Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 27 juli 2022 met producties,
- het tussenvonnis van 30 november 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte aanvullende producties 71-74 van [eiser] ,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 februari 2023 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
forward startingrenteswap bij de Bank afgesloten met een looptijd van 1 maart 2008 tot 1 maart 2018 met een vast rentepercentage van 4,93 % en een hoofdsom van € 1.190.000,- (hierna:
forward startingrenteswap). Het aangaan van deze
forward startingrenteswap is door de Bank bij brief van 20 juli 2007 bevestigd. Deze bevestiging is op 26 november 2007 door [eiser] voor akkoord ondertekend.
“De goedkeuring van de financiering inzake de aan te kopen tuinbouwgrond betekent niet automatisch dat de financieringsaanvraag betreffende de nieuwbouwplannen van uw glastuinbouwbedrijf eveneens op voorhand goedgekeurd is.
”
In verband met de sprong investering wil de klant[ [eiser] , toevoeging rb]
graag zijn renterisico hier nu al voor afdekken. Heeft de ontwikkeling van de gasprijs meegemaakt in de afgelopen maanden en vindt dat hij in ieder geval één van de 2 risico’s moet afdekken.” In vervolg hierop heeft de Bank op 7 oktober 2008 een mail naar [eiser] verstuurd met daarin een voorstel met daarbij nadere informatie over onder meer een Rente Supercollar. Daarin staat, voor zover hier van belang:
forward startingsemi supercollar en heeft gewacht met het afsluiten daarvan omdat hij een daling van het renteniveau verwachte. [eiser] heeft op 14 oktober 2008 wel vast de Overeenkomst Financiële Derivaten ondertekend waarin verwezen wordt naar bijbehorende bijlagen en algemene voorwaarden (hierna: OFD).
forward startingsemi supercollar met geactualiseerde tarieven. Op 24 november 2009 heeft [eiser] telefonisch een
forward startingsemi supercollar bij de Bank afgesloten, ingaande op 1 maart 2010 en eindigend op 1 maart 2020, met een hoofdsom van € 2.310.000,- (hierna: de SSC; tezamen met de
forward startingrenteswap ook: de swaps). Het aangaan van deze SSC is de volgende dag bij brief door de Bank bevestigd.
forwards startingrenteswap bedroeg € 189.300,- en de premie van de SSC bedroeg € 554.150,-.
a) de Debiteur [
[eiser] , toevoeging rb] bij ondertekening dezer akte eigen vermogen blijkt te bezitten, anders dan de inboedel als bedoeld in artikel 3:5 Burgerlijk Wetboek en de in deze overeenkomst onder artikel 7 vermelde goederen;
(…)
d) de Debiteur niet maximaal meewerkt aan het zoveel mogelijk beperken van het verlies van de bank en/of enige verplichting vanuit de vaststellingsovereenkomst (…).
3.Het geschil
- het fenomeen, de risico’s en gevolgen van een (potentiële) negatieve waarde, ook in relatie tot de aanvraag van de ontwikkelingsfinanciering;
- dat op de rentederivaten in strijd met de transactievoorwaarden een (verborgen) (winst)premie in rekening werd gebracht, wat op dag één al tot een negatieve waarde leidde;
- dat de SSC geen renteswap is, maar een speculatief exotisch rentederivaat, in de zin dat de SSC bij daling van het Euribor-tarief zelfs tot een stijging van de te betalen rente kon leiden en bovendien haaks stond op het doel van beheersing van het renterisico;
- dat de rentederivaten de rente niet fixeerde gelet op de diverse verhogingen van de rente-opslag op de bijbehorende leningen;
- de mismatch tussen het rentetype van de renteswap (Euribor) en de bijbehorende lening (Variabel Plus), en
- dat de negatieve waarde van de swaps in de weg stonden aan de kleine kans dat de ontwikkelingsfinanciering werd goedgekeurd.
4.De beoordeling
€ 2.202.381,68. Het beroep op verrekening wordt daarom eerst beoordeeld.
forward startingrenteswap niet verbonden met de ontwikkelingsfinanciering, maar afgesloten met het doel om het renterisico van groenlening [rekeningnummer 1] af te dekken. Hiermee verkreeg [eiser] zekerheid over het te betalen bedrag aan rente. De eerste rentevaste periodes van lening [rekeningnummer 2] en groenlening [rekeningnummer 1] liepen af in februari en september 2008. Zonder nieuwe afspraak zou [eiser] een variabele rente gaan betalen. Aangezien de rente in juli 2007 een stijging vertoonde was het redelijk om de variabele rente van de Groenlening op dat moment al vast te zetten. Dat daarbij voor een renteswap is gekozen in plaats van een nieuwe rentevaste periode is op zich zelf niet onlogisch; het zijn alternatieve manieren om in te dekken tegen renteschommelingen.
forward startingrenteswap een passend product. Dat de Bank met [eiser] heeft gesproken over een ander product dat ook geschikt zou zijn geweest, is onvoldoende om tot aansprakelijkheid van de Bank te concluderen.
‘hij in ieder geval één van de 2 risico’s’wilde afdekken. [eiser] heeft dit niet betwist. Verder heeft de Bank toegelicht de SSC geen (negatieve) invloed had op het kredietprofiel van [eiser] . De negatieve marktwaarde van de SSC en het ‘Afgesproken Bedrag’ speelde geen rol bij de afwijzing van de ontwikkelingsfinanciering. De SSC heeft dus niet geleid tot een verslechtering van de financiële positie van [eiser] wat zijn kredietwaardigheid betreft. Tot slot heeft de Bank betoogd dat het afdekken van het renterisico voor de hand lag, omdat de [eiser] door de krappe exploitatiemarge een stijging van de rentelasten niet kon opvangen en een stijging van de rentes een obstakel kon vormen voor de uitbreidingsplannen. Vaststaat dat [eiser] de aankoopfinanciering heeft afgesloten en naar zekerheid streefde (zie hiervoor) en het feit dat [eiser] heeft gewacht met het afsluiten van de SSC totdat de rentetarieven waren gedaald naar een voor hem gunstiger percentage. [eiser] heeft al met al onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom de SSC in de gegeven omstandigheden niet aansloot bij zijn doelstellingen. Gelet op vorenstaande was ook de SSC een passend product was voor [eiser] .
€ 2.202.381,68 (zie 4.4) zal deze schade meer dan € 2.202.381,68 moeten bedragen. Dat daarvan sprake is heeft [eiser] niet gesteld en blijkt ook niet uit het procesdossier.
5.De beslissing
woensdag 19 april 2023voor akte uitlating zijdens [eiser] waarna de Bank op een termijn van 4 weken schriftelijk mag reageren,