleg.
Zaak A, feit 3: diefstal met bedreiging van geweld
De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich op 13 juni 2022 schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een contant geldbedrag bij de Gall & Gall aan de [straatnaam 1] , met bedreiging van geweld tegen winkelmedewerker [winkelmedewerker 1] . Verdachte heeft zijn hand in zijn jaszak gestopt en gehouden, alsof hij een wapen vasthield, en meerdere keren gezegd dat [winkelmedewerker 1] de kassalade moest open maken.
Gezien het standpunt van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere uitleg.
Zaak A, feit 4: diefstal met geweld
De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich op 16 juni 2022 schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een contant geldbedrag bij de Gall & Gall aan het [straatnaam 2] , met geweld tegen winkelmedewerker [winkelmedewerker 2] . Verdachte heeft daarbij onder meer de winkelmedewerker naar de kassa getrokken en een wapen, althans een puntig langwerpig voorwerp, tegen zijn bovenlichaam gedrukt. Verdachte heeft vervolgens gezegd dat [winkelmedewerker 2] de kassa moest open maken.
Gezien het standpunt van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere uitleg.
Zaak A, feit 5: poging tot diefstal met bedreiging van geweld
De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich op 17 juni 2022 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal met bedreiging van geweld tegen [benadeelde partij 3] . Verdachte heeft onder meer tegen aangeefster [benadeelde partij 3] gezegd dat ze haar autosleutels aan hem moest geven en zijn hand in zijn jaszak gehouden, alsof hij een wapen vasthad. Hij heeft vervolgens geprobeerd met de auto weg te rijden. Dat dit niet is gelukt, is slechts te danken aan het moedige optreden van [benadeelde partij 3] .
Hoewel de rechtbank in het dossier heeft gelezen dat er een worsteling tussen aangeefster [benadeelde partij 3] en verdachte zou zijn ontstaan, is dit niet ten laste gelegd. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van poging tot diefstal met
bedreigingvan geweld.
Zaak A, feit 1: diefstal met bedreiging van geweld
De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich op 21 juni 2022 schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een contant geldbedrag bij de Gall & Gall aan het [straatnaam 3] , met bedreiging van geweld tegen winkelmedewerker [benadeelde partij 1] . Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich deze overval niet meer goed kan herinneren, maar dat het kan kloppen dat hij ook dit feit heeft gepleegd. Gelet op de aangifte van [benadeelde partij 1] , de getuigenverklaring van [getuige 2] , de modus operandi zoals die naar voren komt in de hiervoor in zaak A bewezenverklaarde (voltooide) diefstallen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij bij de andere diefstallen een mes heeft meegenomen, is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat verdachte ook dit feit heeft gepleegd. Verdachte is dichtbij [benadeelde partij 1] gaan staan, waarbij hij een steekwapen, althans een op een steekwapen gelijkend voorwerp, aan hem heeft getoond. Hij heeft vervolgens gezegd dat [benadeelde partij 1] de kassa moest openmaken en is er met de buit vandoor gegaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht niet bewezen wat in zaak B, feit 1, primair en zaak B, feit 2, primair en subsidiair is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A, feit 1:
op 21 juni 2022 te Amsterdam, met het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening, een contant geldbedrag heeft meegenomen, toebehorende aan de slijterij Gall & Gall B.V., welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen winkelmedewerker [benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte:
- dichtbij die [benadeelde partij 1] is komen staan,
- een steekwapen, althans een op een steekwapen gelijkend voorwerp, aan die [benadeelde partij 1] heeft getoond, en:
- die [benadeelde partij 1] de woorden heeft toegevoegd: “kassa open”;
Zaak A, feit 2:
op 12 juni 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een geldbedrag weg te nemen, toebehorende aan het [naam] Hotel, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak A, feit 3:
op 13 juni 2022 te Amsterdam, met het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening een contant geldbedrag heeft meegenomen, toebehorende aan de slijterij Gall & Gall B.V., welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen winkelmedewerker [winkelmedewerker 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte:
- zijn hand in zijn jaszak heeft gestopt en gehouden, alsof hij een wapen vasthad, en:
- die [winkelmedewerker 1] meermaals de woorden heeft toegevoegd: “kassalade open”;
Zaak A, feit 4:
op 16 juni 2022 te Amsterdam, met het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening een contant geldbedrag heeft meegenomen, toebehorende aan de slijterij Gall & Gall B.V., welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen winkelmedewerker [winkelmedewerker 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte:
