ECLI:NL:RBAMS:2023:1442

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
C/13/729197 / KG ZA 23-82
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige omgangsregeling na overlijden moeder en plaatsing in pleeggezin

In deze zaak heeft de vader van een minderjarige dochter een kort geding aangespannen om een voorlopige omgangsregeling vast te stellen na het overlijden van de moeder. De moeder is op 29 november 2022 overleden, waarna de dochter in een pleeggezin is geplaatst onder toezicht van de William Schrikker Stichting (WSS). De vader heeft eerder contact gehad met zijn dochter, maar na het overlijden van de moeder heeft de dochter aangegeven haar vader niet te willen zien. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 februari 2023 heeft de vader zijn vordering toegelicht, maar de WSS heeft verweer gevoerd, waarbij zij de wensen van de dochter vooropstelden. De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) heeft ook een visie gegeven, waarin zij benadrukken dat het voogdijonderzoek nog niet is afgerond en dat het belangrijk is om de impact van contact met de vader op de dochter te onderzoeken. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het in het belang van de dochter is om rust te hebben en dat er eerst meer duidelijkheid moet komen over haar wensen en behoeften voordat een omgangsregeling kan worden vastgesteld. De vorderingen van de vader zijn afgewezen, en het is aan de vader om in de toekomst contact te leggen met zijn dochter op een manier die haar niet onder druk zet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/729197 / KG ZA 23-82 IHJK/MvG
Vonnis in kort geding van 8 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 7 februari 2023,
advocaat mr. S.O. Zengin te Den Haag,
tegen
de stichting
WILLIAM SCHRIKKER JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
vertegenwoordigd door haar medewerker [naam 1] .
Partijen zullen hierna de vader en WSS worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Bij de mondelinge behandeling van dit kort geding op 20 februari 2023 heeft de vader de vordering toegelicht. WSS heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een tevoren ingediend schriftelijke verweer. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht. Na verder debat is vonnis aanvankelijk bepaald op 6 maart 2023. Aan partijen is vervolgens bericht dat vonnisdatum is verplaatst naar 8 maart 2023.
1.2.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader (via een videobelverbinding) en mr. Zengin;
- aan de zijde van WSS: [naam 1] (voorzien van een machtiging).
Namens de Raad voor de Kinderbescherming was [naam 2] aanwezig.

2.De feiten

2.1.
De vader heeft een relatie gehad met [de moeder] (hierna: de moeder). Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2015 te [geboortedatum] geboren [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
2.2.
Een aantal maanden na de geboorte van [minderjarige] hebben de vader en de moeder hun relatie beëindigd. [minderjarige] is bij de moeder blijven wonen, die het eenhoofdig gezag over haar had. De vader en [minderjarige] hebben vervolgens een aantal jaren geen contact gehad.
2.3.
De vader heeft een relatie met [naam 3] (hierna: [naam 3] ). Zij hebben een zoon: [naam 4] . [naam 3] heeft tevens kinderen uit een eerdere/andere relatie. De moeder heeft ook kinderen uit een eerdere/andere relatie.
2.4.
Op 18 oktober 2020 heeft de moeder de vader het volgende Whatsappbericht gestuurd: “
[minderjarige] weet over jou en ze wil jou graag zien. Kan je terug bellen wat betreft over jou dochter”. Vervolgens is er omgang tot stand gekomen tussen de vader en [minderjarige] . Er was geen vaste regeling en ook geen vaste structuur. De vader en de moeder hadden via Whatsapp goed contact.
2.5.
De vader heeft [minderjarige] op 12 oktober 2022 erkend.
2.6.
Op 29 november 2022 is de moeder onverwachts overleden.
2.7.
Omdat WSS reeds vanuit het vrijwillig kader betrokken was bij [minderjarige] heeft de kinderrechter van de rechtbank [woonplaats] op verzoek van de Raad van de Kinderbescherming (RvdK) WSS nog diezelfde dag belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] . Zij is die dag in een pleeggezin geplaatst waar twee van haar halfbroers (zonen van de moeder) ook verblijven.
2.8.
Bij e-mail van 13 januari 2023 heeft [naam 5] , jeugdzorgwerker bij WSS, voor zover van belang, het volgende geschreven aan de advocaat van [eiser] :

