In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 maart 2023 een tussenuitspraak gedaan over de openstaande advocaatdeclaraties van [eiser] B.V. die zijn verricht in verband met juridische procedures tussen erflater en mevrouw [erfgenaam 1]. De rechtbank behandelt de vraag of deze declaraties als schuld van de nalatenschap van erflater moeten worden aangemerkt. Erflater, die op 17 december 2016 is overleden, had een betalingsregeling getroffen met [eiser] voor de openstaande declaraties, maar deze zijn niet volledig voldaan. De rechtbank overweegt dat, ondanks de omstandigheden van het overlijden van erflater, de openstaande declaraties in beginsel uit de nalatenschap moeten worden voldaan. De rechtbank wijst erop dat de vereffenaars van de nalatenschap de keuze hebben om de nalatenschap al dan niet te aanvaarden, en dat de vordering van [eiser] op erflater betrekking heeft op juridische werkzaamheden die zijn verricht in procedures tegen mevrouw [erfgenaam 1]. De rechtbank concludeert dat het beroep van [gedaagden] op redelijkheid en billijkheid faalt, en dat de openstaande declaraties niet onder een opschortende voorwaarde vallen. De rechtbank beveelt [eiser] om de urenspecificaties van de declaraties te overleggen, zodat de hoogte van de vordering kan worden beoordeeld. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling.