ECLI:NL:RBAMS:2023:1584

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
AMS 21/905
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in geschil over bestuursorgaanstatus van Stichting Inlichtingenbureau

Op 13 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin de bevoegdheid van de rechtbank ter discussie stond. De zaak betreft een verzet van een eiser tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin deze zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van een beroep tegen een e-mail van de Stichting Inlichtingenbureau (IB). De eiser had een verzoek om inzage op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) ingediend bij de IB, die hem verwees naar zijn gemeente. De IB stelde dat de e-mail geen besluit was en dat bezwaar daarom niet mogelijk was. De rechtbank oordeelde dat de IB niet kan worden aangemerkt als bestuursorgaan, wat leidde tot de onbevoegdheid van de rechtbank om van het beroep kennis te nemen. De verzetsrechter oordeelde echter dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd had verklaard, omdat de vraag of de IB als bestuursorgaan kan worden aangemerkt, inhoudelijk moest worden beoordeeld. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen, met de conclusie dat de IB geen bestuursorgaan is en dat het beroep niet gericht is tegen een voor beroep vatbaar besluit. De eiser krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/905

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

13 maart 2023 op het verzet van

[eiser] , uit Amsterdam, opposant

Procesverloop

De rechtbank heeft op 10 februari 2021 een beroepschrift van opposant ontvangen dat is gericht tegen een mail van [medio 2] januari 2021 van de Stichting Inlichtingenbureau (IB).
Met een uitspraak van 9 maart 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van dat beroep kennis te nemen.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 13 maart 2023 met behulp van een videoverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: opposant en de gemachtigde van de IB,
de heer. [naam] .
Na afloop van de behandeling van de zaak heeft de rechtbank onmiddellijk op de zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het verzet gegrond;
  • verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.

De beoordeling van het verzet

1. In de beroepszaak heeft opposant een verzoek om inzage op grond van de AVG [2] ingediend bij de IB. De IB heeft opposant met een e-mail van [medio 1] januari 2021 voor dit verzoek verwezen naar zijn gemeente of waterschap. Opposant heeft tegen deze e-mail bezwaar gemaakt. Met een e-mail van [medio 2] januari 2021 heeft de IB opposant bericht dat haar e-mail geen besluit is en dat bezwaar daarom niet mogelijk is. Opposant heeft tegen deze
e-mail beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft zich kennelijk onbevoegd geacht om van dit beroep kennis te nemen, omdat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de e-mail van [medio 2] januari 2021 een niet voor beroep vatbaar besluit is. De IB kan namelijk niet worden aangemerkt als een bestuursorgaan.
2. De verzetsrechter overweegt als volgt. De bestuursrechter is alleen bevoegd om te oordelen over besluiten. [3] Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke handeling. [4] Om beroep in te kunnen stellen, moet dus sprake zijn van een besluit van een bestuursorgaan. In geschil is de vraag of de IB kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan. Naar het oordeel van de verzetsrechter is dit geen beslissing die de rechtbank kennelijk had kunnen nemen. De rechtbank had zich daarom niet op het standpunt mogen stellen dat zij kennelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen. De IB is als overheidsorgaan een vreemde eend in de bijt. De IB heeft weliswaar geen bevoegdheid jegens burgers, maar kan aan overheidsorganen op grond van regelgeving en overeenkomsten wel de door hen opgevraagde gegevens weigeren. Er is nog geen jurisprudentie van de hoogste rechter over de vraag of de IB kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan. Deze jurisprudentie is er wel in zijn algemeenheid over stichtingen en die laat zien dat in sommige gevallen, bij de vraag of een stichting kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan, wel uitzonderingen op de hoofdregel worden aangenomen. Bij de IB in verhouding tot de burger en andere bestuursorganen speelt tot slot ook de AVG een rol, die voor niet-bestuursorganen de weg naar de civiele rechter en voor bestuursorganen de weg naar de bestuursrechter wijst.
3. Gelet op het voorgaande kan de buiten-zittinguitspraak naar het oordeel van de verzetsrechter niet in stand blijven en is het verzet gegrond. Het onderzoek wordt daarmee hervat in de stand waarin dat zich bevond, voordat de buitenzitting-uitspraak werd gedaan.

De beoordeling van het beroep

4. Omdat beide partijen zijn uitgenodigd voor de zitting over het verzet en erop zijn gewezen dat de rechtbank de zaak inhoudelijk kan behandelen als het verzet gegrond wordt verklaard, doet de rechtbank niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep. [5] In beroep dient de rechtbank te beoordelen of IB kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan, nu dit geen beslissing is die kennelijk, zonder partijen op een zitting te horen, had kunnen worden genomen. Opposant wordt hierna eiser genoemd.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat IB als stichting een privaatrechtelijk rechtspersoon is en daarom geen a-orgaan. [6] De vraag is dan of IB kan worden aangemerkt als een b-orgaan. [7] Daarvoor is bepalend of aan IB een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten is toegekend. Openbaar gezag kan in beginsel slechts bij wettelijk voorschrift worden toegekend. Als een daartoe strekkend wettelijk voorschrift ontbreekt, is een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon in beginsel geen bestuursorgaan. Bij organen van privaatrechtelijke rechtspersonen die geldelijke uitkeringen of op geld waardeerbare voorzieningen aan derden verstrekken, kan zich evenwel een uitzondering op deze regel voordoen, waardoor die organen toch bestuursorgaan zijn. Deze uitzondering doet zich voor als aan twee cumulatieve vereisten is voldaan. Dit volgt uit vaste jurisprudentie. [8]
6. De rechtbank stelt vast dat aan de IB niet bij wettelijk voorschrift enig openbaar gezag is toegekend. In de Wet SUWI [9] , Besluit SUWI en Regeling SUWI, waarin de bevoegdheden van de IB zijn vastgelegd, is aan de IB geen gezag in hier bedoelde zin toegekend. Ook is de IB geen orgaan die geldelijke uitkeringen of op geld waardeerbare voorzieningen aan derden verstrekt. De IB kan met haar bevoegdheden geen verandering brengen in de rechtspositie van derden. Dat betekent dat de uitzonderingen die in de jurisprudentie worden genoemd waaronder een privaatrechtelijke rechtspersoon toch een bestuursorgaan kan zijn, niet op de IB van toepassing zijn. De IB kan dus ook niet worden aangemerkt als een b-orgaan. Het beroep van eiser is daarom niet gericht tegen een voor beroep vatbaar besluit.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van het door eiser ingestelde beroep kennis te nemen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2023 door
mr. T.L. Fernig - Rocour, rechter, in aanwezigheid van mr. I.G.A. Karregat, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.De rechter heeft op de zitting feitelijk, abusievelijk, gezegd dat het beroep ongegrond is. Voor partijen was evenwel helder dat het ging om de bevoegdheidsvraag, zodat de beslissing in dit
2.Algemene verordening gegevensbescherming.
3.Dit volgt uit artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Dit volgt uit artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
5.Dit kan de rechtbank doen op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb.
6.Op grond van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a van de Awb
7.Op grond van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.
8.Dit volgt uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
9.Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.