Vorige week heb ik eindelijk met [minderjarige] het gesprek kunnen voeren (…). Het heeft wat langer geduurd wegens ziekte in het pleeggezin. Dit gesprek heb ik deze week ook met uw cliënt willen bespreken, maar het lukte mij niet om hem telefonisch te bereiken. Vandaar mijn mail aan u met de vraag dit met hem te bespreken.
[minderjarige] is ondanks haar jonge leeftijd heel duidelijk naar mij geweest. Ze wil (op dit moment) uw cliënt niet zien. Hiervoor benoemt ze dat hij liegt (werd gezegd door moeder) en ze kwam met een voorbeeld over het niet nakomen van afspraken afgelopen zomer. Ook zegt ze dat ze hem heel weinig heeft gezien en dus niet elk weekend zoals uw cliënt zegt.
Dit is heel vervelend om te horen voor uw cliënt, dat begrijp ik. Maar gezien de situatie en alles wat zij heeft meegemaakt, willen wij vanuit de William Schrikker Stichting het contact niet verplichten en forceren wanneer zij dit zo duidelijk aangeeft.
Contact zal wel een onderwerp van gesprek blijven met [minderjarige] en hopelijk zal zij hier in de toekomst wel voor open staan. (…)”.
2.9.
De vader heeft verklaringen in het geding gebracht van [naam 3] en een dochter van [naam 3] . Daarin staat, samengevat, dat [minderjarige] en de vader regelmatig in het weekend kwamen logeren.
2.10.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vader meegedeeld dat op korte termijn een verzoek tot eenhoofdig gezag in combinatie met een verzoek tot vaststelling hoofdverblijf en een voorlopige omgangsregeling zal worden ingediend.