- die [winkelmedewerker 2] de woorden heeft toegevoegd: “naar de kassa” en “openmaken”;
- die [winkelmedewerker 2] met zijn hand bij de arm heeft vastgepakt;
- die [winkelmedewerker 2] naar de kassa heeft getrokken;
- zijn hand in zijn jaszak heeft gestopt en gehouden, alsof hij een wapen vasthad, en:
- een wapen, althans een puntig langwerpig voorwerp, tegen het bovenlichaam van die [winkelmedewerker 2] heeft gedrukt;
Zaak A, feit 5:
op 17 juni 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een personenauto, merk: Volkswagen, kleur: blauw, toebehorende aan een ander dan aan verdachte, en daarbij de voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, doordat hij, verdachte:
- die [benadeelde partij 3] de woorden heeft toegevoegd: “geef nu je autosleutels”, “ik moet weg. Ik heb nu je autosleutels nodig”, “het gaat heel heftig worden als je niet meewerkt”, en: “dan gaat je broer er ook aan”, althans woorden van gelijke aard en strekking;
- zijn hand in zijn jaszak heeft gehouden, alsof hij een wapen vasthad, en:
- op de bestuurderstoel van de personenauto is gaan zitten en heeft gepoogd weg te rijden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Zaak B, feit 1, subsidiair:
op 7 mei 2022 te Amsterdam, een autosleutel en een Porsche Cayenne GTS, kenteken: [kenteken 1] , kleur: blauw, die geheel of ten dele aan [aangever] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak B, feit 2, meer subsidiair:
op 7 mei 2022 te Amsterdam, [benadeelde partij 2] , hoofdagent bij politie eenheid Amsterdam, heeft mishandeld door:
- met een personenauto, te weten een Porsche Cayenne GTS, af te rijden op een stilstaand politievoertuig met daarin voornoemde [benadeelde partij 2] ;
- hierbij niet voldoende zijn snelheid te minderen, en:
- hierbij tegen het bijrijdersportier aan te rijden, waarna de voet van die [benadeelde partij 2] bekneld is geraakt;
Zaak B, feit 3:
op 7 mei 2022 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een Porsche Cayenne GTS, kenteken: [kenteken 1] , kleur: blauw, die geheel of ten dele aan [aangever] , elk geval aan een ander toebehoorde, heeft beschadigd,
en:
op 7 mei 2022 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een opvallend politievoertuig, kenteken: [kenteken 2] , nummer: [nummer] , die geheel of ten dele aan de politie eenheid Amsterdam toebehoorde, heeft beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen

8.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van voorarrest, en oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel) onder de voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd.
De officier van justitie heeft daarbij onder meer gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de Pro Justitia-rapportages, het reclasseringsadvies, de ernst van de feiten en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Ter onderbouwing van zijn strafeis heeft de officier van justitie bovendien op uitspraken in vergelijkbare zaken gewezen.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om ten aanzien van de straf te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, inclusief een fors voorwaardelijk strafdeel en met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Zoals blijkt uit de Pro Justitia-rapportages, dienen de feiten in verminderde mate aan verdachte te worden toegerekend. Verdachte is gemotiveerd om zijn eigen leven op orde te brengen en toont berouw. Het herhalingsgevaar is lager dan eerder werd ingeschat, omdat verdachte zelf tot inkeer is gekomen en de feiten heeft bekend. Verdachte is daarnaast jong, heeft een beperkt strafblad en is nog nooit behandeld voor zijn verslaving.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere ernstige vermogensdelicten, waarbij hij het gebruik van (bedreiging met) geweld niet heeft geschuwd. De diefstallen en overvallen zijn voor de slachtoffers traumatische ervaringen geweest, hetgeen ook blijkt uit de aangiftes en de slachtofferverklaringen die op zitting zijn voorgelezen. Zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, heeft hij hierbij destijds niet stilgestaan. Verdachte heeft gezegd onder invloed van cocaïne te zijn geweest en impulsief te hebben gehandeld. Daarmee heeft hij kennelijk alleen gedacht aan de mogelijke buit waarmee hij in zijn verslaving kon voorzien, en heeft hij geen rekening gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een politieagent. Zij heeft op de zitting verklaard nog steeds dagelijks last te hebben van haar voet en niet te kunnen sporten. Het voorval heeft een grote impact op haar gehad. Door aldus te handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de politieambtenaar en haar belemmerd in de uitoefening van haar taak.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan beschadiging van twee auto’s, waaronder een politieauto, in een poging om aan de politie te kunnen ontsnappen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 8 februari 2023. Hieruit blijkt dat hij zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan vermogens- en geweldsdelicten.
Met betrekking tot de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op de volgende stukken:
  • een Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 3 december 2022, opgesteld door psychiater J. Neeleman;
  • een Pro Justitia psychologisch onderzoek van 28 november 2022, opgesteld door GZ psycholoog M.E. de Wit;
  • een reclasseringsadvies (TBS met voorwaarden) van de GGZ Reclassering Inforsa te Amsterdam van 15 februari 2023, opgemaakt door reclasseringswerkster [reclasseringswerkster] .
Uit het reclasseringsadvies van 15 februari 2023 en de rapportages van zowel de psychiater als de psycholoog, blijkt dat het risico op recidive als hoog wordt ingeschat. De psychiater heeft geadviseerd om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen. De psycholoog heeft TBS met voorwaarden geadviseerd.
Aan het rapport van de psychiater van 3 december 2022 wordt onder meer het volgende ontleend:
Ten tijde van de feiten was hij lijdende aan een stoornis in gebruik van cocaïne en cannabis. Verder heeft zijn zich ontwikkelende persoonlijkheid narcistische en antisociale trekken. Daarnaast is hij beschreven als kwetsbaar voor psychoses maar het is niet uit te sluiten dat deze kwetsbaarheid voor psychoses eigenlijk grotendeels neerkomt op kwetsbaarheid voor cocaïnegebruik.
Het advies is hem het ten laste gelegde in licht verminderde mate toe te rekenen. De aanname van een lichte vermindering van de mate van toerekenbaarheid in zijn geval is gebaseerd op wat bekend is uit de literatuur over het risico van cocaïnegebruik bij kwetsbaren en niet op een direct van hem verkregen delictscenario.
Omdat vroeg ingrijpen in verslavingscarrières vele malen effectiever is dan laat ingrijpen is niet uit te sluiten, gegeven zijn nog relatief korte voorgeschiedenis van problematisch gebruik, dat een opname in een forensische verslavingskliniek waar wordt gewerkt volgens het principe van positieve bekrachtiging van abstinentie met langdurige nazorg, inclusief frequente drugsscreens, effectief zal zijn. Een dergelijke opname inclusief natraject zou kunnen plaatsvinden ofwel binnen een voorwaardelijk kader bij een voorwaardelijke straf, of binnen een TBS met voorwaarden.
Het feit dat zijn strafblad zeer beperkt is, het feit dat hij zich uiteindelijk gemotiveerd uitlaat voor een klinische opname en het feit dat hij nog nooit is behandeld voor zijn verslaving zou kunnen impliceren dat een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf afdoende zou kunnen zijn op dit moment. Het hangt van de inschatting van de rechtbank af of ze een voorwaardelijk kader stevig genoeg acht in het licht van de aard en de ernst van de feiten, het terugvalrisico in geval van problematisch cocaïnegebruik (ook vaak nog na behandeling) en het sterke verband tussen cocaïnegebruik en de feiten (mits bewezen) in dit geval.
Ten aanzien van de stoornis en het recidiverisico komt de psycholoog tot dezelfde conclusies als de psychiater. Aan het rapport van de psycholoog van 28 november 2022 wordt verder ontleend:
Op 22-11-22, na afronding van het pro Justitia onderzoek, heeft hij aan de reclasseerder verteld en in het eindgesprek d.d. 28-11-2022 aan de rapporteurs, dat financiering van drugs de reden was van de ten laste gelegde feiten van juni jl. Op grond hiervan kan ten aanzien van die ten laste gelegde feiten verondersteld worden dat ze uit zijn verslavingsproblematiek voortkomen die, zoals in de differentiaal diagnostische overwegingen beschreven, verband kan houden met zijn psychiatrische problematiek. Op grond hiervan wordt geadviseerd betrokkene deze ten laste gelegde feiten in een enigszins verminderde mate toe te rekenen.
