ECLI:NL:RBAMS:2023:1326

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
AMS 22/2982
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake de intrekking van een maatregel op basis van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 9 maart 2023, wordt het beroep van eiser beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een maatregel die hem was opgelegd met een primair besluit van 22 november 2021, waarbij zijn bijstandsuitkering met 100% werd verlaagd voor een periode van één maand. Dit besluit was genomen omdat eiser niet zou hebben meegewerkt aan een proces dat kon leiden tot een baan. Eiser heeft vervolgens een aantal stappen ondernomen, waaronder het indienen van een beroep wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar.

Op 15 juli 2022 heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de maatregel gematigd naar een verlaging van 30% voor de duur van één maand, uitgesmeerd over tien maanden. Later, op 13 oktober 2022, heeft verweerder het bestreden besluit herzien en het bezwaar van eiser gegrond verklaard, waardoor de maatregel werd ingetrokken. Eiser heeft een verzoek ingediend voor schadevergoeding, omdat hij zich onrechtmatig behandeld voelde door verweerder.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser geen belang meer had bij het beroep, aangezien verweerder hem volledig tegemoet was gekomen met het herzieningsbesluit. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat eiser geen onderbouwing heeft gegeven voor de gestelde schade en daarom niet in aanmerking komt voor schadevergoeding. Ook is er geen sprake van een rechterlijke dwangsom, omdat er geen verplichting was opgelegd aan verweerder die niet werd nagekomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk werd beoordeeld. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/2982

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Ahmed).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser.
1.2
Met het primaire besluit van 22 november 2021 is aan eiser een maatregel opgelegd. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3
Op 7 april 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld.
1.4
Op 14 juni 2022 heeft eiser beroep ingesteld in verband met het niet tijdig beslissen op bezwaar.
1.5
Met het bestreden besluit van 15 juli 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en de maatregel gematigd.
1.6
Met het besluit van 13 oktober 2022 heeft verweerder het bestreden besluit herzien. Verweerder heeft met deze herziening het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de maatregel ingetrokken.
1.7
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.8
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn partner [partner] .

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3
Eiser ontvangt op grond van de Participatiewet een bijstandsuitkering, waar een aantal verplichtingen aan verbonden zijn. Met het primaire besluit van 22 november 2021 heeft verweerder aan eiser een maatregel opgelegd, omdat hij niet aan één van de verplichtingen zou hebben voldaan. Verweerder stelt in het primaire besluit dat eiser niet heeft meegewerkt aan een proces dat kan leiden tot een baan. Deze maatregel hield in dat eisers uitkering inclusief vakantiegeld met 100 % werd verlaagd voor een periode van één maand. Met het bestreden besluit van 15 juli 2022 is het bezwaarschrift van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en heeft verweerder het besluit van 22 november 2021 gewijzigd in de zin dat de maatregel van 100 % verlaging van de uitkering gedurende een maand wordt gewijzigd in 30 % verlaging voor de duur van één maand, uitgesmeerd over een periode van tien maanden. Met het besluit van 13 oktober 2022 heeft verweerder het bestreden besluit herzien. Verweerder heeft met deze herziening het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de maatregel ingetrokken. Aan eiser is een proceskostenvergoeding toegekend van € 1.082,-.
3. Eiser doet een verzoek om een schadevergoeding op grond van artikel 8:91, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat hij stelt onrechtmatig te zijn behandeld door verweerder. Hij vordert een dwangsom van € 15.000,- omdat verweerder niet tijdig een beslissing heeft genomen in de bezwaarfase. Daarnaast vordert eiser materiële-, immateriële- en letstelschadevergoeding.
4. De rechtbank overweegt dat eiser geen belang meer heeft bij het beroep, omdat verweerder eiser volledig tegemoet is gekomen met het herzieningsbesluit van 13 oktober 2022.
5. Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is vereist dat de gestelde schade verband houdt met een onrechtmatig besluit. Er moet sprake zijn van een oorzakelijk verband tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade. Vervolgens komen alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend. Het is aan degene die stelt benadeeld te zijn om het verband tussen de gestelde ontstane schade en het onrechtmatige besluit en de omvang van deze schade aannemelijk te maken. Eiser heeft geen enkele onderbouwing gegeven van de gestelde geleden schade en komt daarom niet in aanmerking voor een schadevergoeding.
6. Eiser komt daarnaast ook niet in aanmerking voor een rechterlijke dwangsom. Een rechterlijke dwangsom is het bedrag dat een bestuursorgaan moet betalen als hij niet voldoet aan een verplichting die hem door de rechter is opgelegd. In dit geval is er geen sprake van een verplichting die door de rechter is opgelegd aan verweerder waaraan hij niet voldoet.
7. De rechtbank is verder niet gebleken van enig procesbelang van eiser bij zijn beroep.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Soldt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.