ECLI:NL:RBAMS:2023:1455

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
C/13/727457 / HA ZA 23-5
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de uitzending van de podcast ‘De Deventer Mediazaak’ en de film ‘De Veroordeling’

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 15 maart 2023, is een vordering van eiser, een onderzoeksjournalist, behandeld. Eiser vordert een voorlopige voorziening om de uitzending van de podcast ‘De Deventer Mediazaak’ en de film ‘De Veroordeling’ te verbieden, omdat hij meent dat deze onrechtmatig zijn en inbreuk maken op zijn persoonlijke levenssfeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de podcast en de film zijn gebaseerd op de Deventer moordzaak, waarbij eiser eerder strafrechtelijk en civielrechtelijk is veroordeeld wegens smaad en onrechtmatige daad. Eiser stelt dat de publicaties hem schade toebrengen en dat hij een spoedeisend belang heeft bij het verbieden van de uitzendingen. De rechtbank overweegt echter dat de vordering tot een voorlopige voorziening niet toewijsbaar is, omdat de inhoud van de podcast en de film al geruime tijd beschikbaar is en eiser niet heeft aangetoond waarom deze nu plotseling verboden zouden moeten worden. De rechtbank wijst de vordering af en veroordeelt eiser in de proceskosten. De zaak wordt verwezen naar de rol voor een conclusie van antwoord in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/727457 / HA ZA 23-5
Vonnis in incident van 15 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. A. Kijl te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1] .,
gevestigd te [plaats] ,
advocaat: mr. S.F. Dikhoff te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te [plaats] ,
advocaat: mr. S.F. Dikhoff te Amsterdam,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S.F. Dikhoff te Amsterdam,
4. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
OMROEPVERENIGING VPRO,
gevestigd te Hilversum,
advocaat: mr. L. Broers te Amsterdam,
5. de stichting
STICHTING HUMANISTISCHE OMROEP,
gevestigd te Hilversum,
advocaat: mr. L. Broers te Amsterdam,
gedaagden.
Eiser wordt [eiser] genoemd . Gedaagden worden gezamenlijk [gedaagden 1] genoemd. Afzonderlijk worden zij [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] , de VPRO en Human genoemd. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden gezamenlijk ook [gedaagden 2] genoemd en de VPRO en Human worden gezamenlijk ook de VPRO c.s. genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding tevens verzoek voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, met producties,
- de conclusies van antwoord in het incident van zowel [gedaagden 1] als van de VPRO c.s., met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten voor zover van belang in het incident