Bij weging van de mogelijke juridische kaders zou voor een voorwaardelijk strafkader pleiten dat hij geen jarenlange justitiële voorgeschiedenis heeft. Bovendien heeft hij nog maar weinig justitiële hulpverlening gehad. Zoals in het overleg d.d. 11-11-22 met zijn reclasseerder mw. [reclasseerder] begrepen, is hij echter niet gemotiveerd voor behandeling van zijn drugsgebruik omdat hij “er van af zou zijn”, reden waarom een TBS met voorwaarden in overweging is genomen. Hoewel hij op 22-11-22 bij haar en op 28-11-2022 ook bij de rapporteurs heeft aangegeven wel behandeling te willen, is naar de mening van rapporteur voor hem deze flinke stok achter de deur nodig waardoor er meer kans van slagen is en daarmee op de beoogde risicovermindering. Op grond van bovenstaande afweging gaat de voorkeur dan ook uit naar TBS met voorwaarden.
Alles afwegende adviseert GGZ Reclassering Inforsa in haar advies van 15 februari 2023 ook positief over TBS-maatregel met voorwaarden. Aan dit advies wordt het volgende ontleend:
Bovenstaande problematiek brengt enige onvoorspelbaarheid met zich mee, met name wanneer betrokkene zijn medicatie niet adequaat inneemt en er blijvend sprake is van middelengebruik. Dit geeft verhoogd risico op psychische ontregeling met verhoogd risico op letselschade tot gevolg. De strafbare feiten waarvan betrokkene verdacht wordt, betreffen geweldsdelicten met slachtoffers. Tevens heeft er binnen de huidige hechtenis een geweldsincident plaatsgevonden.
In het verleden heeft betrokkene twee van de vijf werkstraffen niet uitgevoerd. Er is eenmalig een reclasseringstoezicht geweest, waarbij betrokkene zich had gemeld op de eerste meldplicht. Hij werd aangehouden in onderhavige zaak voordat de volgende meldplicht plaatsvond. Ondanks dat de medicatie ontrouw terugkerend is in het dossier, geeft de heer [verdachte] aan bereid te zijn om zich aan de voorwaarden te houden, ook indien dit adequate medicatie inname en een middelenverbod inhoudt. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt derhalve ingeschat als gemiddeld.
Gezien bovenstaande wordt behandelnoodzaak gezien in een stevig kader. De reclassering heeft onderzoek gedaan naar de mogelijkheid en de haalbaarheid van het opleggen van een maatregel tbs met voorwaarden. Gedurende het reclasseringsonderzoek was er sprake van een psychotische ontregeling, waardoor de gesprekken gering waren betreffende informatie-uitwisseling. Ondanks dat rapporteur met hem heeft besproken wat het tbs kader inhoudt, is er enige twijfel of de informatie volledig is begrepen en beklijfd door de heer [verdachte] . Hoewel met enige kanttekening gezien voorgaande, wordt hem desondanks de mogelijkheid geboden, aangezien hij meermaals heeft aangegeven zich aan de voorwaarden te willen houden en het traject start met een (intensieve) klinische behandeling.
De psychiater J. Neeleman, de psycholoog M.E. de Wit en de reclasseringsmedewerker [reclasseringswerkster] zijn op de zitting als deskundigen gehoord. Zij hebben hun adviezen bevestigd en waar nodig aangevuld. De psychiater heeft toegelicht dat bij verdachte nog nooit is uitgezocht of zijn psychoses dienen te worden gediagnostiseerd als een schizofrene psychose, een psychose gerelateerd aan cannabis of beide. De psycholoog heeft toegelicht dat zij verdachte een zelfbepalende jonge man vindt waarvoor behandeling heel belangrijk is en waarvan lastig is in te schatten of hij daaraan daadwerkelijk gaat meewerken. De reclasseringswerker heeft toegelicht dat zij een grote kans van slagen ziet indien aan verdachte de TBS-maatregel met voorwaarden wordt opgelegd, mede omdat in dat geval de zogenoemde ‘time-out’ kan worden gebruikt indien verdachte medicatieontrouw blijkt te zijn.