3.Het geschil

3.1.
De vader vordert samengevat - een voorlopige omgangsregeling vast te stellen waarbij:
- de contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] worden uitgebreid van in week 1 een uur begeleide omgang naar vanaf week 8 omgang van vrijdagmiddag tot en met zondagavond;
- de vader en [minderjarige] vanaf week 3 tweemaal per week videobellen;
- WSS de vader een keer per week informeert over [minderjarige] ;
dan wel in goede justitie een voorlopige omgangsregeling te bepalen,
met veroordeling van WSS in de proceskosten.
3.2.
De vader stelt daartoe het volgende. Tot het overlijden van de moeder had hij contact met [minderjarige] . Er was geen vaste structuur, maar contact was er wel. [minderjarige] overnachtte ook bij de vader en zij ondernamen veel leuke activiteiten. In mei 2022 zijn de vader, de moeder, [minderjarige] en [naam 4] een paar dagen naar Duinrell geweest. De vader en [minderjarige] hebben een hechte band. Zij hadden goed contact en iedere keer dat ze elkaar zagen werd hun band sterker. Als [minderjarige] bij de vader thuis was speelde zij leuk met [naam 4] en de andere kinderen van [naam 3] . Dat de vader en [minderjarige] nu helemaal geen omgang hebben, is niet in het belang van [minderjarige] . Hoe langer zij geen fysieke omgang hebben, hoe groter de hechtingsproblematiek zal worden. De vader kan zich niet voorstellen dat [minderjarige] hem niet wil zien.
3.3.
WSS heeft als volgt verweer gevoerd. Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) was al langere tijd betrokken bij [minderjarige] en de moeder. Gedurende de langdurige betrokkenheid van het CJG en de kortdurende betrokkenheid van WSS hebben de moeder en [minderjarige] nooit gesproken over de vader. Dat de vader in overleg met de moeder [minderjarige] had erkend, is pas bekend geworden nadat de moeder was overleden. [minderjarige] heeft meerdere keren duidelijk aan de voogd van WSS verteld dat zij de vader niet wil zien. [minderjarige] is hier stellig in en zegt ook dat zij hem niet als haar vader ziet. Het plotselinge overlijden van haar moeder is een ingrijpende gebeurtenis voor [minderjarige] . WSS vindt het belangrijk dat [minderjarige] rust heeft en dat gehoor wordt gegeven aan haar wensen en behoeften. WSS is niet tegen omgang tussen de vader en [minderjarige] maar wil eerst onderzoeken welke omgang in het belang is van [minderjarige] . Dit kunnen fysieke contactmomenten zijn, maar mogelijk is het meer in haar belang om te starten met kaartjes of (video)bellen. Om de vader een keer per week te informeren is niet realistisch gezien de huidige situatie. De informatie die voor hem van belang is en welke WSS met hem kan delen, zal maandelijks worden gedeeld.
3.4.
De RvdK heeft haar visie gegeven op de vorderingen van de vader. Die is als volgt. Het voogdijonderzoek is nog niet afgerond. De RvdK heeft gesprekken met de vader gevoerd. Begin maart 2023 zal met [minderjarige] worden gesproken. Gezien de niet overeenstemmende verklaringen van [minderjarige] en van de vader over de mate van hun contact, zowel fysiek als op het emotionele vlak, vindt de RvdK het niet passend dat er gestart wordt met een omgangsregeling. Eerst zullen raadsmedewerkers met [minderjarige] in gesprek moeten om af te tasten welke impact een (verplicht) contact met de vader voor haar zal hebben. Er zal onderzoek gedaan moeten worden naar de opvoedcapaciteiten en -mogelijkheden van de vader. De vader beschikt niet over eigen woonruimte, maar woont in (of huurt een kamer) bij iemand anders. De vader wil [minderjarige] betrekken bij zijn huidige partner en haar daar laten verblijven of laten wonen. Met deze partner heeft de vader een zoon en de partner heeft nog inwonende kinderen. De RvdK dient ook dit huishouden te onderzoeken. In het pleeggezin waar [minderjarige] verblijft is een veilige, voorspelbare en goed faciliterende opvoedingsomgeving aanwezig. De RvdK erkent dat het contact tussen de vader en [minderjarige] belangrijk is, maar eerst zal door onderzoek meer duidelijkheid gekregen moeten worden over de draagkracht van [minderjarige] . Een of enkele begeleide contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] zullen onderdeel zijn van het voogdij-onderzoek. Na afronding van dit onderzoek zal een advies worden gegeven over de invulling van de voogdij en daarmee samenhangende contact- en omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] . De RvdK adviseert de vorderingen van de vader af te wijzen, omdat eerst de uitkomst van de onderzoeken moeten worden afgewacht.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek is het uitgangspunt dat [minderjarige] en de vader recht hebben op omgang met elkaar, tenzij zwaarwegende belangen van [minderjarige] zich daartegen verzetten.