2.1.
In september 1999 heeft een moord plaatsgevonden die bekend is geworden als de “Deventer moordzaak”. Op 9 maart 2000 heeft de rechtbank Zwolle [naam 1] van deze moord vrijgesproken, maar op 22 december 2000 heeft het gerechtshof Arnhem hem voor deze moord veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar. De Hoge Raad heeft het tegen deze veroordeling ingestelde cassatieberoep in 2001 verworpen maar in 2003 een herzieningsaanvraag gegrond verklaard en de zaak verwezen naar het gerechtshof ‘sHertogenbosch. Dit hof heeft bij arrest van 9 februari 2004 het arrest van het hof Arnhem – onder verbetering van gronden – gehandhaafd. De Hoge Raad heeft het hiertegen door [naam 1] opnieuw ingestelde cassatieberoep verworpen.
2.2.
[eiser] is onder meer onderzoeksjournalist althans publicist. Hij heeft eigen onderzoek gedaan naar de moord en kwam tot de conclusie dat deze moet zijn gepleegd door een ander dan [naam 1] (‘de boekhouder’), namelijk de met naam en toenaam genoemde ‘klusjesman’. Hierover heeft hij publiekelijk uitlatingen gedaan die ertoe hebben geleid dat hij strafrechtelijk is veroordeeld wegens smaad, welke veroordeling in hoger beroep en cassatie is gehandhaafd (HR 14 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0287). Ook is [eiser] civielrechtelijk veroordeeld wegens onrechtmatige daad, welke veroordeling ook in hoger beroep en cassatie is gehandhaafd (HR 1 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2019:BN5662).
2.3.
In 2009 verscheen een boek met de titel “De Deventer Moordzaak – het complot ontrafeld” (hierna het boek) van de journalist [naam 2] . Het boek gaat over de nasleep van de moord in de media.
2.4.
[gedaagde 1] houdt zich onder meer bezig met het ontwikkelen, produceren en exploiteren van films en van film- en televisieproducties. [gedaagde 2] is producent van films. [gedaagde 3] is documentaire regisseur. De VPRO en Human zijn publieke omroepen.
2.5.
Over de nasleep in de media van de moord is een podcast gemaakt getiteld “De Deventer Mediazaak” (hierna de podcast) die in maart 2021 is uitgebracht. [gedaagde 3] is de regisseur en samen met [gedaagde 2] scenarist van de podcast. [gedaagde 2] is tevens producent van de podcast. De podcast is gefinancierd door Argos, het gezamenlijke journalistieke platform van de VPRO en Human. Zij hebben ook inhoudelijk bijgedragen aan de eindredactie van de podcast.
2.6.
Het boek is verfilmd als “De Veroordeling” (hierna de film). De film is geproduceerd door [gedaagde 2] en in september 2021 uitgebracht.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – zeer kort samengevat – verklaringen voor recht dat sprake is van onrechtmatig handelen door openbaarmaking van de podcast en de film, dat [gedaagde 1] , [gedaagde 3] , de VPRO en Human aansprakelijk zijn voor de daardoor ontstane schade, hen te veroordelen die schade, op te maken bij staat, te vergoeden en op straffe van verbeurte van een dwangsom de podcast en film te verwijderen en een rectificatie te plaatsen.
3.2.
Het geschil in het incident
[eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in een voorlopige voorziening samengevat:
[gedaagde 1] , [gedaagde 3] , de VPRO en Human te gebieden, voor de duur van het geding, om de podcast: “De Deventer Mediazaak” niet te exploiteren op welke wijze dan ook en daarmee te (doen) verwijderen en verwijderd te (doen) houden van en via welk medium dan ook en wel binnen 2 werkdagen na betekening van het vonnis in het incident;
[gedaagde 2] te gebieden, voor de duur van het geding, om de film: “De Veroordeling” niet te exploiteren op welke wijze dan ook en daarmee te (doen) verwijderen en verwijderd te (doen) houden van en via welk medium dan ook, en wel binnen 2 werkdagen na betekening van het vonnis in het incident;
[gedaagden 1] te veroordelen in de kosten van dit incident conform het liquidatietarief, onder bepaling dat indien deze kosten niet tijdig betaald zouden zijn, hierover vanaf de achtste dag na datum vonnis wettelijke rente verschuldigd is, alsmede de nakosten.
3.3.
Daartoe stelt hij het volgende. De voorlopige voorziening houdt verband met de eis in de hoofdzaak. De grondslag van de eis in de hoofdzaak is onrechtmatige daad, wegens een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. De inbreuk geeft [eiser] een (spoedeisend) belang. De inbreuk is nog altijd gaande en [eiser] wordt dagelijks geconfronteerd met de schadelijke publicaties van [gedaagden 1] Zijn inkomen is hierdoor in ernstige mate aangetast. [eiser] heeft een belang om zo snel als mogelijk verschoond te blijven van de inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer, nu een uitspraak ten principale nog lang op zich zal laten wachten en het zonder een ordemaatregel weinig nut zal hebben, omdat het leed dan al is geschied. Tegenover het belang van [eiser] hebben de makers slechts een commercieel belang te stellen.
3.4.
[gedaagden 1] voeren het volgende verweer. Toewijzing van de vordering zou een disproportionele en verstrekkende beperking van de vrijheid van meningsuiting zijn. De film en de podcast gaan niet uitsluitend over [eiser] , de eerste twee afleveringen van de podcast gaan helemaal niet over [eiser] .
[eiser] heeft ook geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen, hij kan de uitkomst van de hoofdzaak afwachten. De inhoud van de film en de podcast is al bekend sinds het boek in 2009 is verschenen, want zij zijn op het boek gebaseerd. [eiser] heeft in rechte geen maatregelen tegen het boek genomen. De film is al bijna anderhalf jaar te bekijken en de podcast is al twee jaar te beluisteren zonder dat [eiser] maatregelen tegen [gedaagden 1] heeft genomen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Op grond van artikel 223 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding (lid 1), mits de voorlopige voorziening samenhangt met de vordering in de hoofdzaak (lid 2). Toewijzing van een vordering tot een voorlopige voorziening voor de duur van het geding is alleen mogelijk wanneer daarbij voldoende belang bestaat. Dit kan bijvoorbeeld daarin bestaan dat de afloop van de hoofdzaak niet kan worden afgewacht.
4.2.
Aan de eerste twee (processuele) vereisten is in deze zaak voldaan. De door [eiser] gevorderde voorziening hangt samen met de vordering in de hoofdzaak en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige hoofdzaak kan worden gegeven. Dus komt het aan op de vraag of aannemelijk is dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat de publicatie van de podcast en de film jegens [eiser] onrechtmatig is en op de vraag of hij een voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.
4.3.
Een groot deel van de stellingen van [eiser] komt er in de kern op neer dat de podcast en de film onvoldoende aandacht geven aan de feiten waarop [eiser] baseert dat niet de boekhouder maar de klusjesman de dader is in de Deventer moordzaak. In wezen wil [eiser] in deze procedure ook weer de vraag aan de orde stellen wie de schuldige is.
Het gaat in deze zaak echter niet om de vraag of de boekhouder terecht of onterecht is veroordeeld en evenmin over de vraag of er voldoende bewijs is dat de klusjesman schuldig is. Te beoordelen is of de podcast en de film onrechtmatig zijn, met name of zij de rol van [eiser] in de manier waarop de Deventer moordzaak in het nieuws is gekomen op onrechtmatige wijze belichten.
4.4.
Zelfs als later zou komen vast te staan dat de boekhouder onschuldig is, staat daarmee de schuld van de klusjesman nog niet vast. Maar zelfs als ook de schuld van de klusjesman vast zou komen te staan, betekent dat niet dat het [eiser] achteraf bezien altijd al vrij stond om in mediaoptredens de klusjesman met stelligheid als de dader aan te wijzen. In dit geding moet worden aangenomen dat hem dat niet vrij stond, omdat hij daarvoor strafrechtelijk veroordeeld is en dit handelen ook civielrechtelijk als onrechtmatig is aangemerkt (zie onder 2.2) en dat hem dat nog steeds niet vrij staat.
4.5.
Dat betekent dat alle argumenten die [eiser] aanvoert voor zijn theorie dat de boekhouder onschuldig is of dat de klusjesman de dader is, in dit geding niet relevant zijn en dus ook niet tot toewijzing van de verzochte voorlopige voorziening kunnen leiden.
4.6.
Voor zover [eiser] andere argumenten aanvoert waarom de podcast en de film jegens hem onrechtmatig zijn, zijn die voor de beoordeling in de hoofdzaak wel relevant. Dat betekent echter niet dat de gevraagde voorziening ook toewijsbaar is.
De stelling dat sprake is van een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer waardoor hij schade lijdt is de kern van het geschil in de hoofdzaak. Gezien het gevoerde verweer kan niet worden gezegd dat onrechtmatig handelen nu al aannemelijk is. [gedaagden 1] hebben uitgebreid gemotiveerd betwist dat in de podcast en film sprake is van jegens [eiser] onrechtmatige uitlatingen. Daartoe zal nader onderzoek in de hoofdzaak moeten plaatsvinden.
Daarbij komt dat de film en de podcast al sinds meer dan een jaar te zien en te beluisteren zijn. [eiser] heeft niet duidelijk gemaakt waarom deze nu opeens zouden moeten worden verboden. Dat een uitspraak in de hoofdzaak op zich kan laten wachten, wat daar ook van zij, is dan ook onvoldoende als toelichting op het door hem gestelde spoedeisende belang bij de gevraagde voorzieningen.
4.7.
De vorderingen zullen daarom worden afgewezen en [eiser] zal worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagden 1] Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagden 2] en van VPRO c.s. elk afzonderlijk tot op heden begroot op € 598. De nakosten zullen worden toegewezen als in de beslissing wordt vermeld.