De GGZ Reclassering Inforsa heeft in haar advies voorwaarden opgesteld die bij een TBS-maatregel kunnen worden opgelegd. Verdachte heeft ter zitting van 21 februari 2023 verklaard dat hij bereid is zich aan deze voorwaarden te houden. Hij heeft verklaard dat hij nooit bewust medicatieontrouw is geweest.
Verminderde toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank heeft acht geslagen op voornoemde rapporten van de psychiater en psycholoog, waarin de deskundigen adviseren om verdachte - kort gezegd - als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank neemt deze conclusie over en houdt hier bij de strafoplegging rekening mee.
TBS met voorwaarden
De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een TBS-maatregel is voldaan: de in zaak A, onder 1, 3, 4 en 5, en in zaak B onder 1, subsidiair bewezen geachte feiten zijn misdrijven waarop de wet een gevangenisstraf van vier jaren of meer stelt, tijdens het begaan van de feiten bestond bij verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van deze maatregel.
Gelet op de inhoud van de rapportages van de gedragsdeskundigen en het advies van de reclassering, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van de TBS-maatregel met voorwaarden passend en geboden is. Verdachte heeft vanwege de diepgewortelde verslavingsproblematiek een klinische behandeling nodig op een afdeling met een hoog beveiligingsniveau. Die behandeling kan alleen binnen het kader van een TBS-maatregel worden vormgegeven. Verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden.
Ongemaximeerde TBS
De rechtbank overweegt verder dat de TBS-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, te weten (poging tot) diefstal met (bedreiging van) geweld. Dit betreffen de in zaak A onder 1, 3, 4 en 5 bewezen geachte feiten. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaar.
Gevangenisstraf
Zoals hierboven uiteen is gezet, is de rechtbank van oordeel dat het zowel in het belang van verdachte, als in het belang van de samenleving is - gelet op recidivebeperking - dat verdachte een behandeling in een gesloten kader ondergaat. Dit is de reden dat de rechtbank de TBS-maatregel met voorwaarden aan hem oplegt. Aan de andere kant heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan ernstige feiten, waarvoor hij (slechts) in verminderde mate toerekeningsvatbaar is verklaard. De rechtbank wenst in het kader van het strafdoel van vergelding mede rekening te houden met de ernst van de feiten en het leed dat de slachtoffers is aangedaan. Er zal daarom aan verdachte ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Nu verdachte de gevangenisstraf zal ondergaan vóór aanvang van de TBS-maatregel met voorwaarden, zal de rechtbank haar uitspraak niet dadelijk uitvoerbaar verklaren.

9.Beslag: verbeurdverklaring

De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de bromfiets en helm, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het in zaak A, onder 1, 2, 3, 4, en 5 bewezen geachte is begaan.

10.Benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 767,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit kosten van studievertraging, en € 1.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en inclusief oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert € 300,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit misgelopen inkomsten door uitval op haar werk.
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en inclusief oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 900,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en inclusief oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij Nationale Politie, eenheid Amsterdam, vertegenwoordigd door [persoon] , vordert € 810,63 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit de reparatie van het dienstvoertuig, te vermeerderen met de wettelijke rente.
10.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen volledig toe te wijzen, inclusief de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De vorderingen van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 2] en de Nationale Politie, eenheid Amsterdam, zijn onderbouwd, aannemelijk en billijk. De vordering van [benadeelde partij 4] is weliswaar niet onderbouwd, maar wel begrijpelijk en aannemelijk.
10.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 3] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Uit de gevorderde materiële schade door [benadeelde partij 1] blijkt volgens de raadsman niet afdoende waarom de studie van de benadeelde partij vertraging heeft gelopen. Daarnaast heeft hij verzocht de gevorderde immateriële schadevergoeding met de helft te matigen, nu de aangehaalde jurisprudentie niet geheel van toepassing is op de onderhavige zaak.
De raadsman heeft verzocht om [benadeelde partij 4] in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu de onderbouwing van de gevorderde schade ontbreekt.
