ECLI:NL:RBAMS:2023:1548

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
C/13/729768 HA RK 23-45
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een strafzaak met betrekking tot onpartijdigheid en procedurele beslissingen

Op 21 februari 2023 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door raadsman mr. P.H. Hillen, dat was ingediend tegen mr. M.C.M. Hamer, de strafrechter die belast was met de behandeling van de zaak van de verzoeker. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een zitting op 15 februari 2023, waarin de rechter had besloten het onderzoek niet te heropenen. De verzoeker en zijn raadsman voerden aan dat de rechter onsympathiek en ongeschikt was om de zaak te behandelen, en dat de reden voor het niet heropenen van het onderzoek niet duidelijk was gecommuniceerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter in zijn rol als zittingsrechter de orde moest handhaven en dat het aan hem was om te bepalen dat de discussie over het niet heropenen van het onderzoek was geëindigd. De Wrakingskamer oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren aangevoerd die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trokken. Het verzoek werd daarom als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen. De beslissing van de rechter om het onderzoek niet te heropenen werd niet als wrakingsgrond erkend, en de verzoeker had andere manieren om zijn bezwaren tegen de rechter aan te kaarten.

De beslissing werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 15 februari 2023 ingekomen en onder rekestnummer C/13/ 729768 HA RK 23-45 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
verblijvende te [verblijfplaats] ,
verzoeker,
raadsman mr. P.H. Hillen waarnemend voor mr. M.R.F. Berte,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. M.C.M. Hamer, strafrechter, hierna te noemen: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het navolgende processtuk:
- het proces-verbaal terechtzitting (wraking) van 15 februari 2023.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.

2.De feiten en het verzoek

2.1.
De rechter is in de Internationale Rechtshulpkamer van deze rechtbank belast met de behandeling van de zaak van verzoeker als opgeëiste persoon met parketnummer 13/324206-22.
2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 februari 2023 heeft de rechter bij aanvang van de behandeling meegedeeld dat twee weken geleden de zitting is geweest waarbij het overleveringsverzoek vanuit Polen is behandeld, en dat vandaag uitspraak wordt gedaan. Het in de ochtend ontvangen verzoek tot heropening van het onderzoek is afgewezen, omdat daartoe geen aanleiding werd gezien. Naar mededeling van de rechter was dat ook gemaild aan de verdediging. Vervolgens heeft de raadsman aangevoerd dat hij, indien de reden tot het niet heropenen van de zaak gelegen was in het tijdstip van aanleveren van de stukken, daar nog iets over wilde zeggen. De door de rechter genoemde reden van afwijzing stond immers niet in de mail van de rechtbank vermeld en de stukken waren een dag eerder al door de verdediging verzonden.
Hierna heeft de rechter verklaard: “
Op het verzoek is gereageerd. Het onderzoek is gesloten en ik wil uitspraak doen. De reden tot het niet heropenen had mede te maken met het tijdstip waarop het verzoek was gedaan. Ik wil nu graag uitspraak gaan doen.”
Nadat de raadsman tot twee keer toe heeft geprobeerd toch het woord te voeren heeft de rechter de aanwezige medewerkers van de BB&V verzocht om de raadsman uit de zittingszaal te verwijderen, omdat zij op deze manier niet de uitspraak kon doen.
Vervolgens heeft de raadsman verklaard: “
Meent u dit? Ik was al stil en toch vraagt u mij weer mijn mond te houden. Dan dien ik bij deze een wrakingsverzoek in vanwege uw houding. U heeft mij verzocht om stil te zijn en dat was ik. Toch vraagt u mij wederom of ik mijn mond wil houden. U gaat verder, u ontneemt mij het woord. U geeft aan dat u niet tot heropening overgaat deels vanwege het tijdstip van aanleveren, maar dat wordt niet aangegeven in de mail van de rechtbank. U bent uiterst onsympathiek en niet geschikt om de zaak te behandelen of uitspraak te doen.”
Hierna heeft de rechter meegedeeld op dat moment geen uitspraak te doen en contact op te nemen met de Wrakingskamer.

3.De beoordeling van het verzoek

3.1.
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel.
3.3.
Aan het verzoek zijn geen feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het is aan de rechter om de orde op zitting te bewaren. De rechter is dus ook degene die bepaalt dat de discussie over de beslissing om het onderzoek niet te heropenen, geëindigd is en dat er uitspraak wordt gedaan. Het verzoek is daarom in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk. Als verzoeker van mening is dat de rechter onsympathiek is en daarmee ongeschikt om de zaak te behandelen, zijn er andere manieren om dat aan de orde te stellen dan door de indiening van een wrakingsverzoek. Voor zover het verzoek zich richt tegen de beslissing om het onderzoek niet te heropenen, geldt dat een rechterlijke beslissing geen wrakingsgrond oplevert en dat niet is aangevoerd dat de motivering blijk geeft van vooringenomenheid. Een mondelinge behandeling kan dan ook achterwege blijven.
4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek af;
Aldus gegeven door mrs. P.B. Martens, voorzitter, N.C.H. Blankevoort en A.W.J. Ros, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.