In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 10 maart 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een urgentieverklaring op grond van de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 beoordeeld. Eiser, een alleenstaande man die met zijn zoon in een opvang verblijft, had op 22 oktober 2021 een urgentieverklaring aangevraagd, welke door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam was afgewezen. De rechtbank constateert dat het college de aanvraag afwees omdat de zoon van eiser niet vier jaar onafgebroken in Amsterdam woont en eiser niet kon aantonen dat hij de dagelijkse zorg voor zijn zoon heeft. Eiser betwist deze afwijzing en stelt dat er wel degelijk sprake is van een urgent huisvestingsprobleem.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van het college. Eiser heeft tijdens de zitting verklaard dat hij inmiddels dakloos is en her en der bij kennissen slaapt of in zijn auto. De rechtbank oordeelt dat het college onterecht aanvullende informatie heeft geëist van eiser, zoals een prognose van hoe lang zijn zoon bij hem zal blijven wonen, zonder dat er concrete aanwijzingen zijn voor misbruik van de urgentieverlening. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, en vernietigt daarom het besluit van het college.
De rechtbank verleent eiser de urgentieverklaring en bepaalt dat het college deze binnen vier weken na de uitspraak moet verlenen. Tevens moet het college het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoeden. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 2.868,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, rechter, en is openbaar uitgesproken op 10 maart 2023.