Daarnaast heeft de raadsman verzocht de vordering van [benadeelde partij 2] te matigen, nu de hoogte van de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering van de Nationale Politie, eenheid Amsterdam, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu niet blijkt waarom de verzekering de schade niet heeft kunnen vergoeden. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de schadevergoedingsmaatregel niet aan de politie dient te worden opgelegd.
10.3.
Oordeel van de rechtbank
Zaak A, feit 1: [benadeelde partij 1]
Vordering tot materiële schade
Met betrekking tot de gevorderde kosten door [benadeelde partij 1] van studievertraging ter hoogte van € 767,-, is de rechtbank van oordeel dat nader onderzoek moet plaatsvinden over de vraag in welke mate de studievertraging het gevolg is van het bewezenverklaarde feit en over welke periode vergoeding van kosten zou moeten plaatsvinden. Dit levert een onevenredige belasting van het onderhavige strafproces op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot materiële schade.
Vordering tot immateriële schade
Vast staat dat aan [benadeelde partij 1] door het in zaak A, onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien hij als gevolg van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit de brief van GZ-psycholoog M.J. Tiller van 7 februari 2023 blijkt immers dat [benadeelde partij 1] vanaf november 2022 in behandeling is geweest voor een posttraumatische stressstoornis (PTSS). [benadeelde partij 1] en zijn advocaat hebben daarover een mondelinge toelichting gegeven op de zitting.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
Voorts moet verdachte worden veroordeeld in de kosten die [benadeelde partij 1] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Zaak A, feit 2: [benadeelde partij 4]
Vordering tot materiële schade
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu deze niet is onderbouwd. De behandeling van de vordering levert daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[benadeelde partij 4] en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
Zaak A, feit 5: [benadeelde partij 3]
Vordering tot immateriële schade
Vast staat dat aan [benadeelde partij 3] door het in zaak A, onder 5 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts moet verdachte worden veroordeeld in de kosten die [benadeelde partij 3] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Zaak B, feit 2, meer subsidiair: [benadeelde partij 2]
Vordering tot immateriële schade
Vast staat dat aan [benadeelde partij 2] door het in zaak B, onder 2, meer subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien zij ten gevolge van het strafbare feit fysiek en geestelijk letsel heeft opgelopen. [benadeelde partij 2] heeft de vordering onder meer onderbouwd met een letselverklaring van het VU medisch centrum van 7 mei 2022, een podotherapeutisch rapport van 8 augustus 2022 en een verslag van de fysiotherapeut van 29 augustus 2022. Zij heeft ter zitting toegelicht dat zij fysiek en psychisch nog steeds veel last heeft van haar voet en de omstandigheden waaronder het letsel aan haar is toegebracht.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 900,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
Voorts moet verdachte worden veroordeeld in de kosten die [benadeelde partij 2] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Zaak B, feit 3: Nationale politie, eenheid Amsterdam
Vordering tot materiële schade
Vast staat dat aan de Nationale politie, eenheid Amsterdam door het in zaak B, onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is betwist, nu de raadsman het onduidelijk acht waarom de verzekering de schade niet zou vergoeden.
Nu uit de vordering niet blijkt dat de kosten voor reparatie van de dienstauto reeds zijn vergoed door de verzekering, stelt de rechtbank vast dat de vordering tot vergoeding van materiële schade toewijsbaar is. De rechtbank concludeert dat de vordering volledig zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 810,63, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de Nationale Politie, eenheid Amsterdam heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
10.3.1.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemden, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Nu de schadevergoedingsmaatregel door de Nationale Politie, eenheid Amsterdam niet is gevorderd, zal de rechtbank daarover geen beslissing nemen.
10.3.2.