4.2.
Nadat de vader en [minderjarige] elkaar ongeveer vijf jaar niet hadden gezien, hebben zij vanaf eind november 2020 weer omgang gehad, zij het heel onregelmatig en niet heel frequent. Ook de maanden voorafgaand aan het overlijden van de moeder was dit het geval. Uit de door de vader in het geding gebrachte Whatsappberichten met de moeder blijkt dat de vader en [minderjarige] , samen met de moeder en [naam 4] begin mei 2022 naar Duinrell zijn geweest. Verder blijkt uit die berichten dat de vader en [minderjarige] nog omgang hebben gehad op 8, 21 en 29 juli, 19 augustus, 12 en 18 oktober 2022. Dat [minderjarige] regelmatig in het weekend met de vader bij [naam 3] heeft geslapen, zoals [naam 3] en een van haar dochters verklaren, vindt geen steun in de Whatsappberichten tussen de vader en de moeder die betrekking hebben op het contact van de vader met de moeder en [minderjarige] .
4.3.
WSS en de RvdK erkennen dat de vader een rol toekomt in het leven van [minderjarige] , maar de wijze waarop die moet worden ingevuld, is afhankelijk van meerdere factoren, waarbij de belangen van [minderjarige] voorop staan. Dit willen WSS en de RvdK eerst onderzoeken.
4.4.
Het plotseling overlijden van haar moeder is voor [minderjarige] een zeer ernstige en traumatische gebeurtenis geweest, te meer omdat zij altijd bij de moeder heeft gewoond en de moeder haar heeft verzorgd en opgevoed. Het zal [minderjarige] (veel) tijd kosten om dit te verwerken. Met WSS en de RvdK is de voorzieningenrechter het eens dat het voor nu belangrijk is dat [minderjarige] rust heeft en dat gehoor wordt gegeven aan haar wensen en behoeften. [minderjarige] heeft aan een jeugdzorgwerker van WSS verteld dat zij haar vader op dit moment niet wil zien. Waarom [minderjarige] haar vader niet wil zien, zal onderzocht moeten worden. Het is dus noodzakelijk dat het onderzoek door WSS en de RvdK eerst wordt afgerond, zodat een verantwoorde beslissing kan worden genomen over de wijze waarop de omgang tussen de vader en [minderjarige] structuur en vorm kan krijgen. Het is nu niet in het belang van [minderjarige] om een voorlopige omgangsregeling vast te stellen noch om wekelijkse videobelmomenten in te lassen.
4.5.
WSS zal niet worden veroordeeld om de vader wekelijks over [minderjarige] te informeren. WSS heeft toegezegd dat maandelijks te zullen doen. Dit is geen ongebruikelijke termijn. Van WSS wordt echter wel verwacht dat zij belangrijke informatie over [minderjarige] zo snel mogelijk met de vader deelt.
4.6.
Bovenstaande betekent dat de vorderingen van de vader worden afgewezen.
4.7.
Invoelbaar is dat het voor de vader zeer teleurstellend is dat [minderjarige] heeft gezegd dat zij geen contact met hem wil, terwijl zij tot aan het overlijden van de moeder af en toe omgang hadden. Ter zitting werd duidelijk dat de vader de afgelopen periode geen pogingen heeft gedaan om contact te leggen met [minderjarige] , bijvoorbeeld door via WSS een kaartje, briefje en/of een cadeautje naar haar te sturen. De vader wordt aangeraden om dit wel te doen. Het zal voor [minderjarige] belangrijk zijn dat hij laat merken dat hij in deze voor haar moeilijke periode aan haar denkt.
4.8.
Er zijn al gesprekken gevoerd met de vader en op het moment dat dit vonnis wordt gewezen is, als het goed is, opnieuw een gesprek gevoerd met [minderjarige] . Naar verwachting zal daarom op korte termijn meer duidelijkheid komen over de rol die de vader kan hebben bij de opvoeding/verzorging van [minderjarige] . Benadrukt wordt het grote belang daarvan. Sinds het overlijden van de moeder zijn ruim drie maanden verstreken. Voorkomen moet worden dat het contact met de vader geheel verwaterd en [minderjarige] zich zodanig aan de pleegouders gaat hechten, dat dit aan hechting met haar vader in de weg gaat staan. In de door de vader aanhangig te maken procedure om het gezag over [minderjarige] te krijgen zal immers als uitgangspunt gelden dat de vader als overlevende ouder op grond van artikel 1:253g BW in beginsel met het gezag over [minderjarige] wordt belast.
4.9.
Gelet op de familierechtelijke aard van deze procedure zal worden beslist dat elke partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MvG