5.In de hoofdzaak

5.1.
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor een conclusie van antwoord in de hoofdzaak. De rechtbank stelt vast dat de conclusies die [gedaagden 1] in het incident hebben genomen al heel uitgebreid ingaan op de vorderingen in de hoofdzaak. In de te nemen conclusie van antwoord kan daarnaar worden verwezen en is het niet nodig het in de conclusie van antwoord in het incident gestelde te herhalen.
5.2.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident aan de zijde van [gedaagden 2] tot op heden begroot op € 598,00, te vermeerderen met wettelijke rente ex artikel 6:119 BW met ingang van de 14e dag na de datum van dit vonnis tot de betaling;
6.3.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident aan de zijde van de VPRO c.s. tot op heden begroot op € 598,00, te vermeerderen met wettelijke rente ex artikel 6:119 BW met ingang van de 14e dag na de datum van dit vonnis tot de betaling;
6.4.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis zowel aan de zijde van zowel [gedaagden 2] als aan de zijde van de VPRO c.s. ontstane nakosten, begroot voor elk van hen op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de bedoelde aanschrijving tot de dag der algehele voldoening;
6.5.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
6.6.
verwijst de zaak naar de rol van
26 april 2023voor conclusie van antwoord,
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, bijgestaan door E.M. Hansen Löve, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.