Conclusie
Verdachte dient aan [benadeelde partij 1] een schadevergoeding te betalen van € 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2022 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voor het overige zal [benadeelde partij 1] in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
[benadeelde partij 4] wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Verdachte moet aan [benadeelde partij 3] een schadevergoeding betalen van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2022 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Verdachte moet aan [benadeelde partij 2] een schadevergoeding betalen van € 900,- (zegge: negenhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2022 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Verdachte moet aan de Nationale Politie, eenheid Amsterdam, een schadevergoeding betalen van € 810,63 (zegge: achthonderdtien euro en drieënzestig eurocent) aan materiële schade, bestaande uit de kosten van reparatie aan de dienstauto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2022.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 38, 38a, 45, 57, 60a, 300, 310, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B, feit 1, primair en feit 2, primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 en het in zaak B, feit 1, subsidiair, feit 2, meer subsidiair en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A, feit 1 en feit 3:
telkens: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
Zaak A, feit 2:
poging tot diefstal;
Zaak A, feit 4:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
Zaak A, feit 5:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
Zaak B, feit 1, subsidiair:
diefstal;
Zaak B, feit 2, meer subsidiair:
mishandeling;
Zaak B, feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
één jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Zaak A, feit 1, feit 3, feit 4, feit 5 en zaak B, feit 1, subsidiair:
Gelast dat verdachte
ter beschikking zal worden gestelden stelt daarbij de volgende voorwaarden:
Algemene voorwaarden:
Veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
Veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
a. Veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering of op een ander door de reclassering bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
b. Veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van veroordeelde vast te stellen;
c. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
d. Veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
e. Veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;
f. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
g. Veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de Reclassering;
h. Veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht.
3. Als de reclassering dat nodig acht, werkt veroordeelde mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een soortgelijke instelling. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
4. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
Aanvullende voorwaarden
5. Veroordeelde wordt verplicht om zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling te laten opnemen en behandelen in een niet nader bepaalde intramurale instelling, zulks ter beoordeling van de Divisie Individuele Zaken van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven, zolang de reclassering dat in overleg met die instelling nodig acht. Veroordeelde is geaccepteerd bij GGZ NHN dubbel diagnose (FPA [plaatsnaam] ). Indien er aansluitend aan de detentie van veroordeelde nog geen plek beschikbaar is, zal veroordeelde zijn medewerking verlenen aan een verblijf in het kader van een overbruggingsvoorziening, eveneens ter beoordeling van de Divisie Individuele Zaken;
6. Veroordeelde neemt, indien voorgeschreven door de behandelaars, medicatie in, zolang als zijn behandelaars nodig achten;
7. Veroordeelde werkt mee aan een ambulant behandeltraject aansluitend aan de klinische fase. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt;
8. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
9. Veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering;
10. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
11. Veroordeelde werkt mee aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding (indien nodig), waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht en draaglast;
12. Veroordeelde geeft openheid over zijn sociale netwerk en relaties;
13. Veroordeelde geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt, indien door de reclassering geïndiceerd, mee aan een schuldsaneringstraject;
14. Veroordeelde onthoudt zich gedurende de looptijd van de TBS-maatregel van het gebruik van alcohol en drugs. Veroordeelde werkt mee aan urine- en ademanalysecontroles, indien toezichthouder dergelijke controle geïndiceerd acht. Bij overtreding van de voorwaarde zal het behandelteam in samenspraak met de reclassering besluiten of sanctionering noodzakelijk is.
Verklaart
verbeurd(zaak A):
1 STK Bromfiets
(omschrijving: PL1300-2022128300-6202197, Piaggio N/A, chassisnr: [chassisnummer] );
1 STK Helm
(omschrijving: PL1300-2022128300-6202398, zwart, merk: Fashion).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] (zaak A, feit 2)
Verklaart
[benadeelde partij 4]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (zaak A, feit 1)
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde partij 1]toe tot een bedrag van
€ 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 750,- (zegge: zevenhonderdvijftig euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 15 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] (zaak A, feit 5)
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde partij 3]toe tot een bedrag van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat € 500,- (zegge: vijfhonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] (zaak B, feit 2, meer subsidiair)
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [benadeelde partij 2]toe tot een bedrag van
€ 900,- (zegge: negenhonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 900,- (zegge: negenhonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 18 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Vordering van de benadeelde partij Nationale Politie, eenheid Amsterdam (zaak B, feit 3)
Wijst de vordering van de
benadeelde partij Nationale Politie, eenheid Amsterdamtoe tot een bedrag van
€ 810,63 (zegge: achthonderdtien euro en drieënzestig eurocent)aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit de kosten van reparatie van de dienstauto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de Nationale Politie, eenheid Amsterdam voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis in zaak B.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. M. Wiewel en C.F.J. Heemskerk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2023.
[(...)]

Voetnoten

1.HR 28 januari 1992, LJN AD1594,